Recensies van Bang voor de bal: Sandwich (Radio 2) - Cantina@VPRO - Kunststof (NPS) - Amsterdam FM |
Tsead Bruinja (Rinsumageest, 1974) debuteerde in 2000 met de Friestalige bundel De wizers yn it read / De wijzers in het rood (Bornmeer) gevolgd door nog drie Friestalige bundels, waarvan de laatste Gers dat alfêst laket / Gras dat alvast lacht (Bornmeer) als titel draagt. In 2003 verscheen zijn Nederlandstalige debuut Dat het zo hoorde (Contact) dat in 2004 werd genomineerd voor de Jo Peters PoëziePrijs. In datzelfde jaar verscheen Bruinja's tweede Nederlandstalige bundel Batterij (Contact). Met Hein Jaap Hilarides stelde hij de bloemlezing Droom in blauwe regenjas – Nieuwe Friese dichters (Contact) samen. Met Daniël Dee maakte hij de bloemlezingen Kutgedichten (Passage, 2004) en Klotengedichten (Passage, 2005). |
|||||||||||||
St. S.S.S. |
Uitgever Uitgeverij Cossee |
NLPVF / Thomas Möhlmann |
Privé Tsead Bruinja |
|||||||||||
|
||||||||||||||
de ziekte van alzheimer heeft veel variaties joop schafthuizen
|
DE WAGEN VAN DE DEEN voor hans wap
wie er in de bedrijfswagen mag de bootvluchteling mag de bootvluchteling onder de wagen is het beschutter je zult het zien had hij maar met zijn jatten maar met zijn nieuwe wagen ja joh je moeder en een halfnaakte bosuil
© tsead bruinja
|
|||||||||||||
het regent en de specialist op het gebied van kozijnen zegt ik zit aan tafel met mijn onderbuurman die na vijf jaar vroeger schreef ik gedichten over mijn vader en moeder nu luister ik naar mijn buurman in uw huis zullen mensen wonen mensen die u niet kent ze worden ouder ze proberen de kilo's eraf te lopen ze zwaaien een kind uit hun leven is een koelkast ik weet het er liggen betekenissen op de loer ergens zingt iemand kom niet samen drijf een wig maar mijn vrouw houdt mijn week oude nichtje op haar schoot we bespreken hoe het moet met de werkkamer een zucht en het kind verdwijnt uit onze gedachten stiekem terwijl we al lang over iets anders praten het ademt en het beweegt
© tsead bruinja
|
HERHAALD VERZOEK ik kijk om me heen jij klopt aan en er zijn cafés er zijn boeken er zijn tafels misschien staat er in hun agenda en ik heb de meest waardeloze knieën en ik vraag je elke ochtend dat jij je ogen open doet vraag ik je weer
© tsead bruinja
|
|||||||||||||
specialist op het gebied van kozijnen bang voor de bal door het winkelraam graat het is niet meer aan jou vader BANG VOOR DE DOOD HARTBEWAKING jurk / waarom wil ik met je praten oprah MET MUZIEK VAN JAAP VAN KEULEN bang voor de bal door het winkelraam |
||||||||||||||
Poëzie top 5 Henk Blanken (Poëzierecensent van het Dagblad van het Noorden) 1. Eva Gerlach, Situaties
door Henk van der Veer SNEEK- Tsead Bruinja zijn nieuwste Nederlandstalige gedichtenbundel gaat o.a. over angsten, vandaar misschien de titel Bang voor de bal. De bundel is verschenen bij Uitgeverij Cossee in Amsterdam. Tsead Bruinja ( Rinsumageest, 1974 ) debuteerde in 2000 met de Friestalige bundel De wizers yn it read, die werd gevolgd door nog drie Friestalige bundels. In 2003 verscheen zijn Nederlandstalige debuut, Dat het zo hoorde ( Contact ). Deze bundel werd genomineerd voor de Jo Peters PoëziePrijs. Dat Tsead Bruinja één van de meest vooraanstaande dichters in Nederland is, beweer ik al sinds ik werk van hem lees. Ik ben blijkbaar niet de enige die de gedichten van Tsead Bruinja weet te waarderen. Lees maar wat Herman van Veen over Tsead Bruinja, in de Friesland Post van september j.l., laat optekenen. “In mijn optiek is er in Friesland een dichter opgestaan die tot de beste van de wereld behoort. Ik zou heel graag één of meer van zijn gedichten zingen. Het is een jongeman met een bijzondere moeilijke naam, het klinkt Algerijns.” Het blijkt Tsead Bruinja te zijn. Het soms maar moeilijk duidelijk te maken waarom poëzie je aanspreekt, of niet. Tsead Bruinja schrijft beslist geen hapklare-brokken-poëzie, de lezer moet zich beslist wel inspannen om te begrijpen wat hij schrijft. Maar zelfs dan kan het nog moeilijk zijn om door te dringen in de wonderlijke poëziewereld van Bruinja. En toch geniet ik van zijn dichtkunst. Dit gedicht vind ik mooi. Gewoon mooi. Burgemeester onder de hoogslaper naast mijn bureau het spijt hem dat hij vreemdgaat zijn vriendin wacht in haar ochtendjas voor de douche over de niertransplantatie van de deen in pakistan mijn huisgenoot is de man die de adhd uitvond Wat ik nu zo mooi aan bovenstaande gedicht vind? De laatste strofe bijvoorbeeld, vind ik niet alleen verrassend, maar ook bizar en hilarisch tegelijk. Sons & Daughters nog vaak kiezen eigenaars eerst het ras uit dat ze wensen en gaan dan u had ons moeten zien Geen leestekens, geen hoofdletters. Ik zou dit niet herkennen als poëzie en toch staat het in deze gedichtenbundel. Toen ik het gedicht luidop las, werd het al meer poëzie voor mij! Toch staan er ook juweeltjes van poëtische zinnen in deze bundel. Deze bijvoorbeeld: vanaf vier hoog klinkt het verkeer op de ring (eerste strofe van het gedicht Achtergrondinformatie ) En wie een zin als wij spelen wasbord op de onderkaak van een dode koe op papier kan krijgen, mag zich van mij zeker dichter noemen! Henk van der Veer Tsead Bruinja, Bang voor de bal, gedichten. Uitgevereij Cosse, Amsterdam. 80 pagina’s. Prijs € 16,90 door Anneleen De Coux ‘Tijdens het voorlezen in de duinen wordt elly de waard / na afloop van haar voordracht door een opdringerige grijsaard / met een oranje rugzak waarop ravetechno gedrukt staat gevraagd / of zij elly de waard ook kent en of er ooit nog een jaarbrief / van het chr.j. van geel genootschap zal verschijnen // dat hij zo graag het huis eens zou willen zien // ik vraag het publiek of ze een romantisch / of een geëngageerd gedicht willen horen’. Interessant is verder het onderscheid dat het lyrische ik maakt tussen romantische en geëngageerde gedichten. In Bang voor de bal zijn beide soorten aanwezig. ‘Herhaald verzoek’, bijvoorbeeld, is een niet onaardig maar wat melig liefdesgedicht: ‘en ik heb de meest waardeloze knieën // en ik vraag je // elke ochtend dat jij je ogen opendoet / om de wereld nieuw te maken // vraag ik je weer’. Wat het geëngageerde type betreft: in enkele gedichten wordt Henry Kissinger bespot, maar vaker dan tegen individuen wordt hier van leer getrokken tegen de Verenigingen en Instanties die zo belangrijk zijn in onze maatschappij. In ‘Jurk / waarom wil ik met je praten’ is de geschiedenis van de mensheid een geschiedenis van verschillende collectiva, en lijkt de vooruitgang een neerwaartse spiraal. Het instituut Instituut en de illusie van samenhorigheid worden overtuigend ondermijnd in deze bundel. Ieder “wij” veronderstelt een “zij”. En zoals blijkt uit een mini-soap over een hondenclub en het gedicht ‘Gastspreker en voorzitter in de kantine’, is de agressie ook niet uit te roeien in de eigen, gesloten rangen: ‘wij worden niet alleen bij voortduring / gehinderd en dwarsgezeten door mensen / van andere organisaties / maar ook en vooral / door onze eigen leden’. Een tweedeling als het onderscheid tussen romantische en geëngageerde poëzie is een prachtig ding. Maar ze houdt niet altijd stand. Sommige gedichten uit Bang voor de bal - zoals ‘Cor’ en ‘Het geld het fruit en de familie’ - zijn (enigszins) romantisch én (enigszins) geëngageerd. De humor, die essentieel is in deze poëzie, helpt bij het overstijgen van de scheiding. Een voorbeeld van die humor uit ‘in de duinen’: iemand uit het publiek vraagt een romantisch gedicht en de dichter begint ‘tuurlijk lust je een stuk van die taart’ voor te lezen, het gedicht dat meteen na ‘in de duinen’ staat afgedrukt. Áls dit al een liefdesgedicht genoemd kan worden, is het er één van de zeer wrange soort. ‘[W]as het haar uit de spoelbak en eet / reken nooit op steun uit onverwachte hoek / maar zet je schrap en eet’, zo luidt het besluit. Een andere categorisering. Naar aanleiding van het verschijnen van Bang voor de bal heeft Hans Groenewegen een diepgravende bespreking van Bruinja’s Nederlandstalige poëzie geschreven voor Yang (Groenewegen 2007). Hij gewaagt van een driedeling. Ten eerste onderscheidt Groenewegen de lyrische gedichten, die gekenmerkt worden door een ikperspectief en het overheersen van muzikale strategieën; ten tweede de anekdotische gedichten en portretten; ten slotte de tussenvormen, die vaak surrealistische trekken of absurde wendingen vertonen. In de jongste bundel ziet hij de anekdotische en portretgedichten domineren. Nieuw en tot dezelfde categorie te rekenen is volgens hem de readymade, die hij vanuit een vergelijkbare schrijfhouding geschreven acht. Groenewegen gelooft dat Bruinja geëvolueerd is van een automatisch schrijven – waarbij de hand aangesloten is op de droomtoestand van woorden, beelden en muziek – naar een calculerend schrijven. Wat anekdotische poëzie, poëtische portretten en readymades gemeen hebben, is volgens de criticus een dichter die meer vanuit een concept of een idee werkt dan dat hij beelden, ritmes en woorden exploreert. ‘[I]k weet het // er liggen betekenissen op de loer / die dit gedicht kunnen bederven’, schrijft Bruinja in ‘Specialist op het gebied van kozijnen’ en daarbij denkt de criticus aan betekenissen die buiten de dichterlijke controle vallen. Groenewegen meent dat de (relatieve) vrijheid die de lezer van Bruinja’s meer autonome poëzie had drastisch ingeperkt is, dat het gedicht niet langer een ruimte is waar dichter en lezer elkaar als gelijken kunnen ontmoeten, maar wel een voertuig dat de lezer naar de boodschap van de dichter moet brengen. De criticus voelt zich in een ongemakkelijke of onaantrekkelijke positie gemanoeuvreerd. Het leven is dus de eigenlijke hoofdrolspeler in Bang voor de bal, en dat op twee manieren. Er is in deze bundel veel anekdotiek te vinden, of – beter – de indruk daarvan. Maar het leven is hier ook belangrijk als idee, als tegenpool van de dood. Het leven is de enige optie in wat eigenlijk niet eens een keuze is. zegt ze de wind door de twijgen de wind door de twijgen struikelt in de slootkant stuit ze trekt een cirkel in het zand het weiland in september ligt er weelderig bij als een rentmeester die hoe kan hier een slotakkoord zijn aanvang vinden die bestookt door dromen die we als cruciale bondgenoten zien zegt ze teken een cirkel op de grond of erger te voorkomen Bibliografie: Groenewegen, Hans – (2007) Nieuwe vingers, lange tenen. In: Yang, 43, 1:125-137. Bron: Poëziekrant, oktober 2007 door Pim te Bokkel Er zit iets in de gedichten van Tsead Bruinja (1974) dat je na de eerste lezing al nieuwsgierig maakt. Zinnen als 'olie winnen uit de teerzanden / stond er in de krant / vanmiddag // toen je niet sliep'. Zinnen die verraderlijk eenvoudig zijn en in de gehoorgang galmen als ze hardop