'het mysterieuze naamloze gedicht'
- Said El Haji over de bloemlezing 'War on War' ENGAGEMENT MET WEINIG KWALITEIT 'mjn
klankkast is een paardenstal' door Abe de
Vries Tsead Bruinja
zijn beide eerdere bundels, De wizers yn it read (2000) en De man dy't
rinne moat (2002), zijn er in de kritiek over het algemeen niet goed vanaf
gekomen. 'Dilettantisme', 'steenkolenfries', 'geforceerd', 'opgelegd modern':
pseudoniemschrijver Wiegert Sybrandy hoefde niet naar negatieve kwalificaties
te zoeken in een recensie in Kistwurk. 'Nog lang niet uitgerijpt', 'niet
in balans', vond ook recensente Babs Gezelle Meerburg in de Leeuwarder
Courant. 'Bruinja lijkt met de Franse slag te schrijven,' volgens Harmen
Wind in Hjir. Hij zag gebreken in de beeldconsistentie, logica en grammatica. illusie en bedrog De postmodernistische
literatuurtheorie beweert dat de taal uiteindelijk niet een geschikt instrument
is om de werkelijkheid mee te representeren en trekt daar de conclusie
uit dat elke poging om de werkelijkheid als een eenheid met betekenis
te laten zien, illusie en bedrog is. Het sleutelwoord hier is 'eenheid'.
Dat is waar de modernistisch - of ouderwets - ingestelde poëzielezer naar
zoekt: een mooi afgeronde gedachte, een balans in het gedicht, ook al
is die alleen na lang zoeken te vinden. een
warme douche Op de overdreven
didactische inslag die een postmodernisme krijgen kan dat op deze wijze
gepresenteerd wordt, zal ik verderop kort ingaan, en ook op de vraag of
het in de eerste plaatse de taak van een dichter moet zijn om taalfilosoof
te zijn. In de eerste plaast lijkt het mij van belang om aan te tonen
dat de poëzie in Gegrommel fan satyn verwant is aan deze manier van denken. fragmenten Meestal zit
er een postmodernistisch programma in de vorm van de gedichten verborgen.
Het lange, derde vers uit
de afdeling 'het lichtknopje bij een ander in de tent is het lichtknopje'
is een ander voorbeeld. Eerst een strofe tjokvol traditionele beelden
uit de romantische traditie - hart, vlam, zee, slapen, water, vuurwoorden
- en dan opeens een beeld uit de huiskamer vandaan:
De dichter
duikelt uit de hemel in het daagse leven, een herinnering aan een samenzijn.
Twee koppen, het zegt genoeg. Dan denderen we verder op naar een kerkhof,
dat een metafoor zou kunnen zijn voor de poëzie van de herinnering. De
dichter zoekt een steen om de doden mee te pesten', om haar die uit zijn
leven verdween op bergen onder de grafsteen van het gedicht. Aldoor weer
opnieuw: 'het vernielen van een kerkhof / lijkt een tel meer gesprek als
de zondagse stilte van een dood dorp / achter de dijk waar de zee aan
slaperige slome slapen likt'. Daarna wordt een nieuw complex van beelden
geïntroduceerd die met muziek hebben te maken. Heeft ze hem niet harder
horen huilen dan een ingehuurd Grieks jankkoor, of moederlijk aan de rand
van het ledikant? Aan het eind raast de dichter net zo hard als de 'kinderen
voor kinderenstemmen' terug, 'met een / stukgebeten rode tong / en nog
lang niet uitgeput'. Een prachtig
liefdesgedicht. Maar in postmodernistische stijl: in fragmentarische beeldtaal,
combinaties uit verschillende beeldtalen, bij elkaar gehouden in uitlopende
regels die eenheid suggereren, en tegelijkertijd die eenheid ondergraven.
Spelen met
betekenissen, met eenheid, het bewijst dat we met de bundel in postmodernistisch
vaarwater zitten. Alle aanwijzingen voor die stelling na te lopen zou
in het kader van dit essay te ver gaan, maar eentje kan er nog wel bij.
Dat is de belangrijke rol van het toeval in deze gedichten. Het schrijven
van gedichten als rodeo rijden op het toeval, zegt Bruinja: bellen
geluk wachtend in kelders Verderop in
de bundel is dat weer anders verwoord, in wat ik een van de minste - want
een van de meest didactische - gedichten van de bundel vind ('Wat doet
hij?'). De dichter zegt tegen iemand die hem naar zijn gezang vraagt:
'mijn klankkast / is een paardenstal / ik weet niet wat eruit / komt draven
/ laat haar toevalstreffers / jou een waarschuwing zijn'. kromme
beelden In Gegrommel
fan satyn praat de dichter in de meeste gedichten tegen zichzelf, en in
sommige gedichten tegen haar die hem heeft verlaten, of die hij verliet.
