Recensies door Tsead Bruinja 
      
      
       Deze stukken werden grotendeels geschreven voor de NPS website Ietsmetboeken die weer gerelateerd is aan het bekroonde radio 1 programma Kunsstof (Maandag t/m vrijdag om 19.00 uur - met op vrijdag de 'Ietsmetboeken'-bijdrage van Chris Bajema). 
       Van augustus 2003 tot maart 2005 waren Stijn Ekkers en ik verbonden aan Ietsmetboeken. In april 2005 verplaatsten we onze activiteiten naar www.boeken.vpro.nl . Op deze pagina vindt u verder nog  artikelen en recensies die eerder in Trouw en in het poëzietijdschrift Awater zijn verschenen. 
        
          Ik weet nu alles weer van Kees 't Hart (Querido) 
          Vis van Arnoud van Adrichem (Contact) 
            Het goud op de weg. De Friese poëzie sinds 1880 samengesteld door Abe de Vries (Bornmeer) 
            Op een koude steen van T. van Deel (Querido) 
  
            De nieuwe keizer spreekt van Bernard de Bruyckere (Prometheus) 
            Vreemdgang van Henk van der Waal (Querido) 
          Mijn minnaar en andere gedichten van Forough Farrokhzad (De Geus) 
          Bres van Leonard Nolens (Querido) 
          Dat ik zong van Bernardo Ashetu (Uitgeverij 521) 
          Zolang de wind van de wolken waait - De Friese literatuurgeschiedenis (Bert Bakker)
          
        Ballade van de winstwaarschuwing (Bezige Bij) van Martin Reints
        Voor je er bent van Jef Aerts (De bezige bij) 
        Het  ongelooflijke krimpen van Jannah Loontjen (Prometheus)
        Heerlijkheid van luchtmetaal van Jacob Groot (De Harmonie)
        Korte geschiedenis van het voorafgaande van Chrétien Breukers (De Weideblik) 
        't Komt allemaal goed van Gerrit Krol (Querido)
        Verzeker u van Geert Buelens (Meulenhoff) 
        Speling van Rozalie Hirs (Querido) 
        De Alice voorbij van Remco Ekkers (De kleine Uil) 
        Eternelle lust geen bollen van Danny Degenaar (Uitgeverij 521) 
        Bombloemsem van Rense Sinkgraven (De kleine uil)
        In gedichten (Uitgeverij De Arbeiderspers) van Boudewijn Büch 
            Het oog van de storm (Uitgeverij Voetnoot) van Anne van Amstel 
        Greatest Hits 1 (Nijgh & van Ditmar) van Bart Chabot
          Het bezit van een ruïne (Querido) van Gerrit Kouwenaar
            Iedereen is er (Bezige Bij) van Jan Baeke
            
            Eenvoudig schedellichten (Uitgeverij 521) van Erik Solvanger 
            Laat alle deuren op een kier (Querido) van Leonard Nolens 
            Allemansgek (Arbeiderspers) van Luuk Gruwez 
            Instructies voor een ober (Holland) van Paul Janssen 
            Hellevaartsdagen (Passage) van Kasper Peters
            Chocolade (Querido) van Antoine de Kom
            De tempel van Saturnus (De Geus) van Andrea Voigt
            Puur (Prometheus) van Pieter Boskma 
            Fietser naar niets (Querido) van Ad Zuiderent 
            Gaandeweg Rustieker (G.A. van Oorschot) van Peter van Lier
            De grote vakantie (In de knipscheer) van F. Starik 
            Gedichten voor de zomer (Uitgeverij 521) van Abdelkader Benali
            Radioactief (Passage) van Bart FM Droog  
             Mirabilia (Querido) van Christine D`haen
            Geen muziek & geen mysterie (LJ Veen)van René Huigen
            Men zegt liefde (Fagel) van Sylvia Hubers  
            Luid overigens de noodklok (Cossee) van Mark Boog 
            Paniek in het circus (Poëziecentrum) van Frederik Lucien de Laere
            Roodvocht (Passage) van Tjitse Hofman
             Wat water achterliet (Van Oorschot) van Rutger Kopland 
            Het nachtland / De knotwilg (Contact) van Albertina Soepboer 
            Monarchieën (Meulenhoff) van Joep Kuiper
            In Menigten (Nijgh en Van Ditmar) van Erik Jan Harmens
            De zon (Kunstuitleen Zeeland) van Arjen Duinker
             Tweede Verschiet (Querido) van Leo Vroman 
            Twee zonnen (De Arbeiderspers) van Maria Barnas 
            Dan op de zeevaartschool (De Bezige Bij) van F. van Dixhoorn 
            De rivier als vlakte (De Arbeiderspers) van Marije Langelaar
             Nu nog volop ventilatoren (Uitgeverij 521) van Bas Belleman 
            Uit 7 (Uitgeverij Contact) van Nachoem M. Wijnberg 
      