voorgelezen worden. Mooie zinnen die zich lastig laten vangen. Want wat is de noodzaak van die opmerking in een gedicht met de titel Bang voor de dood , waarin de ik-figuur aan de keukentafel van een vakantiehuisje beschrijft hoe zijn geliefde in bed ligt en de slaap niet vat. Wat doet de gedachte aan een krantenkop (welke de hoofdpersoon die middag toen 'de wind het gelui van de klok / meenam naar een ander dorp' ergens las) in een gedicht dat eindigt met de beladen opmerking: ik zal er niet zijn als je sterft (p. 28) Een banale gedachte tegenover een beladen slotzin. Ineens denk je: 'die geliefde kan elk moment sterven.' Of: 'leeft ze eigenlijk nog wel?' In een zweem van onzekerheid vraag je je af wat die persoon daar nu aan de keukentafel doet. Wat zit hij daar toch gelaten te schrijven! Hij denkt zelfs terug aan een opmerking in de krant. Wordt deze gedachte niet irrelevant na lezing van de slotstrofe? Wie maakt zich nu druk over het procédé van de oliewinning als het ergens onzeker is in welke toestand degene – met wie hij die schone afgelopen dag beleefde – nog leeft? Herlezing maakt de eerste negen (van de elf) strofen op eenzelfde manier betekenisloos. Het lijkt de banale werkelijkheid te zijn die geschetst wordt; Elvis op een laptop, een stel op vakantie en nog meer details. De tiende strofe schetst in slechts drie regels de herinnering aan een schone dag en dan is er de slotstrofe die alle zin in het voorgaande vermoord. Als lezer bekruipt je een ongemakkelijk gevoel, immers: wat moet je nu nog met al die details? Een gevoel als dit blijft constant op de achtergrond meespelen bij het lezen van de gedichten in Bruinja's onlangs verschenen bundel Bang voor de bal. Ook al wordt er tegen het einde van de bundel volop taart en fruit uitgedeeld, toch blijft daar die titel. Er is het beeld van een jongetje dat in de mist, op een zaterdagochtend bang is voor de bal die hem zo gemeen dreigt te raken. Wie aan de bundel van Bruinja begint voelt zich al snel machteloos. Hij wordt overladen met vele pagina's gedichten, details; op het eerste gezicht banale of betekenisloze bekentenissen. En hoewel het onzeker is of dit alles wel te begrijpen is, je wil toch op zijn minst een poging doen. Ook al is het begrip uiteindelijk slechts een kleine, ongemakkelijke zekerheid die je even de rust geeft een nachtje te slapen. Na overvallen te zijn door een gevoel van machteloosheid vond ik een ingang in het hierboven geschetste gedicht 'Bang voor de dood'. De letterlijke overeenkomst met de titel van de bundel was te groot om te negeren. Maar er zijn meer aanwijzingen die de verdrinkende lezer houvast bieden, zo is er ook nog het titelgedicht 'Bang voor de bal door het winkelraam'. Het is vormgegeven als een Word-tabel, waarvan de eerste twee rijen uit drie kolommen bestaan en de laatste uit één. De tabel beeldt de kozijnen van een winkelraam uit. Het gedicht roept, samen met de voorkant van de bundel, het idee op dat alle gedichten in de bundel wellicht vensters zijn door welke de lezer als in een dierentuin de angst beschouwt. Een vooroordeel dat zeker bruikbaar is als werkhypothese bij het lezen van de bundel. Een verdere lezing levert echter wel enkele kanttekeningen op. In het titelgedicht wordt Bang voor de bal opgevoerd als personage: 'met wie / met bang voor de bal'. We lezen verder, in de vierde cel: vanaf het einde van deze straat (p. 16) Naast deze in het midden van de winkelruit geplaatste strofe, lezen wij hoe een componist op een camping zijn angst naar een volgende tent dirigeert. Daarnaast staat geschreven: zijn moeder hangt op (p. 16) Langzaam ontstaat het beeld van een jongetje dat een vriendje belt om te spelen, op vakantie te gaan, of muziek te maken. Om dingen te doen die kinderen zo vrij kunnen doen en volwassenen vaak spielerei noemen. Het spel dat de twee uiteindelijk spelen wordt in het gedicht uitgebeeld als een tweeregelige opsomming van dingen: 'krulspelden stoppelvelden mollenhopen dauw / bang voor de bal schopt'. Wie er nu bang is, lijkt een gerechtvaardigde vraag. Met het personage Bang voor de bal hebben we kennis gemaakt, maar is Tsead Bruinja zelf niet ook bang? In gedichten als 'Specialist op het gebied van kozijnen' lijkt hij op zoek naar de mogelijkheden van een kind. Een kind dat wellicht onvermijdelijk bang voor de bal is. Is die angst voldoende reden om geen kinderen te nemen? In het gedicht Bang voor de dood voert hij zijn geliefde op. En, als we mogen aannemen dat Bruinja zelf de hoofdpersoon van zijn gedichten is, volgt al snel het oordeel dat hij openhartig over zijn belevenissen spreekt. Hierbij schuwt hij, de schaamte voorbij, de angst niet. Hij spreekt over het fenomeen 'bioscoopbroek' en bekent dat hij van types houdt 'die hun hart op hun tong dragen / die hun zwakke plekken niet verbergen // net als bono'. Ontboezemingen waarbij je als lezer soms toch achterblijft met een gevoel van plaatsvervangende schaamte. Een verwrongen glimlach op je smoelwerk, of een knoop in je adamsappel die je maar al te graag wegwuift met de aanname dat het gelezene slechts fictie is. Middels deze fantasie hoop je die ongemakkelijke waarheid te ontvluchten. Bijtend is echter die constante dreiging die Bruinja's bundel doorwasemt. De ironie die zich opdringt wanneer we tot de conclusie willen komen dat het spel, de vakantie, of wellicht zelfs ('kruipt onder de stenen door / aan een zijden draadje / mijn zin om te spelen') de poëzie de oplossing is. Bang voor de bal vluchten wij in het spel, maar zien ons telkens geconfronteerd met de dreiging van die bijtende bal tussen je benen. als ze zeggen (p. 72) Soms lijkt Bruinja te doen of zijn neus bloedt. Tenminste, als lezer hoop je dat hij doet alsof. Deze gedachte biedt je enige houvast. De waarheid dat Bruinja's neus werkelijk bloedt is wellicht te gewaagd voor een interpretatie van zijn gedichten. De zichzelf respecterende lezer verkeert toch liever in de naïviteit dat elk woord een talige – in tegenstelling tot een vleselijke – bestaansreden heeft. Of Bruinja daadwerkelijk uit zijn neus bloedde, en of hij dit deed uit vrijgevigheid (om ons lezers iets duidelijk te maken) is iets wat je als lezer na aanschaf van de bundel slechts kan vermoeden. De dichter is niet aanwezig om uitsluitsel te geven. Het belangrijkste is echter dat Bang voor de bal een bundel is die je ook zonder de dichter aangrijpt. Het biedt je niet slechts de mogelijkheid om door het venster van de poëzie de angst te bekijken. Wie de angst enkel zo benaderde zou slechts tot een oppervlakkig begrip komen. Wie meer wil moet zich erin onderdompelen, verdrinken en vervolgens naar adem snakkend boven komen. Angst is niet iets dat zich laat opsluiten in de etalage van een winkel. Dat heeft Tsead Bruinja goed begrepen. Bron: In Letterland, juni 2007 Gelukkige en goede poëzie Bron: http://www.8weekly.nl/, 12-05-2007 Dichter Bruinja schakelt gevoel uit Bron: Haarlems Dagblad, 31-03-2007
door Hans Groenewegen In zijn derde Nederlandstalige dichtbundel (hij publiceert ook in het Fries) slaat Bruinja (1974) nieuwe wegen in. Zijn beide eerste bundels hadden een sterk lyrisch uitgangspunt. Muzikaliteit stuurde zijn verzen meer dan inhoudelijke overwegingen. Daarbij gaf hij ruimte aan grillige, surrealistische associaties. Al is lyriek niet geheel uitgebannen, 'Bang voor de bal' bevat meer gedichten die zorgvuldig zijn geconstrueerd. Grilligheid is gevolg van bewuste breuken. De dichter noemt zich een 'koppelbaas'. Hij koppelt ongelijksoortige elementen, en test daarmee hoeveel spanning een gedicht kan verdragen. De lyricus geeft zich over. De constructeur staat meer boven zijn stof. Dat uit zich in deze bundel een toegenomen aantal anekdotische gedichten en een reeks ready mades. Bruinja toont zich een dichter die niet bang is gewonnen posities te heroverwegen en andere mogelijkheden te onderzoeken. Daarom is hij een van de interessantste onder de jongere dichters. Analyses van een kleine wereld door Inge Heslinga Na vier Friestalige en twee Nederlandstalige dichtbundels verscheen van Tsead Bruinja (1974) begin dit jaar weer een Nederlandstalige bundel, getiteld Bang voor de bal. Met deze nieuwe publicatie wilde Bruinja naar eigen zeggen toegankelijker en anekdotischer schrijven en daar lijkt hij redelijk in geslaagd te zijn. In de vierenveertig gedichten, verdeeld over zes hoofdstukken, stipt de dichter thema's aan die afkomstig zijn uit de huiselijke en relationele sfeer, maar tevens komen thema's aan bod als oorlog en onverdraagzaamheid. Met een wat kinderlijke blik aanschouwt en analyseert de dichter de veranderende wereld om hem heen en weet dat op een zo nu en dan zwaar poëtische toon te verwoorden. Evenals in zijn vorige bundels schrijft Bruinja ook in Bang voor de bal sterk enjamberende gedichten. Met name in het hoofdstuk ‘vader storen' wordt deze stijlfiguur veel gehanteerd. Zo komt men in het gedicht ‘pelikanenbek' strofes tegen als “ kromme schuit / waarin visjes / spartelen ” en “ terwijl wij kinderen / door de botten // van een maquette / rennen ”. Zeker bij dit laatstgenoemde voorbeeld kan men zich afvragen waarom de dichter heeft gekozen om op deze wijze de versregels af te breken en vooral waarom hij er twee strofes van gemaakt heeft door er een witregel tussen te voegen. Omdat de twee strofes niet los van elkaar lijken te kunnen functioneren, ontstaat de indruk dat dit stijlfiguur toegepast is om het allemaal nóg iets poëtischer te laten lijken en schaadt de overdaad uiteindelijk het gedicht. “(…) stuit ze trekt een cirkel in het zand het weiland in september ligt er weelderig bij als een rentmeester die in de bloei van zijn leven het werk neer kan leggen. hoge inzet. oud geld. een man die desondanks niet plaats wil maken, die het werken is gaan zien als spelen. hij neemt de zeis om het laatste gras neer te bedden en op te voeren hoe kan hier een slotakkoord zijn aanvang vinden die bestookt door dromen die we als cruciale bondgenoten zien (…)” Twee andere gedichten die de aandacht trekken waar het gaat om vermenging van proza en poëzie, zijn het openingsgedicht ‘koppelbaas' en het prozagedicht ‘schuim'. In ‘koppelbaas' wordt door het taalgebruik en de lange zinnen de schijn gewekt dat de twee strofes van het gedicht bestaan uit twee stukken versregelloze tekst, oftewel proza. Die schijn bedriegt in dit geval. Door de bladspiegel kan niet met zekerheid beweerd worden dat álle versregels los van elkaar staan, maar toch zijn er op basis van die bladspiegel en de uitlijning van de tekst wel enkele losse versregels binnen de strofes aan te wijzen. De lezer die in poëzie op zoek is naar vernieuwing in taal of vorm, is bij Bruinja niet aan het juiste adres. Deze Amsterdammer van Friese