Een relatie die op niets uitliep. Of beter: die op een interessante dichtbundel
uitliep. De beelden zijn sterker, de metaforen beter als in de twee voorgaande
bundels, het Fries is dit keer zonder storende fouten en de gedichten,
deels gebaseerd op geluids- en beeldassociaties, weten over het algemeen
beter waar ze heen willen. Bruinja, ondanks zijn postmodernistische inslag,
kan de romanticus in hem niet onder de duim houden en dat is mar goed
ook. Het procédé van de ferfremdung gaat meestal niet zo ver dat we uit
het oog verliezen waar de bundel over gaat. Wie de diepere
bedoeling van bovengenoemde technieken - want het zijn technieken - niet
ziet, wie geen antenne heeft voor de poëtisch-theoretische boodschap die
hier ook uit wordt gedragen, die staat al snel vreemd met zijn of haar
ogen te knipperen. Die zal struikelen, net als Joop Boomsma in zijn recensie
in Trotwaer (mei 2002) over De man dy't rinne moat, 'over kromme beelden,
over zinnen die niet afgemaakt worden of doorlopen in andere zinnen, over
op het oog onlogische afbrekingen, over een overvloed aan adjectieven'. De verklaring
voor zulk 'krom schrijven' waar het dan op uitdraait, is meestal dat Bruinja
'te haastig' is, of dat teksten die het goed doen bij performances nog
geen goede leesteksten opleveren. Een vreemde reactie. Ik zou zeggen:
laat de recensent de schrijver eerst maar eenss serieus nemen. Ga na wat
zijn of haar bedoeling kan zijn. Bewijs dat bedoeling en resultaat
niet met elkaar overeenkomen, is een beter fundament voor kritiek
als roepen dat je niet eet wat je niet kent. taalmannetje Het interessante
aan Bruinja zijn poëzie is de beeldrijke confrontatie van een romanticus
die het uitschreeuwen wil (dat is de man die al die grote woorden gebruikt),
met een taalmannetje dat begrijpt - wil aantonen - dat een naar de poëzie
getransporteerd Fortuinadagium van 'opschrijven wat je voelt' nooit bewaarheid
kan worden. Die spanning zit in zijn beste gedichten, en dat zijn er in
deze bundel een hoop. Ook is er
wel eens een miskleun, met name in gedichten die eerder een didaktisch
- ik noemde het hierboven al - dan een poëtisch doel lijken te hebben.
Het gedicht 'Wat doet hij?' is een voorbeeld. De eerste wet van het schrijven
- ook anno 2003 - is: 'show, don't tell'. Ook de laatste afdeling van
de bundel, 'gruis', kan mij om die reden niet overtuigen. Het laatste
gedicht gaat zo: kwam hier
om sterrenstof te worden Zo'n gedicht
is mij te pamfletachtig, en dat mankement hebben wel meer gedichten in
Gegrommel fan satyn. Sommige gedichten brenge naar mijn smaak de heilsboodschap
van de nieuwe poëzie te eendimensionaal. Sommige andere gedichten, zoals
dat met de beginregel 'verscholen proefde ik het mes overdwars', zijn
één en al raadsel. Als de lezer niet bedenken kan - geen aanwijzingen
krijgt - van welke werkelijkheid aangetoond wordt dat die niet te representeren
is, schiet de postmodernistische dichter zijn doel voorbij. Waar de lezer
totaal geen grip op krijgen kan laat hij los. In deze poëzie is het de
kunst om de lezer op weg te helpen, niet om hem te remmen in zijn wandeling.
Het is de kunst om hem fata morgana's en verwarrende lichtflitsen te tonen,
niet om hem in het volslagen duister te laten staan. positie
kiezen Het valt niet
altijd mee om de valkuilen van het postmodernisme heen te lopen. Zo heeft
deze literatuuertheorie een kern van artistiek nihilisme en een pessimisme
in zich, dat volgens de wetten
van de logica aan het eind moet leiden tot het oplossen van de literatuur.
Want als er niet meer gerepresenteerd kan worden, en als we door en door
hebben laten zien dat dit het geval is, waarom zouden we dan nog schrijven?