      
      
          Banale  kost
      Door Tsead  Bruinja
      In Ik  weet nu alles weer van Kees ’t Hart draait het om de liefde voor dingen en  bewondering voor idolen uit de hogere en lagere cultuur, van Frank Zappa tot  Franciscus van Assisi. In een radiointerview noemde ’t Hart de bundel ‘een  strijd tegen de ironie’ en voegde daaraan toe dat dichters iconen uit de  populaire cultuur zouden moeten mythologiseren. Het is moeilijk om een dergelijke  uitspraak niet met scepsis tegemoet te treden, helemaal als ’t Hart vervolgens  met een candlelightwaardige stem een liefdesverklaring aan Willeke Alberti  voorleest: ‘Ik kus haar witte borsten/ Ik ben haar liefdesgroet.’ Wordt hier nu  echt een zangeres op haar allergoddelijkst beschreven?  
        
        De  manier waarop ’t Hart werkt met biografische gegevens en opsommingen doet  denken aan de poëzie van Deelder en Ginsberg. Het zijn lange extatische  gedichten die ontroeren in de oprechte liefde of woede die ze proberen uit te  drukken, maar die door hun lengte iets doelloos krijgen. Het gedicht ‘Nee’,  waarin ’t Hart van alles en nog wat naar de storthoop verwijst, is bovendien  een zwakker broertje van Deelders gedichten ‘Change of the century’ en ‘Oh  kut’.
        
        ’t Hart  raakt me het diepst met zijn ronkende ode aan Frank Zappa. Dat gedicht roept  een intimiteit op die ontbreekt bij het gedicht voor Alberti. Met name als ik  stil moet zijn, ‘zo stil dat Zappa Zappa is in dit gedicht’. ’t Hart zit Zappa  hier dicht op de huid, niet door hem te mythologiseren, maar juist door Zappa’s  lievelingskost te beschrijven: ‘bosbessentaart, gebakken oesters en gefrituurde  paling.’ De oesters komen nog in de buurt van nectar en ambrozijn, maar verder  is het maal van Zappa even banaal als de boeren en scheten van Gor en Geer op  RTL 5. Echt verheven wil het niet worden op de Olympus van Kees ’t Hart.
      Ik weet nu alles weer
Kees 't Hart
Querido,  2008.
80 pagina’s,  € 16,95
      Bron: Awater, 2008 
      terug naar boven 
      
      
      
      Wij die u de waarheid vertellen
      
      Door Tsead  Bruinja
      Hoe  vaak moet een dichter ons nog vertellen dat communicatie een problematisch  begrip is? In het openingsgedicht van Vis, het debuut van Arnoud van  Adrichem, is de mobiele telefonie een gewillige metafoor voor onze gebrekkige  omgang met de taal. Via het nodige knip- en plakwerk van uitroepen en  reclameslogans toont de dichter hoe lachwekkend ons spreken kan zijn. Regels  als ‘Valt u weg? De verbinding wordt verbroken, ooit,’ die tevens onze  sterfelijkheid uitdrukken, tonen een dichter die bekwaam is in het recyclen en  herschikken van alledaagse taal, een handigheid die makkelijk tot een trucje  verwordt.
        
        De  imperatief is één van de vele valse vrienden van de moderne poëzie. Als een  dichter je een bundel lang vertelt wie je bent en wat je moet gaan doen, vraag  je op een gegeven moment bovendien af wie die verteller zelf dan wel niet is en  waar hij het lef vandaan haalt om je zo vermanend toe te spreken. Natuurlijk is  de dichter nooit dezelfde als de verteller en zijn in het postmoderne tijdperk  tekst en identiteit versplinterd, maar dat neemt niet weg dat je je afvraagt  wie er nu werkelijk aan het woord is, waardoor je je intussen minder bekommert  om wat er in de gedichten wordt beweerd.
          