origine schijft heel degelijke gedichten, maar bijna nergens wordt het echt spannend. Op sommige momenten beginnen de poëtische beschouwingen van Bruinja's wereld, die vooral lijkt te bestaan uit zijn vrouw, boeken en televisie en die daardoor niet zo groot is, te vervelen. Bruinja lijkt door zijn wat afstandelijke analyse van wereldse gebeurtenissen zo nu en dan ver verwijderd van diezelfde wereld. Het voelt zich verheven, maar heeft niet in de gaten dat hij door die verhevenheid minder grip heeft op zijn wereld. De gedichten van Bruinja zijn zeker niet slecht, eerder wat eentonig. Uiteraard is er ook een aantal gedichten in de bundel opgenomen die zeker het lezen en herlezen waard zijn, zoals ‘graat', ‘bang voor de dood' en het al eerder genoemde ‘schuim'. “ (…) terwijl hij met zijn harige armen Een aardige anekdote is dat Bruinja in december van 2004 al eens de zogenaamde Gouden Lykdoarn voor het grootste cliché in een gedicht in ontvangst mocht nemen. Toen won hij die ‘prestigieuze' prijs, die in het leven was geroepen door Doar.nl, met de zin 'soest sizze kinne / dat er yn syn muzyk wennet / je zou kunnen zeggen / dat hij in zijn muziek woont'. Als die prijs ooit nog weer eens uitgereikt wordt, dan maakt hij met een fragment uit zijn gedicht ‘Herhaald verzoek' weer een goede kans: “ en er zijn cafés er zijn boeken / die ik open kan doen // er zijn tafels / waar mensen aan zitten ”. Het gedicht ‘In de duinen', waarin de ik-persoon “ verzand [t] in een grap ” gooit daarbij ook hoge ogen. Mp3'sEen belangrijk aspect van poëzie is, volgens Bruinja, dat een gedicht goed klinkt. De melodie en het ritme moeten er voor zorgen dat een gedicht goed loopt en dus ook goed in elkaar zit. Wie wil controleren of de gedichten uit Bang voor de bal ook goed klinken, kan naar de website van Bruinja surfen. Daar kan men van alle gedichten een audiofile beluisteren, die Bruinja zelf op een bezwerende toon heeft ingesproken. Ook kan men daar twee mp3's terugvinden van voordrachten, met de muzikale begeleiding van Jaap van Keulen. Bron: Farsk, maart 2003 Liever geen odes, dienstregelingen! door Vrouwkje Tuinman Tsead Bruinja houdt van Marillion, Peter Gabriel en Dire Straits én hij komt er gewoon voor uit. De hoofdstukken uit Bang voor de bal worden bijna allemaal ingeleid door citaten uit een meer of minder symfonisch rocknummer. Het geeft een wat epische sfeer aan zijn derde Nederlandstalige (Bruinja schrijft ook in het Fries) bundel. De dichter werkt inderdaad verhalend, soms zelfs bezwerend. Als hij het heeft over je veilig proberen te voelen, bijvoorbeeld. Of over controledwang, in een hilarisch hoofdstuk over een hondenvereniging. 'Vroeger schreef ik gedichten over mijn vader en moeder / over opa's en oma's met een rustiek en pijnlijk verleden'. Inmiddels gaat het over Bruinja's eigen tijdperk. Hij monteert beelden en stemmingen aan elkaar. Aards wordt hij als het over de liefde gaat: 'mijn vrouw houdt mijn week oude nichtje op haar schoot / en ik raak er niet op uitgekeken hoe goed het haar staat'. Bron: La Vie en Rose, maart/april 2007 Het valt niet mee! Het valt niet mee, een recensie schrijven over een bundel van Bruinja. Ik nam het me voor en had er zin in, ben er enthousiast over. Maar kan ik in 300 woorden zeggen waarom? Had Bruinja daar geen rekening mee kunnen houden toe hij, om een klein voorbeeldje te noemen, het gedicht ‘specialist op het gebied van kozijnen' schreef? 't Kind dat niet in haar armen ligt; De verwondering in de poëzie van Tsead Bruinja De werkelijkheid bezweren Gevoel op afstand houden Dichter en criticus Piet Gerbrandy zei in een interview in Awater (zomer 2005) onder andere: 'Een dichter moet iets te vertellen hebben' en: 'Als het niet gaat over hoe ingewikkeld het leven is, hoeft het voor mij niet.' Dat is natuurlijk maar één mening over poëzie, maar wel een mening waarin ik mij kan vinden. Poëzie die raakt, daar schemert de worsteling doorheen, die roept beelden en gedachten op, waar de lezer zelf nog een tijdje op kan 'kauwen', zonder dat er meteen een pasklaar antwoord op een grote vraag uit rolt. Een andere mogelijkheid is dat het spel met klank en taal zo virtuoos is, dat inhoud en betekenis minder belangrijk worden. Dan valt er op een ander niveau te genieten. Tsead Bruinja's taalgebruik is niet uitzonderlijk virtuoos, daar moet hij het niet van hebben. Hij schrijft ook in het Fries, daar ligt dat misschien anders, maar het is mij niet gegeven om daar een uitspraak over te doen. In zijn nieuwste bundel Bang voor de bal, die in het Nederlands werd uitgegeven, trof ik vooral observaties en bespiegelingen. Bruinja denkt veel: (fragment) denk aan helden in films denk aan hoe een kalf (uit: 'Huis aan de kade') stiekem terwijl we al lang over iets anders praten het ademt en het beweegt een kring van snippers ligt (uit: 'Waakhonden') (fragment) zo waren er drie prominenten uit het hondenwereldje geert de bolster gedragstherapeut bekend van vinger aan de poot op vtm (uit: 'Promogdag van de hondenclub') de lucht achter de bomen (…) net niet spook niet geest in eigen mysterie nat lam dat in een muffe kamer er is daadwerkelijk groei zonder lijden Bron: http://meander.italics.net/recensies/recensie.php?txt=3244, februari, 2007 Een heldere mix is van nostalgie, autobiografische elementen en vernuftige taalvondsten vader die niet goed kon melken vroeg op en droeg kalm (fragment uit: KOPPELBAAS) Een gespreide hand drukt tegen een door regen vochtig geworden raam. Dichtbij en toch ver weg. Deze afbeelding siert de nieuwe bundel van Tsead Bruinja; Bang voor de bal. Nog geen woord heb je gelezen maar de toon is gezet. Prachtige bundel waarin 44 gedichten in 6 clusters zijn onderverdeeld. Alle titels zijn met kapitalen geschreven maar de gedichten zelf bevatten geen hoofdletters. Hierdoor wordt je gedwongen, vooral bij de stukken met lange regels, elk woord te wegen om de context te vangen. Gevolg? Intens leesgedrag met prettige bijwerkingen. Ik ga me niet wagen aan het duiden van de inhoud, want Bruinja zelf schrijft op pagina 13: er liggen betekenissen op de loer/die dit gedicht kunnen bederven . Wat ik wel kan zeggen is dat deze bundel een heldere mix is van nostalgie, autobiografische elementen en vernuftige taalvondsten. Nog even terug naar de foto op het omslag. Al die druppels glijden naar beneden en vormen weer een geheel. Net zoals de gedichten in deze bundel. de componist op de camping werkt aan zijn vakantie Bron: http://www.boekhandelvandervelde.nl/ Bang voor de bal door Fleur Speet Tsead Bruinja maakt furore. Eerst in het Fries, nu in het Nederlands. Ieder gedicht lijkt een miniroman, waar bijna steeds de wind van het platteland doorheen waait. Fris gras, daarnaar ruikt deze bundel. Bruinja gaat het experiment aan, gebruikt een winkelraam als letterlijk kader, zet muziekteksten in of ironiseert een vacature. Maar hij doet dit alles op een volstrekt volwassen, beheerste manier. Alsof hij is thuisgekomen in zijn eigen poëzie. Met prachtige oneliners als: ‘ik lig onder mijn vrouw te zwoegen als een man van karton'. Bron: Het Financieele Dagblad, 27-01-2007 Boek van de week - Tsead Bruinja, Bang voor de bal door Karien Hilbers, eigenaar Eerste Bergensche Boekhandel Op 9 januari 2007 verscheen de nieuwe bundel van de Fries/Nederlandse dichter Tsead Bruinja, Bang voor de bal . Zijn derde Nederlandse - hij schreef ook vier Friese bundels - en wat mij betreft is deze nog weer mooier dan de vorige.
en ik heb de meest waardeloze knieën // en ik vraag je // elke ochtend dat jij je ogen opendoet / om de wereld nieuw te maken // vraag ik je weer Deze poëzie ontroert, verfrist, verwart, irriteert en maakt je aan het lachen. Het is een persoonlijke bundel, in die zin dat de dichter zijn stof haalt uit zijn directe omgeving, de dingen die hem bezighouden. En daarmee zijn Bruinja's gedichten net zo divers als hij zelf. Een dag in de duinen bij Egmond, Henry Kissinger, de ziekte van Alzheimer, een hotelbad, waakhonden en beveiliging, Oprah, vader, vrouw, kind, liefde en dood. Regelmatig haken de afzonderlijke gedichten op elkaar in, doordat de slotregels van het ene gedicht aansluiten op de beginregels van het volgende, of omdat woorden en beelden zich herhalen. Ook de vorm van deze poëzie is grillig. Er zijn korte en lange gedichten, sommige zijn bijna prozastukjes, soms zijn ze klankrijk en zangerig, andere klinken als spreektaal en zijn anekdotisch en soms lijken ze door ritme en herhaling wel songteksten. Maar altijd is de toon oprecht en geloofwaardig. Heel spaarzaam gaat Bruinja om met komma's en punten, waardoor je als lezer wel eens twijfelt aan wat de juiste lezing is. Dat wordt overigens verduidelijkt door zijn fantastische voordracht. Op zijn website ( www.tseadbruinja.nl ) is de poëzie van Tsead Bruinja te lezen en te beluisteren, zowel met als zonder muziek en een enkele keer met beeld. Laat deze dichter nog maar veel meer breken en bouwen aan zijn universum: daarom knuppel in het hok pistool onder het kussen beter gereedschap hier begint een lied (Bron: Noord-Hollands Dagblad, 02-02-2007) door Edwin Fagel Wie bang is voor de bal, staat langs de kantlijn. Die is het sukkeltje, die telt niet mee. Wie bang is voor de bal en toch mee wil doen, moet zijn angst overwinnen. De derde Nederlandstalige bundel van Tsead Bruinja heet niet voor niets Bang voor de bal . Het titelgedicht ‘Bang voor de bal door het winkelraam' beschrijft op een associatieve manier hoe de angst wordt overwonnen. De regels bevinden zich in een aantal rechthoeken, en de angst is gepersonifieerd: met wie/met bang voor de bal Per vlak, lijkt het, wordt een stadium doorlopen, met de angst als beginpunt: vanaf het einde van deze straat via een componist die zijn angst naar een deur verderop dirigeert, tot aan ‘bang voor de bal' die opstaat: krulspelden stoppelvelden mollenhopen dauw (p. 16) Ik ben geneigd de eigenaardige typografie uit te leggen als een letterlijke uitbeelding van een winkelraam, een etalage wellicht: het overwinnen van de angst vindt op deze manier in alle openbaarheid plaats en wordt tegelijkertijd te koop aangeboden. Een vrij accurate omschrijving van de bezigheden van een dichter. Sinds Tsead Bruinja in 2000 debuteerde met de Friestalige bundel De wizers yn it read/ De wijzers in het rood , volgde bijna per jaar een nieuwe bundel; zijn Nederlandstalige debuut Dat het zo hoorde verscheen in 2003, in 2004 gevolgd door Batterij . Verder maakte hij naam als performer, bloemlezer en recensent. De dichter Bruinja is te typeren als een dichter die regelmatig zeer sterk uit de hoek komt, met ‘evergreens' als ‘ik zei ik zie de roos als wrak in aanbouw' of de fraaie titel ‘gras dat alvast lacht' (waar ook een fraai gedicht