En waarom zouden we dan nog criteria proberen te vinden om 'goede' en
'slechte' literatuur aan te staven? Ten opzichte van dit soort vraagstukken
moet de dichter zijn positie kiezen. Dan is er
wat ik voor het gemak noemen zal de 'didaktische verleiding'. Angst om
niet begrepen te worden, kan er toe leiden dat de dichter zijn gedichten
vrij veel 'uitleg' meegeeft, wat de zeggingskracht van die gedichten vaak
niet ten goede komt omdat het meestal om tekstfragmenten gaat die als
poëtische bouwstenen hun plek niet echt vinden. Als hij of zij op dit
gevaar geen acht slaat, wordt de dichter al snel een onderwijzer. Vergelijk
het eerder aangehaalde citaat van Dirk van Bastelaere: 'Er worden geen
nieuwe vormen gezocht om het publiek te plezieren, maar om beter aan te
geven dat het onrepresenteerbare bestaat.' Een derde
probleem met de postmodernistische literatuurtheorie, in mijn ogen, is
dat het gaat om een representatietheorie die zo radicaal is dat de plek
en de functie van kunst in een sociale context uit het oog verdwijnt.
Beweren dat representatie met het gereedschap van de taal niet mogelijk
is en daar over willen schrijven is een theoretische-fundamentalistische
keuze. Daar tegenover staat de psychologische - menselijke - noodzaak
van de kunstenaar zich te uiten, liefst op zijn of haar meest persoonlijke
wijze over zijn meest persoonlijke thema's, en de drang bij de lezer om
daar kennis van te nemen. Dit zou tot een wat pragmatischer denken kunnen
leiden. In het geval van goede poëzie herkennen lezers een deel van zichzelf
in wat er wordt gebracht, en dat geeft weer ruimte aan andere onderwerpen
als het 'onrepresenteerbare'. Kan een schrijver
niet altijd terugvallen op de pragmatische oplossing van het Wittgensteinsiaanse
'taalspel'? Alle taal grijpt terug op pragmatische sociale afspraken,
niet op meetlatten die buiten de mens verborgen liggen. Alleen binnen
dit kader van afspraken - dat taal wil wat representeren moet, anders
wordt de wereld doofstom - kan hij proberen om zijn eigen taalspelletje
te spelen en zijn eigen taalmannetje te zijn, zonder meteen van dichter
te veranderen in taalfilosoof. vertaling: Tsead Bruinja hoteldebotel Na twee Nederlandstalige bundels in eigen beheer,
is 'De man dy't rinne moat' de tweede Friestalige bundel van Tsead
Bruinja. Bij deze heel fraaie publicatie van Utjouwerij Bornmeer is
een vertaling gevoegd die, ik citeer, 'een letterlijke vertaling van
het Friese origineel is, door de auteur bedoeld als een hulp bij het
lezen van het origineel, niet als een op zichzelf staande verzameling
Nederlandstalige gedichten'. Vermits ondergetekende op ruim 400 km
van Friesland woont en totaal Friesonkundig is, moet ik hier iets
zinnigs zien te verkondigen over Nederlandse gedichten die eigenlijk
niet als dusdanig zijn bedoeld. Dus, voor alle duidelijkheid, dit
is een recensie van De man die lopen moet, het hulpmiddel bij de dichtbundel
De man dy't rinne moat van Tsead Bruinja, maar om mijn Noord-Nederlandse
vrienden tevreden te stellen, zal ik in beide talen uit de bundel
citeren. De vierde bundel van de Friese dichter Tsead Bruinja (1974) is getiteld De man dy't rinne moat (vertaald: de man die lopen moet). Het is de tweede Friestalige bundel die verschijnt bij Uitgeverij Bornmeer, de andere twee waren in eigen beheer. De bundel opent met het fraaie gedicht 'brêgeman', een vers van drie pagina's over een op sterven liggende vader. De schrijver schetst, aan de hand van enkele herinneringen, een beeld van zijn vader met als lyrisch hoogtepunt: "swier as stien lei it brek oan ferjiffenis / yn 'e búk doe'tst it krús net mear / om 'e nekke ha koest en jim mem / gjin himels hûs mear hie om dy yn op te wachtsjen." Wat de bundel indrukwekkend en daarom de moeite waard maakt, zijn die gedichten die met een overtuigende vlotheid geschreven zijn. En daar zijn er nogal wat van. Bruinja raast van momentopname naar momentopname, van metafoor naar metafoor, zonder zichzelf te verliezen in overdreven woordgebruik, zonder langdradig te worden. Het ontbreken van interpunctie of hoofdletters creëert een gevoel van snelheid, wat vaak in schril contrast staat met de inhoud van het gedicht. De man dy't rinne moat is een bundel over oud worden, over jong blijven en alles wat daartussenin zit. De manier waarop Bruinja dit alles beschreven heeft, doet misschien af en toe wat ouderwets aan ("It is hjir stoffich Tsead / de biezem moat troch / dyn fersen hinne"), maar de meeste verzen zijn te mooi om nooit gelezen te worden. (Meander op zondag, 19 mei 2002) (...) Strikt genomen kan men niet van vrienden of
geliefden spreken als men ze misloopt - dat is de grappige paradox,
aan het slot van Tanaka's klaagzang. Je zou het daarnaast ook een
dom gedicht kunnen noemen. Deze dichter denkt blijkbaar dat ontmoetingen
tussen mensen zich aan dezelfde becijferbare omloopsnelheden en snijpuntberekeningen
houden als kometen - al is deze geestige domheid misschien ook wel opzettelijk.