          Vis is een afstandelijke bundel. Die  afstand wordt bewerkstelligd door het gebruik van het plechtstatige ‘u’ waarmee  we worden aangesproken. Regels als ‘om in volmaakte doofheid te luisteren naar  mensen/ als wij die u de waarheid vertellen,’ zijn daar een voorbeeld van.  Nergens wordt duidelijk wie die ‘wij’ zijn die de ‘u’ vanuit de hoogte  toespreken. Eén reden voor het vertellen dat de ‘wij’ doen, wordt gegeven in  het tweede gedicht van de bundel: ‘Slag op slag incasseerde u. Iemand moet  daarvan getuigen.’
        
        In Vis doemt het beeld op van een machteloze mens, waarbij ‘de vrouw  bestaat uit vogels’, mannen vooral woedend zijn en tieners worden vergeleken  met vissen. Die laatste vergelijking wordt meteen becommentarieerd: ‘Wij  hielden u vis voor als leitmotiv’. Ben ik er ingestonken? Zie ik te veel in de  vis? Klampte ik me tevergeefs vast aan de beelden? De vissen komen terug:  ‘Tieners proberen hun vissen te hypnotiseren.’ en ‘Van alles bestaat een idee –  ook van vissen.’ Ik kom er niet uit; wellicht is het een filosofische kwestie  waarvoor ik de kennis ontbeer of gaat het hier om de vis als onze evolutionaire  voorganger. Het houdt me in ieder geval meer bezig dan de plichtmatige ironie  van het openingsgedicht.
        
        Van  Adrichems gedichten zijn muzikaal en zitten vol krachtige beelden: ‘Wij zagen u  kopje-onder gaan in het stadskanaal/ Water opent zich, water sluit zich. Het  donker dook u achterna’. Of ‘het moment waarop/ u langzaam de aardbol wordt  ingeschroefd (als een peertje)/ en door de grond blijft zakken, u proeft de  modder al, het zich schurend/ verhemelte’ en ‘uit de denkende mens viel een  schuimende mens die tafels stoelen omver wierp. Ons oortje klaar om in te  vloeken.’ Ook hier toont Van Adrichem ons de woedende machteloze mens. De  zinnen en beelden zijn echter te vaak gelijksoortig. Dat tekent de  stijlvastheid en het vakmanschap van de dichter, maar diezelfde dichter sust  mij met zijn minimale melodie ook in slaap. Bovendien voel ik me op een gegeven  moment doodgewaarschuwd voor de terreur van de media, de negatieve kanten van  het moderne leven en de nietige staat van de mens.
        
        Er is  veel in deze wereld dat wij moeten afkeuren en soms is een kunstenaar de  aangewezen persoon om ons met zijn narrenkap op te wijzen op ons laakbare  gedrag, maar die nar mag zichzelf ook wel eens de lachspiegel voorhouden of  zijn narrenkap afzetten om ons te vertellen voor wie en wat hij zijn werk doet.  Niettemin heeft de postmoderne nar Van Adrichem een bundel geschreven die me  bezig houdt en me uit doet zien naar een vervolg.
      Vis
        Arnoud van Adrichem 
        Contact,  2008.
        66  pagina’s, € 19,95
      Bron: Awater, 2008
        
      terug naar boven 
      
      
      
        Melke Bliksem! 
      Door Tsead Bruinja
       Onze redacteur Tsead  Bruinja, zelf een Friese dichter en met Hein Jaap Hilarides samensteller van de  bloemlezing Droom in blauwe regenjas - nieuwe Friese dichters uit 2004,  las de nieuwe tweetalige bloemlezing Het goud op de weg (Bornmeer,  2008). In deze keuze uit de Friese poëzie sinds 1880 verklaren dichters de  Friese taal en poëzie dood én bewijzen ze dat beide springlevend zijn.
      ...In de verte
          schommelen bootjes
          in de haven van Eilat
      Over de weg
          jaagt een wit busje
          begeleid door Arabische  muziek
      Er zitten mensen in:
          Arabieren, joden, Aziaten,
          Europeanen en Amerikanen. 
      Dit zijn de laatste negen regels uit de tweetalige  bloemlezing van Friese poëzie Het goud op de weg, die onlangs bij  uitgeverij Bornmeer verscheen. Ze komen uit een gedicht van Hidde Boersma, een  van de jongste Friezen van wie werk opgenomen is. De bloemlezing bevat een  ruime keuze uit de Friese poëzie sinds 1880 en is samengesteld door dichter en  uitgever Abe de Vries. De titel is afkomstig uit de inleiding van een eerdere  bloemlezing gemaakt door Fedde Schurer: ‘De Friese dichter vindt het goud op de weg; uit een  levende volkstaal hoeft hij slechts het goede materiaal op te vissen, en in  zijn handen ontstaat kostbaarheid en schoonheid.’ Abe de Vries reageert op  Schurers uitspraak door te stellen dat dichters die in minderheidstalen  schrijven voortdurend een tussenweg zoeken tussen de traditie van de volkstaal  en de literaire taal van het experiment. 
      