bij hoort). Maar deze sterke momenten werden vaak afgewisseld met zwakke regels, niet goed uitgewerkte beelden, gemakzuchtige woordkeuzes, kortom, met gedichten die sterk de indruk maakten nog niet af te zijn. In Bang voor de bal toont Bruinja aan als dichter gerijpt te zijn: de bundel bevat in tegenstelling tot de voorgangers geen ‘halve' gedichten. Opvallend aan de bundel is met name de gevarieerdheid ervan. Bruinja schrijft lange, verhalende gedichten, waarbij de dichter onbekommerd aan de praat raakt: tijdens het voorlezen in de duinen wordt elly de waard (Uit: ‘In de duinen', p. 52-53) Maar net zo goed schrijft Bruinja korte, staccato regels waar het hele verhaal in wordt samengebald: de lucht achter de bomen (Uit: ‘Een benauwde dag', p. 60) Soms zelfs wordt de regel gereduceerd tot een aantal kreten: geplaatst door grom…snavel (Uit: ‘Pelikanenbek', p. 21-22) Bruinja is soms op het sentimentele af lyrisch: maar mijn vrouw houdt mijn week oude nichtje op haar schoot (Uit: ‘Specialist op het gebied van kozijnen', p. 12-13) Maar net zo goed schrijft hij cynische regels over Henry Kissinger: hij kent zeker twintigduizend man die van die en die en die en die wiens huid weg te rotten ligt (Uit: ‘Een sinaasappel voor Henry', p. 38) En dan laat ik de quasi-zakelijke gedichten nog buiten beschouwing, waarin bijvoorbeeld de promodag van de hondenclub wordt geëvalueerd. Deze veelheid aan registers is de kracht van Bruinja, die in deze nieuwe bundel sterker dan tevoren tot uiting komt. De bundel vereist dan ook verschillende manieren van lezen. Dat kan niet anders, de meer verhalende gedichten vereisen nu eenmaal een andere leeshouding dan de gedichten waarbij het de dichter vooral te doen is om de verschillende beelden te laten wringen. Maar de ‘talige' gedichten, waarbij het de dichter met name gaat om het spel met klanken en betekenissen (en waarbij soms de samenhang van de woorden in een regel niet logisch is) vereist weer een ander oog van de lezer. Deze virtuositeit is wat deze bundel zo goed maakt. Keerzijde daarvan is dat de bundel als geheel richting mist. In het bonte geheel van geëngageerde, romantische, speelse, ironische, cynische en uitbundige gedichten is het moeilijk te onderscheiden wat waarbij hoort, waar het de dichter ernst is en waar je zijn beweringen met een korreltje zout moet nemen. Wat bedoelt hij bijvoorbeeld met zijn opmerking over Dion Graus van de Partij voor de Vrijheid, wat doet Oprah Winfrey in deze bundel en vanwaar de felle aanval op Henry Kissinger, terwijl een aanval op zijn opvolgers wellicht meer voor de hand zou liggen? Maar dat kan niet anders bij een dichter als Bruinja. Bang voor de bal is te zien als een primair verslag dat de dichter doet van zijn leven, zijn indrukken van de buitenwereld en zijn reactie daar op. Met alle (stemmings)wisselingen kon dit niet anders dan een barokke bundel worden, waarin de lezer op de voet kan volgen hoe de dichter de buitenwereld ervaart. Hij reageert niet altijd even beredeneerd, integendeel, en hij weet ook niet hoe het allemaal beter zou moeten. Maar hij doet minutieus verslag van de manier waarop hij de beangstigende buitenwereld probeert te bedwingen. En dit alles doet hij in alle openbaarheid en biedt hij vervolgens te koop aan. We mogen ons er gelukkig om prijzen. bron: www.derecensent.nl Door Henk Blanken N et een oude buizenradio, die poëzie van Tsead Bruinja. Groenig verlichte schaal, schuifje dat opzij draait langs onbestemde plaatsen, gekraak en af en toe een zin. Op zichzelf niet onbegrijpelijk, maar naast elkaar gezet krijgen die losse woorden iets betoverends. Bang voor de bal is de derde Nederlandstalige bundel van Bruinja. Een tikje vreemde poëzie is het, ogenschijnlijk lukraak associërend. Zin voor zin helder, maar als compleet gedicht raadselachtig: waar hééft-ie het over? Bij elkaar een bundel waarvan je hooguit min of meer kunt zeggen wat het onderwerp is. Dat is niet erg. Bruinja is met zijn verhaaltjes tegelijk heel precies. Hij weet wat het effect is van zijn zappende poëzie. Het ontregelt, roept beelden op die niet bij elkaar horen, morrelt aan wat we weten. En dat werkt omdat Bruinja een vakman is. Hij heeft een feilloos gevoel voor treffende associaties: ”dan stopt de plaat / alle ingewanden / vallen uit het lied”. Geen idee wat hij er precies mee bedoelt, maar des te meer 'voel' je wat er allicht gezegd moest worden. Neem dit curieuze begin: ”iemand sprak hem aan en de aap lachte minzaam voordat hij / iets terugzei minzaam alsof hij een marmot aan fred oster gaf”. Het laat zien hoe achteloos Bruinja spreektaal gebruikt, hoe hij komma's weglaat om de lezer te laten struikelen over twee betekenissen, en hoe muzikaal hij is. Bruinja heeft eens gezegd dat het belangrijk is dat zijn poëzie gaat zingen. Dat lees je dan ook. Misschien komt dat van het Fries, zijn eerste taal, de taal waarin men hem het liefst hoort voorlezen – voor wie geen Fries is, zangerige raadseltaal. In deze bundel is Bruinja wereldser dan voorheen. Hij noemt het ergens prettig omslachtig ”specialist op het gebied van kozijnen”, de vakman die aan het raamwerk tussen 'binnen' en buiten' sleutelt. In zijn gedichten komt Oprah voor, een aanslag in Israël, Bill Gates, Dion Graus, en ook een paar lekker lelijke woorden als ledenwerving en bedrijfswagen. Vaak leidt dat tot lelijke geëngageerde gedichten, maar niet hier. Omdat het niet opdringerig is, en Bruinja op straat gevonden taal (”in sommige winkels lijkt het altijd opruiming”) onbekommerd naast poëtisch idioom zet: ”ze ziet me/en mijn hart begint te knielen”. Bruinja is een van de opvallendste dichters van een generatie waartoe ook pakweg Menno Wigman, Vrouwkje Tuinman, Mark Boog en Albertina Soepboer behoren. Een volstrekt eigen geluid en zo geraffineerd dat je na de laatste regel – ”mijn vrouw slaapt”; dus dáár ging het eigenlijk over – denkt dat er een illusionist aan het werk was. bron: Dagblad van het Noorden, 19-01-2007 Over Dat het zo hoorde: ...Ook op papier blijven zijn gedichten moeiteloos overeind. Hij legt zich niet op één vorm vast. Er zijn lange prozagedichten en korte lyrische zangen. Zijn techniek zinnen ineen te schroeven door de weglating van interpunctie bewerkt zo steeds een ander effect. Bruinja onderzoekt tot hoever hij met associatiesprongen en -breuken gaan kan, zonder de samenhang verloren te laten gaan. Hij kan zich daardoor zelfs liefdespoëzie veroorloven. Dat is niet veel beginnende dichters gegeven. Bij zijn waagstukken durft hij te verliezen. Dat maakt hem een interessant dichter die nu al naar zijn volgende bundel doet uitzien. (Hans Groenewegen - Informatie voor de bibliotheken, 2003) ...Deze stem... daagt de lezer uit met vurig taalgebruik. Hierin is iemand aan het woord die gehoord wil worden, die wil analyseren, en daarin soms op een prettige manier verstrikt raakt. (Maria Barnas, De Groene Amsterdammer, 2004) ...Dit gedicht 'Appels kopen' staat in de bundel Dat het zo hoorde , het Nederlandstalige debuut van de jonge Friese dichter Tsead Bruinja. Het is een goed gedicht en een goed debuut. Het is knap hoe Bruinja veel weet te suggereren in enkele raak geformuleerde verzen. (Ilja Pfeijffer, NRC, 2003) ...Tsead Bruinja is een romanticus in de traditie van Heine, Haverschmidt en Slauerhoff, want de sprekers in zijn gedichten zijn permanent ontheemd, onfortuinlijk verliefd, bezeten van doodsdrift en onstilbare verlangens... Hoewel niet alle gedichten in Dat het zo hoorde volledig overtuigen, heeft Bruinja een eigen stijl die de lezer meesleept en inpakt. (Piet Gerbrandy, De Volkskrant, 2003) Over Batterij : ...Shock and awe – dat is de techniek, zou je kunnen zeggen, die Bruinja in zijn poëzie hanteert: krachtige, met betekenis overladen gedichten, waarin de dichter zich wars betoont van idealistische of romantische opvattingen over ‘schoonheid' of ‘poëzie' – gedichten die de lezer direct moeten raken en beduusd moeten achterlaten. (Gaston Franssen in De Moanne, 2005) ...De poëzie van Tsead Bruinja draagt duidelijk de sporen van het televisietijdperk. In sommige gedichten lijkt er zonder weinig systeem van de ene naar de andere scène gezapt te worden, zodat het niet goed mogelijk is een samenhangend verhaal te reconstrueren, toch zijn de toon en de sfeer meestal consistent. Bovendien is de kwaliteit van de afzonderlijke fragmenten over het algemeen van dien aard dat je geen behoefte krijgt het apparaat uit te zetten. En als je de hele avond hebt uitgezeten, van de eerste tot en met de laatste bladzijde, blijk je toch een heel levensverhaal gevolgd te hebben. (Piet Gerbrandy in de Volkskrant, 2004) ...Bruinja is ook een slag minder braaf dan zijn generatiegenoten. Wie in de titel van het Nederlandse debuut van deze Friese dichter ( Dat het zo hoorde , 2003) ironie herkent, zit op het goede spoor: Bruinja trekt zich van conventies niet veel aan en hij weerstaat de verleiding het zijn lezer al te gemakkelijk te maken. Zo moeten we de punten en komma's er bij Bruinja's interpunctieloze poëzie zelf bij denken, met alle ambiguïteiten van dien. Hij is een dichter die zingt, bijvoorbeeld in zijn vele herhalingen die nooit écht herhalingen zijn, maar onnadrukkelijke verschuivingen van betekenis. De angry young man Bruinja is geen pleaser. Hij wil beangstigend en gevaarlijk zijn. (Thomas Vaessens in het Financieel Dagblad, 2004) Dichterlijk elan is de laatste associatie die ik aan Friesland en Groningen verbinden zou. Toch blijken juist deze provincies de bron van een nieuwe poëtische vuurslag. Sinds een jaar of vijf presenteren Utjouwerij (uitgeverij) Bornmeer in Ljouwert (Leeuwarden) en Passage in Groningen een jonge generatie dichters. Woorddrift en durf zijn hun drijfveren. De kracht daarvan is ook de Randstad niet ontgaan; de topdrie van het hoge noorden - Wouter Godijn, Tsead Bruinja en Albertina Soepboer... Wouter Godijn en Tsead Bruinja hebben veel gemeen. Beiden hebben een voorkeur voor grillig taalgebruik, en beiden hanteren een navenant idioom. Maar er zijn ook grote verschillen: Godijn is de filosoof van het tweetal, Bruinja de lyricus. Onderbreekt de eerste zijn poëtisch machtsvertoon met onverwachte momenten van introspectie, Bruinja gaat nog verder inwaarts. Alle uitbundigheid ten spijt, blijkt hij toch bovenal een introverte zanger...Waar het verlangen daarnaar of het onvervulde ervan ter sprake komt, toont Bruinja zich zachtmoedig tot kwetsbaar, en dan is hij op z'n best. (Arie van den Berg, NRC, 2004) 'Het ADHD van de grote stad is ver weg, het kabaal van beelden en genres is ingewisseld voor een open, muzikale en vooral aardse lyriek die - dat kan nu alvast worden gezegd - enkele van de mooiste liefdesverzen heeft opgeleverd die ik de laatste jaren in het Fries mocht lezen.' - Abe de Vries op de Friese literaire website Farsk, 2005 'Deze vierde, mooi vormgegeven, Friese bundel van Bruinja, die ook in het Nederlands dicht, bevestigt zijn reputatie als dichter. De gedichten worden via doordacht gebruikte herhalingen, alliteraties, assonanties en door het ritme uiterst leesbaar en verklaren waarom Bruinja een regelmatige gast is bij poëzieoptredens.' - Jelle van der Meulen - Informatie voor de bibliotheken, 2006