Of Tanaka nog leeft weet ik niet, maar zijn beste vriend diende zich onlangs aan, in de persoon van Tsead Bruinja, geboren in 1974. In diens bundel De wizers yn it read (2000) staat een titelloos gedicht dat, toevallige ontmoeting, de tegenhanger van Tanakas 'Toevallige ontmoeting' is. Hier is de liefste er al meteen, in het eerste woord zelfs. Hier wordt niet uitgekeken naar een denkbeeldige toekomstige ontmoeting, maar juist teruggekeken op een gedeeld verleden van vermoedelijke mislopingen, vergissingen, verboden, wetten en praktische bezwaren. Het is een overrompelend gedicht, zonder hoofdletters, zonder leestekens, zonder rijm. Zo begint het, in de vertaling van Jabik Veenbaas: 'liefste niemand weet hoe wij in eerdere levens / elkaar voorbij liepen of de bus misten waar één / van ons beiden in zat'. En zo volgen er nog meer redenen voor gemiste liefde. Te groot leeftijdsverschil, onverenigbaar geloof, te grote afstand, verschillende culturen op verschillende continenten: 'ik was misschien druk in de weer met / het uitvinden van vuur terwijl jij en je vrijer // ginds over de oceaan de kaarsen ontstaken.' Het zijn ook hier weer overdreven voorstellingen van een verliefde die zijn liefde gevonden heeft en nu de rest van het universum alleen nog maar kan zien als een verzameling van niet tot stand gekomen ontmoetingen. En ook hier wordt het kleine weer gemakkelijk met het grote verbonden. Dit is het lied 'van twee die één worden', dus dat is mooi. Maar als ze ooit moeten scheiden zal 'dit heelal' (alsof er meer dan één heelal is) te klein zijn voor hun verdriet. En als ze niet tegelijk mogen sterven dan, hoopt de dichter, 'laat tijd ons uit elkaar rukken'. En net toen ik me afvroeg hoe dat er precies uit zou moeten zien, las ik, in de slotregel: 'wij slaan terug met bruggen van woorden'. Een mooi beeld voor hoe een gedicht een toevallige ontmoeting tot stand kan brengen: een lichte luchtbrug van woorden en zinnen gemaakt, moeiteloos te spannen over alle talen en tijden heen, bijvoorbeeld van Rinsumageest (geboorteplaats van Bruinja) naar Osaka (laatst bekende verblijfplaats van Tanaka) naar overal - overal waar maar lezers zijn. (NRC, 12-04-2002) door Wouter
Godijn
(...) Een heel andere dichter is de Fries Tsead
Bruinja, van wie onlangs de bundel De man dy't rinne moat verscheen.
Niet elk gedicht is even mooi, maar er staan schitterende gedichten
in deze bundel. Hoogtepunten zijn het openingsgedicht Brêgeman, een
elegie voor een bijna gestorven vader in de vorm van een schaatstocht
en Sy fynt it net slim dat sliep net komt at sy har teare eagen.