        Er zit ook een wereld van  verschil tussen de licht politiek getinte observaties van de jonge Boersma  waarmee de bloemlezing afsluit en het klassieke gedicht van de romantische  revolutionair Pieter Jelles Troelstra waarmee Het goud op de weg opent.  Troelstra begint verheven en wat geforceerd: 'Ik zing niet voor vandaag  alleen,/ ook voor wie na mij komen./ Mijn lied zal, ben ik eenmaal heen,/ in  oor en hart hun stromen.’ Vervolgens spreekt hij zijn volk vermanend toe: ‘Als  Frieslands volk zijn taal veracht,/ een nachtgeest zal ’t bezoeken/ en grommend  door de zwarte nacht/ ’t verbasterd ras vervloeken.’ De kans dat Boersma dit  gedicht glimlachend tot zich zal nemen lijkt me vele malen groter dan dat hij  de toorn van Troelstra zou vrezen.
      
        Wat is er voor de  Nederlandse lezer te vinden in deze bloemlezing? Allereerst is er de  onvervalste melancholie die bijvoorbeeld spreekt uit de gedichten van Douwe  Kiestra:
      Achter de kleine kudde  aan
          Uit het uiterste veld  vandaan,
          Het lange wagenpad af op  huis aan.
          Nu zijn de bloemen  verdwenen,
          Anders geen geel meer dan  het weggesmeten hulsel
          Dat een pakje  Northstate-sigaretten omsloot...
      Daarnaast is er  de exotische beeldtaal van Sjoerd Spanninga die onder andere bekwaam  leentjebuur speelt bij de klassieke Arabische poëzie:
      Zie, ik heb mijn tent belegd met donkergloeiende  tapijten
          En bontvlammende kleden uit El Khahira, mijn liefste.
          Ik ben welgemoed bij jou, vriendin.
          Jij bent mijn edele bruid,
          Met wie ik wandel over de binnenhoven der meditatie,
          En mijn versteende geest wordt tot een wel van  genade,
          Een zuivere bron voor de gazellen,
          Die jaloers zijn op jouw  jonglenige en lichtvoetige bekoring. 
      Bovenstaande fragmenten zijn afkomstig  uit gedichten die gepubliceerd werden in 1963 (Kiestra) en in 1949 (Spanninga),  jaren waarin in de rest van Nederland volop werd geëxperimenteerd door de  Vijftigers en Zestigers, bewegingen die op de Friese poëzie van die tijd weinig  invloed lijken te hebben gehad.
        Spanninga is  zoals vele dichters regelmatig somber gestemd: ‘dan denk je/ op een dag van donkere geruchten,/ die toestormt op zijn  ondergang,/ ach, is er wel zoveel aan verloren/ als heel het mensdom nu eens  stierf’. Zijn humeur trekt weliswaar wat bij, maar tekent niettemin de  zwaarmoedige toon die in de eerste helft van deze bloemlezing relatief vaak  opduikt. Die zwaarmoedigheid komt deels voort uit de haat-liefdeverhouding  die de Friese dichters met hun vaderland en taal onderhouden. Ze verheerlijken  aan de ene kant het boerenleven van hun ouders en grootouders, maar voelen zich  er ook niet helemaal bij thuis, zoals boerenzoon Nyckle J. Haisma, die naar  Indonesië emigreerde en die ‘als zwerver’ die ‘het vaderland verlaat’ ervoer  hoe ‘geen banden’ hem ‘ooit weer aan Friesland’ zouden binden. 
      