|
||||||||||||||
In Letterland |
||||||||||||||
- door Xavier Roelens Op dinsdag 9 januari wordt in Amsterdam de derde bundel van Tsead Bruinja voorgesteld: Bang voor de bal . De in Letterland -redactie nam de kans te baat om al eens in de bundel te bladeren en de dichter enkele vragen te stellen. Wat mij op de eerste plaats opvalt en wat volgens mij ook de kracht van deze bundel uitmaakt, is dat je meer de anekdotiek toelaat in de bundel, maar zonder de muzikaliteit van je vorige bundels te verloochenen. Je schrijft concreter, alledaagser en ook maatschappelijker dan in je vorige bundels. Het volgende fragment lijkt mij die omslag te verwoorden: en naar binnen: At that time of the night 1) Met welk gedicht van uzelf zou u zich aan de lezers willen voorstellen? Een gedicht dat ik schreef voor een galerie en dat hier te zien is. Het is een gedicht dat je in meerdere richtingen kunt lezen, hoewel de betekenis niet al te veel verandert. 2) Waarom poëzie? Poëzie omdat naast muziek dat de kunstvorm is die me het meest raakt. Het is een vrije manier van schrijven die dicht bij denken staat. Daarnaast vergt het een korte maar intense vorm van concentratie. Ik geloof dat ik die concentratie goed op kan brengen. Bij het schrijven van proza heb ik bijvoorbeeld moeite om lang stil te zitten en één ding te doen. Door het associatieve van poëzie kun je jezelf verrassen en dwing je jezelf om niet na te denken zoals je dat normaal doet. Muzikaal denken? Eerder heb ik in een interview gezegd dat ik het schrijven van een gedicht graag vergelijk met een droom. In een droom lijk je ervaringen te verwerken uit je dagelijkse leven. In een gedicht lijk je taal te verwerken uit datzelfde leven en probeer je de logica enigszins los te laten, maar misschien geldt dit wel alleen voor sterk associatieve poëzie. Hoewel dat zogenaamde 'de sluizen openzetten' gedeeltelijk ook weer iets gecontroleerds heeft. En zo bleef de dichter zichzelf tegenspreken tot aan het einde der tijden! 3) Welke dichters behoren tot uw inspiratiebronnen? Zou u kunnen uitleggen waarom en op welke wijze zij uw eigen werk beïnvloeden? Op dit moment lees ik vooral graag het werk van Nachoem M. Wijnberg, Martin Reints en F. van Dixhoorn. In hun gedichten worden dikwijls keuzes gemaakt, terwijl ook de andere mogelijkheden duidelijk of open blijven. Vooral bij van Dixhoorn en Reints zie je de dichter hard op denken, waarbij dat denken ook weer iets vrolijks heeft. Wijnberg lijkt iets minder vrolijk, maar is even helder. Ik denk dat ik dat aan deze dichters waardeer, dat ze heldere en vooral ook precies schrijven en je ook nog eens het gevoel geven dat je mee zit te twijfelen. Heerlijk en illustratief is in dit geval Martin Reints' gebruik van de woordjes 'of' en 'en'. Vanaf zijn eerste bundel werkt hij daar al mee. Binnenkort verschijnt zijn nieuwe bundel en ik heb het manuscript daar al van mogen lezen. Gelukkig weer met veel 'of' en 'en'. Mijn eigen werk is misschien meer troebel en ook meer barok, maar deze drie namen inspireren me om de gedichten niet al te veel te laten ontsporen. Andere dichters die belangrijk voor me zijn geweest: Wouter Godijn, Elmar Kuiper (Friestalige poëzie), Anne Feddema (Fries), Cornelis van der Wal (Fries), Tsjêbbe Hettinga (Fries), Bart FM Droog, Tjitse Hofman, Maria van Daalen, Albertina Soepboer, Jack Kerouac, Allen Ginsberg, Mark Boog, Erik Lindner, Jan Baeke, Tonnus Oosterhoff, Hans Faveray, Arjen Duinker, Jan Arends en een hele rij die ik nu vergeten ben. Daarnaast zijn er tekstdichters / muzikanten die een grote invloed hebben gehad op mijn schrijven. Daarbij denk ik vooral aan: Steve Hogarth (van Marillion), Fish, Roger Waters en Jim Morrison. Wat mijn optredens met muzikanten betreft zijn De Dichters uit Epibreren van grote invloed geweest. Dat geldt zowel voor de muziek van Jan Klug als voor de voordrachten van Bart FM Droog en Tjitse Hofman. 4) Welk gedicht van een andere dichter zou u in de online bloemlezing der Nederlandstalige poëzie willen laten opnemen? Een gedicht van Wim Brands uit de bundel Ruimtevaart (Nieuw Amsterdam, 2005) - moet iedereen in zijn kast hebben staan! Boodschappentas Ze hangt als een boodschappentas uit mijn leven verdwijnt: Buisman, Niets houdt haar trouwens Bevelend wijst ze naar wat ik zie: Nee, idioot, Ik wil haar nooit meer ontstemmen, Maak je maar klaar, 5) Welke dichter zou u voor het volgende interview willen uitnodigen? Tjitse Hofman. Ik hoorde hem tijdens de presentatie van Anneke Claus een gedicht voorlezen dat hij oorspronkelijk voor de Kift had geschreven. Er zit een regel in 'laat me niet lachen man' die me sindsdien door het hoofd spookt. Ik hoop dat hij dat gedicht kiest voor zijn interview. © Interview: Arnoud van Adrichem De schoonheid saboteren - gesprek over o.a. Batterij (2004) met Kester Freriks voor de NRC Woorden als Osters marmotten - interview door Olga van Lierop over het gedicht 'Alarm' uit Bang voor de bal voor de Gelderlander
Gedichten schrijven en lezen heeft volgens Tsead Bruinja alles te maken met associëren en het oneindig leggen van verbanden. "Aan elk woord probeer je als aan een minnaar of minnares iets te veranderen, er iets van jezelf in aan te brengen. Gedichten kun je niet 'van a tot z' lezen. Je hebt handgrepen nodig. Ze hebben iets van een collage. Dingen lijken ogenschijnlijk niets met elkaar te maken te hebben, maar vaak is dat wel het geval." iemand sprak hem aan en de aap lachte minzaam voordat hij het is eigenlijk gewoon sjoelen met de ogen dicht dit praten elk schijfje als een man in een druk café blij een vuilnisman parkeert zijn truck een nieuwe minnaar een huis waar je hopelijk dan een gezicht met een lui half dichtgeknepen en een gewoon oog hun opstelling is kortom ooooohier moeten wel twee mensen spreken denk je denk erom wat je met je jassen doet en in de straat weer dat autoalarm © Tsead Bruinja Instinctief vertrouwen dat schoonheid ontstaat - een gesprek met Remco Ekkers in de Poëziekrant over de bundel Batterij (2004) Uit de strakke Friese polder naar de chaos van de grootstad. Ergens tussen Fries en Engels en Nederlands in zoekt Tsead Bruinja zijn weg. 'Niet alles hoeft geduid, laat maar wat onduidelijkheid bestaan.' Deze jonge dichter die ook op het podium zijn streng trekt, probeert, onder een stortvloed van creatieve aanvechtingen, zijn eigen poëtische stem te beluisteren en zo tot rust te komen. ‘ In de tweede Nederlandstalige bundel van Tsead Bruinja zoekt de dichter inspiratie in de dorpskroeg van zijn jeugd waar zomers de cv volop aanstaat en de liefde onbeantwoord blijft. Er is weliswaar nog steeds een antiburgerlijke stem aan het woord, maar deze stem verbergt niet langer angst. Integendeel, op vrolijke en wrange wijze wordt hier gesproken over de wreedheid die samenhangt met de liefde en over de verlammende ellende, de honger en het lijden dat in de jaren tachtig van de beeldbuis spatte. In plaats van morele antwoorden op de problemen van de actualiteit te geven wordt haar dynamiek verkend. Er wordt vernield, een verloren liefde betreurd, en er is dorst. Hier is een gezelschapsdier aan het woord dat een feestje geeft voor de ongenode gasten uit zijn verleden.' ( Deze tekst staat op de website van de dichter: www.tseadbruinja.nl) Tsead Bruinja (Rinsumageest, 1974) woont in Amsterdam. Hij studeerde Engels en Fries aan de Rijksuniversiteit Groningen en schrijft in het Nederlands en in het Fries. Hij publiceerde onder andere in Hjir , Ravage , Zwart ijs en op Rottend Staal Online . In 2000 debuteerde Bruinja in Friesland met De wizers yn it read ( De wijzers in het rood ) bij Uitgeverij Bornmeer. Samen met het collectief Gewassen (live muziek, beeld, rap en poëzie) won hij het Hendrik de Vries-stipendium 2002. Zijn Nederlandstalige debuut 'Dat het zo hoorde' werd genomineerd voor de Jo Peters Poëzieprijs. Waar kom je vandaan? 'Ik ben geboren in een huis tussen de weilanden. Ik heb twee zussen; ik was de middelste. We zijn verhuisd toen ik acht was, naar het dorp Kollum. Was het comfortabel? Ja, ik hou erg van vrouwen.' Het waren lieve zussen. 'Ja. Ik heb nog een goed contact met ze. Het was een goede tijd. Ik hield niet zoveel van het lange fietsen naar school, maar verder was het goed. Ik ben het later wel heel erg gaan koesteren. De vrijheid. Bij ons was er echt nog een boer die bijna alles met paard en wagen deed. Ik heb naast hem op de wagen gezeten. Gras maaien met een grote machine. De hooischuur. Als kind heb ik veel in het hooi gespeeld. Dat was wel eens gevaarlijk, vanwege de rotte vloeren en de kwaaie boeren.' Je bent helemaal Friestalig opgevoed? 'Ja. Thuis spraken we Fries, maar ik kon al vrij snel Nederlands spreken. Dat leerde ik van de radio en de tv. Later ook op school. Het Fries en het Nederlands lijkt zoveel op elkaar dat elk kind dat vrij snel uitvogelt.' Was je op school al een taaljongetje? 'Ik was een fantasiejongetje. Ik leefde toen al veel in mijn hoofd. Ik luisterde veel naar muziek. Je mocht op maandag een opstel schrijven en dan mochten we kiezen uit wat je in het weekend had meegemaakt of je mocht iets verzinnen. Ik heb maar één keer niet een opstel, maar een tekening gemaakt van het weekend. Ik bedacht liever iets nieuws. Mijn onderwijzer kon er geloof ik niet veel mee. Hij gaf een cijfer voor de fantasie en voor de stijl. Hij vond het te veel van de hak op de tak. Het was allemaal nogal associatief. De middelbare school deed ik eerst in Kollum, de mavo, want ik had de citotoets heel slecht gemaakt - nerveus, faalangst. Dat is ook één van de redenen waarom ik mijn studie Engels niet heb afgemaakt. Die eerste klas ging veel te goed, allemaal negens en tienen. Dus de tweede klas deed ik in Leeuwarden. Dat was een ouderwetse school en dat sprak me wel aan. Een beetje discipline kon ik wel gebruiken. Om zes uur op en elke dag minstens twee en een half uur in de bus. Daar deed ik atheneum met Latijn. Tijdens het eerste jaar overleed mijn moeder en daarna ging het niet zo goed. In de derde ging het niet meer; wiskundeformules uit mijn hoofd leren, ik was tevergeefs verliefd en ik moest werken om mijn zakgeld bij te spijkeren. Ik wilde cd's en merkkleding kopen omdat ik er bij wilde horen. Zo dwars en eigenzinnig was ik dus ook weer niet. Wel tegen de leraren. We waren met een paar jongens die Fries spraken en toen zijn we Fries tegen een lerares gaan praten. Die werd pisnijdig, terwijl ze het heel goed kon verstaan. In de vierde ben ik overspannen geraakt. Ik ben halverwege het jaar uitgestapt. Het reizen brak me ook op. Ik had last van migraine. Daarna ging ik in Buitenpost op school. Dat dorp lag veel dichter bij huis, zodat ik op de fiets kon, in twintig minuten. Ik kwam weer in de vierde klas, maar dat was een makkie, want ze waren in Leeuwarden verder. Freewheelen, bier drinken. Ik ging steeds meer andere dingen doen; druk met muziek, gitaar spelen, proberen een cd op te nemen en ik werkte heel veel. Dat vond ik prettig. Latijn had ik jammer genoeg niet meer. Literatuuranalyse bij Nederlands vond ik verschrikkelijk. Ik was er niet goed in; die voorgeschreven weg! Ik moet mijn eigen manier kunnen volgen.' Je ging Engels studeren. 