Het is al vaker vertoond, maar het verrast me toch altijd dat iemand
die nog jong is met zoveel inlevingsvermogen over een stokoude vrouw
kan schrijven. Misschien denkt u nu: niets voor mij, want ik spreek
geen Fries. Maar ik heb hierboven ook maar gedaan alsof. Er is een makkelijke
leesbare, kraakheldere vertaling aan de bundel toegevoegd. Als u deze
mooie bundel niet wilt aanschaffen, zult u een ander excuus moeten verzinnen.(Dagblad
van het Noorden, 12-04-2002)
(...)Tsead Bruinja - wat een boel Friese en Groningse namen in deze bundel: Klaske, Tjitse, twee keer Tjitske, maar ook een Ayatollah - schrijft normaal alleen in het Fries, maar hier zijn Nederlandse gedichten opgenomen. En die zijn prachtig. De kortademigheid, het gebrek aan interpunctie, de gewaagdheid van zinnen die door elkaar lopen, dat alles verwart gedicht en lezer. Het zet je op een ander spoor. Bruinja's gedichten lijken een beetje op de gebroken verhalen van Dirk van Bastelaere en Peter Holvoet-Hanssen: ze zitten tussen proza en poëzie in en scheppen zo een nieuw universum. Een gedicht als 'Ramsoep met stootgarnalen' begint met 'knuffelstreken branden gaten door zolders/ zoals sigaretten vallen door strak pantystof'. Dat prikkelt de geest.(...) (NRC, 7-12-2001) Jabik Veenbaas zocht mooie Friese liefdesgedichten
bij elkaar. De reclamewereld heeft er de mooiste van gemaakt, waarbij
elke lezer denkt: dat maak ik zelf wel uit. Maar ondertussen mag hij Veenbaas
wel dankbaar zijn voor zijn werk. Hij heeft ze immers ook nog eens vertaald,
als er geen geschikte Nederlandse tekst te vinden was. (...) De bundel
geeft een mooi overzicht van de Friese liefdespoëzie van 1880 tot 2000.
In de loop van de tijd werd de liefde soms wat explicieter (Smink) of
ruiger (Hessel Miedema) of Hilarischer (Cornelis van der Wal) bezongen,
maar het aardige is dat de jongste dichter, Tsead Bruinja, een tamelijk
klassieke toon en strofebouw heeft. En dat terwijl het gedicht - het wordt
een klassieker - zo mooi paradoxaal en geheimzinnig is, met een moderne
aandacht voor het begrip tijd. En misschien daarom is het een puur liefdesgedicht
voor alle tijden. (Remco Ekkers, De
Leeuwarder Courant, 30-11-2001)
Friestalig debuut van een jonge dichter
(1974), die in 1998 en 1999 al twee nederlandstalige bundels in eigen
beheer uitgaf. Het schrijven in zijn moedertaal ervaart hij als een thuiskomen
vanuit het hoof en verstand, terug in eigen lijf en lichaam. Een aantal
verzen is eerder gepubliceerd in de literaire tijdschriften 'Hjir', 'Trotwaer'
en 'De Blauwe Fedde'. De 37 gedichten hebben meestal geen aparte titel,
maar zijn onderverdeeld in zeven hoofdstukken. De benaming van elk hoofdstuk
kan de lezer tot steun zijn. De dichter bedient zich van de vrije versvorm
en gebruikt hoofdletters noch punten. Een aantal gedichten is zeer toegankelijk,
andere moeten meermalen gelezen worden wil men grip op de materie krijgen.
Qua thematiek komen levensthema's als ziekte, leven, dood, liefde en familierelaties
aan de orde. De bundel is voorzien van een fraaie reliëfomslag van de
inmiddelsbekende vormgever Gert Jan Slagter. Geschikt voorliefhebbers
van moderne Friese Poëzie.
door Marc Hurkmans wisselvallig door Marc Hurkmans Overigens was Droog tot voor kort programmeur in Muziekcafé Koekkoek in Groningen. Daar vinden nog steeds iedere woensdagnacht vanaf 00:30 uur poëtische uitspattingen plaats. het roer van Droog is overgenomen door Tsead Bruinja, en hoe kan het ook anders: Bruinja dicht zelf ook. Zichzelf begeleidend op gitaar vertolkte Bruinja onlangs in café Bordelaise te Den Haag werk van Beat-dichter Allen Ginsberg. Van z'n eigen gedichten kunnen we genieten in de bundel Vreemdgaan, Bruinja is minder heavy dan Droog, roert minder grote onderwerpen aan. Een zeer wisselvallige bundel is dit. Soms ontwapenend pathetisch, vooral in het paginalang voortdenderende Hersenvonk en hartgebonk, wat overigens een fraaie titel is. Hierin lezen we onder meer: ik schrijf omdat ik van je houd Moderne Stigmata |