'Ja. Ik was ver, moest alleen nog een scriptie en twee essays, maar inmiddels had ik het zo druk gekregen. Ik schreef gedichten, eerst in het Nederlands, toen in het Fries en die Friese gedichten werden gepubliceerd in tijdschriften. Daarvoor had ik alleen nog in het Engels geschreven, gedichten ook. Ik las Clockwork Orange , 1984 , Brave new world en Kerouac en popsongs. Dat waren geen eenvoudige teksten. Ik begreep er niet veel van en dat vond ik prettig. Ik begreep de woorden wel, maar... Bijvoorbeeld Jim Morrison van the Doors. Prachtig. Dat speelt nog steeds. Ik wil mijn eigen gedichten niet vaag maken, maar ik hoef ze ook niet helemaal te begrijpen.' Het hoeft niet geduid worden. 'Of juist op verschillende manieren. Je moet een beetje mee kunnen veranderen. Ik ging Engels studeren om beter te leren schrijven in het Engels. Dat was mijn droom. Als Kerouac in een hutje ergens in Amerika, schrijven. Een grote Amerikaanse roman. Ook al vrij snel poëzie. Ik richtte me op Walt Whitman en later William Carlos Williams. Ginsberg. De poëzie van Kerouac wordt onderschat. Shakespeare? Later pas. Op de middelbare school las ik voor mijn lijst The Merchant of Venice . Dat vond ik vreselijk. Dat kluchtige. Ik was heel serieus en pretentieus. Nu kan ik wel tegen Hollywood-comedy's. Maar toen! Het moest wel ergens over gaan! Geen flauwekul. Het leek me toen te veel een trucje.' Waar wilde je naar toe? 'Ik wilde schrijver worden. Ik leerde mensen kennen die veel optraden. Ik hoorde Kopland voorlezen. Ik ging naar de presentatie van Het hogere Noorden . Kwam bij een literair café Koekoek en daar ging ik al vrij snel dingen organiseren, het programma verzorgen. Toen kwam 'Dichters in de Prinsentuin' . Wat ik toen wilde was: literaire festivals organiseren, literaire avonden en zelf schrijven en veel optreden.' Toen je de beslissing nam op te houden met de studie, had je in je hoofd: ik wil mijn brood verdienen met optreden en poëzie. Het begon steeds beter te gaan. De festivals liepen goed en de publicaties in het Fries. Mijn Nederlandse poëzie was toen nog niet goed genoeg, voor een deel. Ik werd gevraagd voor de redactie van Hjir. In mijn studie ontmoette ik Faulkner en ik leerde van hem literaire technieken. Hij experimenteerde vrij veel. Hij schreef bijvoorbeeld een verhaal vanuit een autistische jongen. Daarna volgde ik een vak over Cormac McCarthy . Dat speelde ook in het zuiden van Amerika...zwaar en wrang. Het platteland speelt ook een grote rol. Donker, niet vaag. Het landschap is bij hem soms bijna een personage. Hij velt geen oordeel, laat het landschap spreken. Ik volgde ook graag African-American literature. De Nederlandse literatuur vond ik te gewoon, te weinig verbeelding. Nu lees ik vooral Nederlandse poëzie. Voor radio Oog (Groningen) heb ik samen met Daniël Dee en Maria van Daalen wekelijks een Nederlandse roman en een bundel besproken. Dat was nuttig, als discipline. Dat was in 2002-2003. Ik herinner me Leon de Winter en Brouwers. Ivoren wachters ...vooral dat beeld van die rotte tanden. Dat blijf je in je mond voelen.' Daar spreekt de dichter. 'Ja, ik wil het voelen. De Avonden heb ik niet uitgelezen. De stijl sprak me destijds niet aan.' Waar wil je naar toe? 'Ik heb heel veel opgetreden en ik wil wel wat meer rust om te denken en te schrijven. Toch houd ik veel van het optreden. Ik treed nu op met een muzikant, Jaap van Keulen. Geweldig. Maar ik ben een huismus. Ik reis niet graag. Voor een optreden wel. Stuur me naar de Noordpool om op te treden voor een paar Eskimo's en ik ga. Ik woon sinds kort in Amsterdam. Ik zou wel ergens aan zee willen wonen en wat meer tijd hebben, maar ik ben springerig. Ik moet mezelf bezig houden door verschillende dingen te doen. Ik wil ook wel simpel werk doen, als mijn poëzie niet meer in de smaak valt of niet meer goed is en ik geen werkbeurs meer krijg, om wat geld te verdienen, maar ik wil geen tijdrovend, opslokkend werk doen. Ik moet ruimte hebben om na te denken. Bij simpel werk kan dat.' Een roman? 'Ja, daar werk ik nog aan. Tamelijk conventioneel. Lastig om de heldere lijn vast te houden. De volgende wordt meer associatief. Ik heb nu te veel projecten. Voor een roman heb je rust nodig. Mijn ambitie is ook wat meer stukken te schrijven. Ik heb net een stuk geschreven voor de Wintertuinkrant. Ook teksten die wat meer in de buurt komen van het academische of beschouwende. Over taal en de relatie met muziek. Hoe taal werkt en het instinct. In mijn poëzie probeer ik mijn denken een beetje voor de gek te houden door associatief te schrijven en dan toch uit te komen bij iets dat communiceert. Een droom. Je hersenen verwerken alle informatie die binnenkomt, dat wordt gerangschikt en dat lijkt dan een verhaal. Daarom kun je het onthouden of er over nadenken. Op die manier werkt voor mij poëzie ook. Alle input, wat je meemaakt, hoort of leest, probeer je op een intuïtieve manier te rangschikken. Daarna kijk je wat je er verder mee kan doen. Ik heb het nu over het begin van het ontstaan van een gedicht.' Dus als ik vraag: wat bezielt de dichter?,dan is je antwoord: Hoe mijn hersenen werken. Misschien eerder: het ontdekken van zingen. Zingen is heel belangrijk. Ik vind schrijven ook zingen. Het gaat om de stem. Ik zie poëzie als een vorm van zingen en niet als een vorm van praten. Het muzikale aspect is bij het ontstaan van het gedicht belangrijker dan de gedachte.' Waarom wil je het zingen ontdekken? Ik heb ervaren dat het zingen mij bevalt. Door de improvisatie, de frasering en het lichamelijke van het zingen ontdek je mooie zinnen. Die zinnen leggen vervolgens weer iets bloot. Zingen maakt je gelukkig. 'Ja. Als je naar Frank Sinatra luistert, hoor je door de jaren heen hoe zijn frasering verandert en volwassener wordt. Zangers die ouder worden, kunnen vaak minder kracht inzetten, maar ze zingen mooier, omdat ze kleinere verschillen kunnen maken. Dat is iets wat me fascineert in poëzie. Daarom gebruik ik veel herhaling. Hele kleine dingetjes laten verschuiven. Dat is een soort frasering. Je moet het nog een keer lezen. Bijvoorbeeld een gedicht waarin meerkoeten en eksters voorkomen en later meerkoeten en kraaien. Kleine verschuivingen. Daar word ik gelukkig van. `t Gaat er om hoe je het zegt. Het is niet alleen de fascinatie voor denken of hersenen. De stijl van het zingen is belangrijk, de techniek. Ik ben geen geweldige zanger. Daar gaat het niet om. Hoe veranderen de dingen als je iets wijzigt? Als je ergens anders de klemtoon legt. Op papier: hoe een regel verandert als ik er een spatie voor zet. Dat is luisteren naar intuïtie. Dat heeft te maken metlef opbrengen, durven naar je eigen stem te luisteren. De manier waarop ik poëzie schrijf, daagt me uit om steeds scherper te worden in mijn intuïtie. Dat je meer durft naar je zelf, naar die gekke associaties. Later komt natuurlijk het kritisch vermogen, dan ga je het goed bekijken. Het moet wel kunnen communiceren.' Ontdekkingstocht naar jezelf? Hoe zit ik in elkaar? Wie ben ik? Nee, dat interesseert me niet. Wel hoe de mens is. Ik heb een vrij animale kijk op de mens. Hoe overleef je? Hoe ingewikkeld ook. Waarom doen mensen dingen zoals ze ze doen? Daar voel ik een soort verantwoordelijkheid voor. Hoe reageren mensen? Handel steeds zo als je zelf behandeld wilt worden. 'Zo eerlijk mogelijk ten opzicht van je eigen denken staan. Dat probeer ik. Egoïsme is niet noodzakelijk slecht. Ik ben het gelukkigst als ik ruimte heb en als ik verschillende dingen kan doen en als ik met poëzie bezig ben. Er zijn geen vaste wetten in de poëzie. Nu zit het zo in elkaar en de volgende keer anders. Het is een soort vals spelen. Je moet heel veel opschrijven, niet bewust, niet bewust zoeken hoe het in elkaar zit. Je leest zo veel en schrijft zo veel dat er zo nu en dan iets boven komt drijven. De deur van perceptie wordt schoongemaakt door jezelf te overstelpen met informatie, te bedwelmen haast. Zei Aldous Huxley dat niet in navolging van Rimbaud of Baudelaire? Je moet informatie wantrouwen en toch heel veel tot je nemen, omdat je weet dat je het filter dat je hebt ontwikkeld, wel kunt vertrouwen. 'Dat weet ik niet. Poëzie dient geen doel. Er is wel een verlangen naar schoonheid. (In Batterij zitten wel een paar maatschappij-dingen. Maar poëzie heeft niet veel te maken met maatschappelijke standpunten. Ik ben goed bevriend met Mowaffk Al- Sawad en met Al Galidi. Er is genoeg maatschappelijke discussie. De verhouding oost-west...[niet in PK]) Ik verlang steeds naar nieuwe, spannende schoonheid.' Een bijna instinctief zoeken naar schoonheid. 'Een instinctief vertrouwen dat die schoonheid ontstaat door de manier waarop ik zoek.' Uit je biografie blijkt dat je verlegen was, maar je hebt ook een sterke behoefte om op te treden, je te laten gelden. 'Van een grote groep mensen word ik niet blij. Feestjes boeien me niet. Van uitgaan hou ik ook niet.' Een grote zaal vind je verrukkelijk. Dat doe je met een vanzelfsprekend gemak. 'Er voor staan vind ik prima.' Als een hoogleraar moderne letterkunde, bijvoorbeeld Gillis Dorleyn, je interviewt voor publiek, voel je je niet klein. 'Je moet het vertrouwen van een publiek veroveren. Je moet iets uitstralen. Ik probeer een bepaalde rust en relativering, een soort ernstige humor te creëren. Het publiek moet willen luisteren en niet het idee hebben: hier staat iemand verschrikkelijk moeilijk te doen. Ik wil vertrouwen winnen en laten zien dat ik met hen in gesprek ben, ook al zeggen ze niks. Ik heb respect voor Gilles, maar in die rol van interviewer is hij een collega, iemand die geïnteresseerd is in de gedichten. Dat is bij hem heel echt. En ik ben geen beginneling meer. Ik heb nu vijf bundels geschreven en daar flink over nagedacht. Veel opgetreden, veel gelezen. Ik hou niet van valse bescheidenheid.' Je behoort tot de generatie van internetdichters. 'Wat is dat? Ik weet niet of dat zo is. Mensen met een website? Dat is heel divers. Ik ga met heel veel groepen om. Bedoel je ook dat mijn generatie zich met pr bezighoudt? Dat doe ik heel bewust. Dat moest wel. Ik publiceerde eerst bundels in het Fries en bij landelijke tijdschriften hoefde ik niet aan te komen. Het internet functioneert nu als toneel. Bart F.M.Droog was een van mijn beste vrienden toen ik in Groningen woonde. Hij is heel belangrijk voor mij. We hebben samen gewerkt aan publicaties op het internet (TB - de voorafgaande zin begrijp ik zelf niet helemaal, hoewel Bart FM Droog en ik wel eens op en aan websites hebben samengewerkt ). Het gaat snel en goedkoop. Je kunt mensen een idee geven van je werk, van je voordracht. Op mijn site staan recensies, goed en slecht, dat vind ik leuk om bij te houden. Een paar keer per week. Optredens bijhouden. Laatst dat MTV-filmpje er op zetten.' Voor oudere dichters was dat een vloek, zichzelf verkopen. 'Ik word er op aangesproken. Men verwijt je dat je naar een soort popsterrendom streeft. Ik wil best bekend zijn, maar als je mijn werk leest, merk je dat ik daar geen compromissen voor wil sluiten. Als je optreedt mag je best wat uitleggen om een gedicht te introduceren. Je mag het publiek wel helpen. Ik zorg er wel voor dat er goede foto's gemaakt worden voor de pr. Ik zet mp-drietjes op mijn website en ik zorg er voor dat ik via Google makkelijk gevonden wordt. Die site is handig voor mensen die mijn werk willen bestuderen. Er is onlangs een scriptie geschreven over Dat het zo hoorde. De dichters van Epibreren hebben in het begin van alles gedaan om op de kaart te komen: optredens regelen voor weinig of geen geld. In de auto stappen en een end rijden door de sneeuw voor een jeugdhonk. Voor niks of reiskosten en een broodje voor een rumoerige zaal staan. Zo ging het vroeger met rock ‘n roll. Ik vind het leuk om op te treden en je moet je naamsbekendheid vergroten. Uiteindelijk is wat je wilt: gelezen worden. Het vergroot je naamsbekendheid en het geeft zelfvertrouwen, waardoor je meer dingen durft. Je kunt je verder ontwikkelen.' 'Ik vind het aardig om mezelf een beetje belachelijk te maken en het lokt discussie uit. Je komt erachter wie waar staat. Sommige dichters wilden er niet in. Dat is hun goed recht, maar ik denk: je mag wel een beetje relativeren. Ik vind het bij literatuur horen, bij kunst. Ik was gevraagd een bloemlezing te maken voor uitgeverij Passage. Ik wilde dat met Daniël Dee doen. We gingen brainstormen en kwamen op kutgedichten. Wat doen we? We maken een heel serieuze bloemlezing. Het is niet alleen om te lachen. Ja, het is een flauwe titel, maar dat mag. André van Duin vind ik ook best grappig. We gaan nu klotengedichten maken. Niet gemakkelijk want de spelregel is: er mogen alleen gedichten met kloten of ballen in. Geen pikken en ook niet als iemand ‘klote' zegt. De titel van je nieuwe bundel, Batterij, heb ik begrepen als: datgene wat me voedt, is mijn jeugd. 'Voor mij is Batterij iets anders. Veel van mijn poëzie gaat, als je het achteraf bekijkt, over afstand, vorm. Er is altijd een kern en iets er omheen. Batterij is voor mij ook de mens. De mens als container, als vaas, voor de ziel of wat dan ook. Batterij als houder. Batterij heeft ook een agressieve betekenis, in de artillerie. Het is voor mij een wrede bundel, waarin ik agressie verken. Hij sluit aan bij mijn Friese roman. Die gaat over de plek van mijn jeugd, maar is verder volkomen fictief. Vaas had misschien ook gekund, maar het is een beetje een gevaarlijk woord vanwege Faverey. Saskia de Jong heeft net een interessante bundel geschreven, Zoekt vaas. Dan denk ik: daar heb je die vaas weer, de vaas op tafel van Faverey. Voor ik daarmee in gesprek ga, wil ik het eerst even goed uitzoeken, zodat ik er iets zinnigs over kan zeggen. In het motto heb je meteen de stem: 'Het gaat voor mij over de illusie dat ik nu kan denken aan wat ik gister deed en dat degene die ik kan bedenken die ik was. ‘stem jij was er eerder ook zeggen ze' De illusie van eenheid: ik gister zou ik nu zijn. Dat is niet waar. Ik ben er nu.' Daar ben je van overtuigd? 'Redelijk. Ik speel er mee. Het heeft een functie dat je denkt dat je er gister was en dat je dingen deed. Dat twintig jaar geleden mijn moeder stierf en dat ik denk dat dat nu een bepaalde invloed op mijn leven heeft. Als je niet een soort eenheid zou voelen, zou je gek worden. Als het allemaal losse stukjes zijn. Maar ik wil er wel mee spelen. Het is belangrijk - dat is die eerlijkheid - dat ik het ook kan zien als een illusie. Als ik er mee werk, geeft het diepte aan het schouwspel, de poppenkast, de projectie.' Heeft dat verband met de opvatting dat deze tafel volgens de natuurkunde meer leeg dan vol is, een verzameling dansende moleculen en de alledaagse ervaring dat hij stevig is? Wat is de waarheid over deze tafel? 'Het zijn allemaal uitspraken van mensen; ze bedenken iets. Wat de waarheid over de tafel is, hangt af van degene die spreekt en hoe hij uit zijn bed is gestapt. Het idee dat taal een illusie is, omdat het ding niet hetzelfde is als het woord, begrijp ik. Je moet dat weten als je schrijft. Maar de taal is tegelijkertijd geen illusie, want zij bestaat. Als ik een woord zeg, bestaat het. Ik geloof er in het idee van het begrip Tsead te wantrouwen. Je moet dat met een gezond gevoel van humor en wantrouwen te lijf gaan. Ik ben een bundel eigenschappen èn ik ben iets dat nu niet uit elkaar valt. Ik-nu is iets anders dan ik-morgen. Het is belangrijk om je dat te realiseren. Je moet het niet de hele tijd denken. Het is een grappige leugen. Die ik is iemand die nadenkt. Ik meen me te herinneren dat ik ooit heb nagedacht. Dat denken zo werkt. En dat de aaneenschakeling van projecties het ik maakt.' Op de volgende bladzijde staat: ‘...kind dat buiten nacht komt zeggen'. 'Dat is een regel uit een gedicht van Marga Kool. In de eerste afdeling maak ik gebruik van mijn jeugd in Kollum. Elementen uit die jeugd, De tijd van Live Aid, honger in Afrika. Moet je je daarbij neerleggen?' Je gebruikt geen interpunctie, geen hoofdletters. 'Ik vind het niet mooi. Het is een puur esthetische beslissing. Dat pure klopt waarschijnlijk niet, omdat het een combinatie is van esthetiek, de meerduidigheid en het dwingende rimte.' een jurk met knopen die op haar knieën hing schaduw teleurgesteld kijken als hij niet achteropspringt en de bus pakt er zijn dagen waarop elke ontmoeting denk ik speel dit maar mijn mond is voller en steviger er is en er is altijd aas
Het heeft het effect dat je heen weer kunt lezen en dat je als lezer zelf de grenzen moet bepalen. 'Vanaf het begin dat ik schreef is het mijn kracht geweest dat ik regels in elkaar over liet lopen. Het moet een beetje buitelen. De popteksten zullen wel invloed hebben gehad. In de cd-boekjes zie je ook geen punten of komma's. In het gedicht dat je aanhaalt heb ik het over een vrouw die zit te plassen. "kuiltjes in haar lemen wang" vind ik een mooie regel. Leem is hard, glad. Het is een associatie. Ik speel nu een andere rol dan wanneer ik schrijf. Nu interpreteer ik. Met "geen rooster" bedoel ik: ze is onafhankelijk. Er is geen computer die mij na kan doen. Een rooster is een grid. Een programma bestaat uit vectoren, waarbij een vak later wordt ingevuld. Je kunt scannen en dan maak je uit gaas een omtrek. Er is geen rooster hier; haar mond is uniek. En "aas" en "grotere roofdieren": er is altijd wel een jongen die door mooiere meisjes is afgewezen. De afdeling begint met dat meisje dat het dorp binnenkomt. Het is een beeld van wat de wereld van die jongen binnenstapt, bijna vanuit de tv. vier en een half volt legotreintje twee jongensbenen in de lange de moeder als man in uniform wie speelt voor god hij trekt de stekker uit de houder vier en een half volt tong in de mond van een tunnel praliné © Tsead Bruinja De lezer denkt: die moeder is verpleegster of zo, of agent. 'Het is metaforisch. Die moeder is de krachtige figuur.' "wie speelt voor god / wie kiest het scharnier" Je houdt van herhalingen en kleine verschuivingen. Op p.8 een voorbeeld: "de wieg en het vuur / de wieg in brand / de brand in de wieg / de wiegende brand / de brand aan je kont / de bliksem in je bol / de lach aan je kont". Je speelt met klank, gaat van de a naar de o. 'Het gedicht is geschreven in opdracht van Parmentier, naar aanleiding van de film Kill Bill Vol.1 van Quentin Tarantino. Probeer Kill Bill in Kollum te zetten. Voor mij zijn die ‘koude handen om de voorraad' weer een batterij, een houder. De handen zijn bijna de handen die een geliefde vasthouden. Die houden een soort container vast, een omhulsel, een batterij. Die herhalingen vind ik wel mooi. Martin Reints heeft me daarin geïnspireerd. Niet in deze herhaling. Ik gebruik verder graag nevenschikkingen. Je kunt aan Arjen Duinker denken. Dat werkt goed soms, prettig.' Wat bedoel je met "misschien wordt het wel knokken"? Met degene die goederen levert voor de supermarkt. Die jongen is met de containers aan het werk. Hij rijdt ze het magazijn in. Waarom zou het knokken worden? 'Er staat ‘de wieg in brand', de bliksem in je bol'. Uit gekte. Het is een associatieve figuur. het hongerige kindje zegt eet een mooi jokkend meisje niet over denken denken 'Ik laat het gras bijna voor een agressieve minnaar spelen.' Dit is een kindje op de tv? 'Burger King had bedacht dat zij voor elke hamburger die je at, een dubbeltje zouden schenken aan hongerige kinderen. Steeds dikker wordende Amerikanen sussen hun geweten. Ik zet dat kindje naast de toonbank. Het zegt: "Eet hier alsjeblieft". Dat station komt ergens anders vandaan. Dat klopte voor mij bij dat beeld... We durven niet te denken aan wat er gebeurt, omdat we bang zijn te verdwalen... Als je tegen iemand zegt ; ‘Taal schept illusies' of ‘God is door taal geschapen', kan hij angstig reageren. Door de oneindige mogelijkheden van taal kunnen we ingewikkelde dingen bedenken zoals de hemel. Daar schrikken mensen misschien van, omdat het betekent dat de hemelse troost een constructie is die mogelijk gemaakt is door de evolutie van onze hersenen. Dat heb ik onder andere bij de J.H. Roder gelezen.' onder een laag van sneeuw en as twee lichamen een hoofd neemt de beslissing er was bloed en daar moest het was een goeie sheriff die zijn het was een dag om de goden twee lichamen een man toetert zijn accu leeg belhamel © Tsead Bruinja Je begint met doodsbeelden en dan komt die zoetekauw. "Twee lichamen" staat er. De jongen en de moeder? Een deel van de bundel gaat over misdaad en hoe je daar anders naar kunt kijken. Hier wordt de afstand opgeheven. Wat je vaak ziet is het demoniseren: een gemeenschap probeert datgene dat niet geaccepteerd gedrag is, niet menselijk te verklaren. ‘beter ziet men in de vijand / een broer die zijn bruid niet kreeg'. Het is een verwijzing naar Bas Belleman, een dichter die met het begrip ‘vijand' werkt. Dat doet hij mooi.' REKENING een bijl klepelt zich door het vlees kijk om je heen en alle jongen zijn er nog slavernij/robot tel de beeldpunten van de metropolis tel de klappen die je krijgt breng het loeder tot inkeer met natte gist slik je tong in breek het ijs met je lichaam neem de teugels neuzel lik en huldig
Ik moet denken aan Verhagen. 'Die heeft indruk op me gemaakt. Ik ben hem later pas gaan lezen. Ik moet Eeuwige vlam nog kopen.' Als ik dit gedicht lees, denk ik: dit is goed, maar ik begrijp er niet veel van. 'Het begint met iemand die in een luie stoel zit. Die bijlslag hoeft niet letterlijk te gebeuren. In het woord ‘klepelt' schuilt de tijd. Een man in een stoel voelt hoe de tijd zijn vlees aan het afbreken is. Die man ijvert voor een beeld naar de buitenwereld. Hij wil dat gezicht ook weer afbreken. Hij vraagt de wereld dat beeld af te breken, om kritisch te zijn. Het is de monoloog van een huismus. Hij kijkt veel tv. Iemand had een brandwond, zijn oor was bijna weg en toen maakten ze een nieuw oor uit zijn rib en bekleedden dat weer met vlees.' Je moet letterlijk lezen: er staat wat er staat. 'Door de verschillende strofes bij elkaar te zetten maak ik er een geheel van. Het is soms een een verzameling fragmenten die me dwingt tot het bedenken van een omvattend verhaal, een ontwikkeling die maar geen eindtoestand kan vinden. Ik zie ook symboliek: daar ontkom je niet aan. Rib-Eva. "neem afscheid van dit lichaam als bron" Als batterij, als inhoud, als stroombron. [ TB: Misschien bedoel ik hier ook het lichaam als bron van verhoudingen, zoals bij de gulden snede - niet in PK ]. Waarom moet ik daar afscheid van nemen? Omdat het een beperkend referentiekader is dat zorgt voor waanbeelden. Functionele en troostende waanbeelden, dat wel... Het lichaam omarmt het hart. Neem afscheid van het hart, als bron van je denken. De ratio, het luchtige vluchtige denken. Dat is een tegenstelling met het lichaam als bron, als eeuwig referentiekader. Het idee God is grotendeels projectie van het idee van het biologisch wezen. Je hebt een vader en een moeder. Uiteindelijk een hemelse vader. Logisch. Dus: neem afscheid van je lichaam als referentiepunt. ‘slik je tong in / knecht'. Dat laatste woord is ook een werkwoord. Later zegt die jongen of man: ‘breek het ijs met je lichaam / eis haar totale handen'. Het is echt een gigantische idioot, die jongen. Hij blijft maar zeggen: zo en zo moet het. Eigenlijk is het iemand die heel erg hard probeert om een manier te vinden om te leven. Hij maakt de rekening op. Het is een soort afrekening. Aan het slot een relativering: ‘neuzel lik en huldig'. Een verwijzing naar Ramses Shaffy. Erotisch? Zeker. Er zit een stuk Gerbandy in als ik het zo lees.' Je hebt de bundel heel bewust opgebouwd. De gedichten verwijzen vaak naar elkaar. Het is de geschiedenis van een jongen. In het laatste gedicht van de afdeling brengt de jongen een meisje naar het park. Hij doet zijn best, neemt fles en glazen mee. Je kiest een motto van Ida Gerhardt: ‘stuwende en gestadig is het eigen leven // verborgen arbeidend; totdat het diepst verlangen / tot rust wordt in het woord'. Dat is toch wat je doet in deze bundel? Hoe je dat motto verbindt met de poging om dat meisje te verleiden... Niet alleen verleiden; er komt bijna een moord in dit gedicht voor. ‘breng je nacht'. Dat speelt door de hele afdeling. Het is niet helemaal duidelijk wat die jongen uitspookt. Om op de rust terug te komen... die rust is ironisch. In mijn woorden zit die rust niet. Natuurlijk is er uiteindelijk een verlangen naar rust. Bijna alles in de natuur..., dat is een van de eerste natuurwetten: alles is op zoek naar een rusttoestand. Uiteindelijk is dat ook wat ik zoek. Maar de kick er vòòr! De kick kies je omdat de rust er na groter is'. (bron: Poëziekrant Jaargang 28 - Nr. 6, december 2004 Muziek Een aantal afdelingen van de bundel worden voorafgegaan door quotes uit liedjes. Hieronder daar iets meer over. P. 5 - 'Games without Frontiers' van Peter Gabriel komt van de plaat Peter Gabriel (1980) - meer op http://www.petergabriel.com/ Een aantal van de gedichten uit deze bundel verschenen eerder in de literaire tijdschriften De Academische Boekengids, DWB, De Gids, Het Liegend Konijn, Parmentier, Passionate, Raster en De Zingende Zaag. 'Koppelbaas ' werd geschreven voor het boek 12x12 voor landschapsschilder Berend Groen (1947-2003). 'Huis aan de kade' verscheen samen met nieuwe gedichten van Paul Bogaert in de vierde uitgave van de Klimopreeks 117-234 (Middelburg, 2004). 'Bang voor de bal' werd geschreven voor een expositie in het winkelraam van Galerie Ceasura te Middelburg. 'Graat' werd geschreven bij de Erasmusbrug te Rotterdam voor de bloemlezing Poëtisch Rotterdam (De kleine Uil, 2005) en opgedragen aan de dichter F. van Dixhoorn: http://www.intraquest.nl/art/fvandixhoorn/. De cyclus 'Vader storen' werd geschreven en geanimeerd in samenwerking met beeldend kunstenaar Ramon Verberne en muzikant Jaap van Keulen en verscheen als filmpje onder de titel 'Snavel boot'. Dit filmpje is te bekijken via deze link: http://www.tseadbruinja.nl/snavelkleinst.wmv 'Jurk / Waarom wil ik met jou praten' en 'Cor' werden beide geschreven voor het project Stof mode en poëzie van productiehuis en festival De Wintertuin te Nijmegen. 'Vier Henry's' en 'Een sinaasappel voor Henry' werden geschreven bij een portretfoto van Henry Kissinger in opdracht van het Fotografiemuseum Amsterdam. De gedichten werden mede geïnspireerd door het lezen van het boek The trial of Henry Kissinger ( Verso; New York, 2002) van Christopher Hitchens. ' 't Einde van de wereld' werd geschreven bij het gebouw 't Einde van de wereld aan de Nieuwe Zijdsvoorburgwal nr. 10. Het gaat om een oud hoog wit gebouw waar onderin een Chinees restaurant gevestigd is met de naam Dragon Corner. Het gedicht werd geschreven voor de bloemlezing Poëtisch Amsterdam (De kleine Uil, 2005). 'Alarm' werd geschreven voor het project Dichters in het lab (2005), een samenwerking tussen cultuurpodium LUX en het Max Planck Instituut voor Psycholinguïstiek, beide te Nijmegen. Men onderzocht hoe het menselijk brein omgaat met overeenkomst en betekenis in woorden. Het gedicht werd samen met het onderzoek en de gedichten van de andere deelnemers gepubliceerd in het tijdschrift Parmentier en in de Gelderlander. Vervolgens werd er door illustrator en cartoonist Ruben L. Oppenheimer gereageerd op het gedicht. Een afbeelding daarvan met een interview over het project en het gedicht is vinden via http://www.tseadbruinja.nl/nederlands/interviews.htm#marmot 'Dansen de honden' werd in opdracht van de Vereniging voor Letterkundigen geschreven en als vaandel aangeboden aan de jubilerende LIRA in 2006. 'Tuurlijk lust je een stuk van die taart' werd geschreven voor de Kunstroute tijdens het festival Mooie Woorden te Utrecht in 2005. Het gedicht is een reactie op het schilderij 'Last party' van Rein Blank. Jan Schellink weer op mijn gedicht reageerde met een videoloop. Click hier voor het filmpje van Jan Schellink! 'Na zijn dancing days was er de vrouw met de spons' werd geschreven bij een schilderij van De hengst (ca. 1934) van Herman de Kruyder in opdracht van het Rijksmuseum Twente. 'Een benauwde dag' werd geschreven voor de eenzame uitvaart van Hendrik Gerbus. Voor een verslag van de uitvaart kijkt u op: http://www.starik.nl/agenda/ (woensdag 29 september 2004). Meer over het project van dichter F. Starik en het gelijknamige boek kunt u vinden op http:// www.nieuwamsterdam.nl/deeenzameuitvaart. 'Prévert' werd geschreven voor de Groningen Cultuur Agenda 2006 (In Boekvorm Uitgevers) 'Schuim' werd geschreven op uitnodiging van het NRC. Ik draag het samen met de gedichten 'Herhaald verzoek' en 'Het geld het fruit en de familie' op aan mijn vrouw Sas. 'Het geld het fruit en de familie' werd in opdracht van tijdschrift de Gids geschreven rondom het thema 'seks'. 'Vertrek' werd geschreven voor een uitgave rondom het afscheid van Wim Karssen als voorzitter van de Nederlandse Boekverkopersbond. 'Wij spelen wasbord op de onderkaak' verscheen eerder in de bloemlezing Dichters in de Prinsentuin 2006 (St. Dichters in de Prinsentuin, 2006). Het gedicht 'Achtergrondinformatie' werd opgedragen aan de dichter Martin Reints.
|
||||||||||||||
|
||||||||||||||
Tsead Bruinja dicht op de etalageruiten van Caesuur (PZC, 18-12-2004) door Ernst Jan Rozendaal MIDDELBURG - De manifestatie 'Dichters op de ruiten van Caesuur' is inmiddels een jaarlijks terugkerend evenement geworden. Na Tonnus Oosterhoff en Moustafa Stitou toont nu de Friese dichter Tsead Bruinja (1974) zijn poëzie bij de Middelburgse expositieruimte Caesuur. Zijn gedicht 'Bang voor de bal' wordt vandaag gedoopt met een reeks aan poëzievoordrachten. "Ik wilde iets met de ruimte doen en met de straat", vertelt Bruinja. "Ik was net een boek aan te lezen waar ik stuitte op de woorden bang voor de bal. Het boek vond ik niet zo goed, maar die woorden bleven hangen. Ik kreeg het beeld van een jongen die op straat speelt. Hij is bang voor de bal. Achter het raam van Caesuur zit iemand die met hem wil spelen. Dat is de gedachte achter het gedicht, maar zoals bij alle poëzie zijn meerdere betekenissen mogelijk. In de manier waarop ik de poëzie presenteer, wil ik ook de gelaagdheid van gedichten laten zien." Ook een grote discobal verwijst naar de angst voor de bal, volgens Bruinja op te vatten als de angst om te dansen of van vrouwen en mannen om elkaar te benaderen. Door licht op straat te laten vallen, hoopt Bruinja dat zijn beeld onwonenden en voorbijgangers ook 's avonds aanspreekt. "Voor mij is dit een experiment om te onderzoeken hoe je een gedicht driedimensionaal kunt presenteren. Alle delen van het gedicht verwijzen naar elkaar, maar anders dan op de bladzijden van een poëziebundel." Het gedicht van Bruinja kan tot en met 10 januari bij Caesuur worden bekeken. Vandaag (van 16 tot 18 uur) wordt het ingewijd door voordrachten van Bruinja zelf en van Jan Baeke, Erik Lindner, Thomas Möhlmann en Tjitske Musche. "Dat zijn dichters die ik zelf erg goed vind. Zo'n opening is een mooie kans om mensen met hun werk kennis te laten maken. Op een laagdrempelige manier. De toeschouwer wordt niet gedwongen, maar de poëzie wordt wel serieus genomen." ( http://www.pzc.nl/)
|
||||||||||||||
© Bianca Runge terug naar boven |
||||||||||||||
© Bianca Runge terug naar boven |
||||||||||||||
© Bianca Runge terug naar boven |
||||||||||||||
© Bianca Runge terug naar boven |
||||||||||||||
|