        Bij Yke  Boornstra lijkt de zelfhaat hoogtij te vieren, in een enigszins dramatisch  aandoend, gedateerd gedicht: ‘Dit volk  is gekneusd en gespleten,/ het geloofde aan Wet noch Profeet –// Om hun monden  een moede glimlach,/ in hun ogen weedom en nood,/ in hun zielen het stille  schreien –/ Geef dit volk, Heer, een zachte dood.’ 
      
        Waar Boornstra  zich ergert aan het gebrekkige geloof, raakt de dichter Jan Wybenga geïrriteerd  over de manier waarop de Friezen met hun eigen taal omgaan. Hij ziet de  verwording van het Fries met lede ogen aan en gebruikt de ironie als wapen om  de strijd aan te gaan: 
      Moffen en Bataven nemen de dorpjes in.
          De dorpelingen zwetsen in de steden in ’t wrak
          nieuwkroms tegen de klippen op.
      Wat sterft dat boerenfries een schitterende dood!
          ’t Gaat op in herentaal en doctorandi pluizen
          de fasen uit...
      Door de jaren heen  is ongetwijfeld veel van het oude Fries dat Wybenga liefhad verloren gegaan en  hebben Nederlands en Engels vrij spel gehad om het Fries te ‘corrumperen’, maar de taal  is nog lang niet dood en de poëzie al helemaal niet. Dat blijkt onder andere  uit het korte gedicht ‘Toekomst’ van Jan Bylsma:
      in sûkerbôle en
          twa krwasâns’
          zei het beeldschone
          surinaamse meisje
          in vlekkeloos fries
          tegen de bakkerin
      wie zegt nou nog
          dat zo’n taal
          geen toekomst heeft 
      De taal en de  poëzie zijn springlevend en niet gespeend van humor en relativering. De  verheerlijking van het boerenleven wordt dan ook naar hartelust op de hak  genomen, bijvoorbeeld door Bartle Laverman:
      als je de dijk op rijdt
          en
          niks geen licht bij Klaas,  Sikke of Jorrit
          zet je de hand aan de mond
          MELKE BLIKSEM!!
          schreeuw je
      half zeven
          jij, burger, hier op de fiets
          en die boeren slapen…
          
        Zoals Abe de Vries in zijn inleiding  beschrijft, zijn Friese dichters ‘in een tijdperk dat overgevoelig lijkt voor  de dreiging van culturele globalisering’ bezig een balans te vinden tussen de  eigenheid en traditie van het Fries als volkstaal en het experiment waar de  internationale taal van de literatuur om vraagt. Die balans levert bij Bartle  Laverman vooral frivole anti-burgerlijke poëzie op, terwijl bij een jongere  dichter als Elmar Kuiper de poëzie wordt gebruikt om het experiment aan te gaan  en poëticale uitspraken te doen: 
      Laat beelden
          als speelse honden
          over elkaar heen tuimelen
          laat beelden blaffen in  stegen.
      Laat vrachten beelden in  wollen rokken
          parelen en zweten
          als ingepakte schapen onder  zomerzon.
      Grijp eerst die rottweiler in  de steeg
          knijp daarna goeie lobbes in  z’n staart
          ga verder met beelden  verbrande beelden
          ga verder met verkoolde  honden in stegen.
      Bij  een dichter als Kuiper vind je geen ‘gekneusd en gespleten volk’, heimwee naar  de boerderij of vrees voor de teloorgang van het Fries.
      
        Troelstra’s onheilstijding  is niet uitgekomen. Het Fries wordt nog steeds gesproken, gelezen en vooral  geschreven. In Het goud op de weg zijn de vier jongste dichters bovendien  nog geen dertig, waarmee de toekomst van de Friese poëzie gewaarborgd lijkt. Er  zal ongetwijfeld veel gesteggeld worden over de keuzes die Abe de Vries heeft  gemaakt, maar zijn historische en persoonlijke selectie is een welkome  aanvulling op de bestaande bloemlezingen, die een goed beeld geeft van de  poëzie van dichters in een minderheidstaal. Een poëzie die zich heeft  ontwikkeld tot een volwassen zelfstandige moderne vorm van literatuur waarin de  beelden over elkaar heen mogen tuimelen en vervloekingen van eigen taal en volk  niet langer nodig zijn.
       
      
        
          | 
              De Friese poëzie lijkt  zichtbaarder dan ooit. Sinds Tsjêbbe Hettinga met zijn bezwerende voordracht in  1993 grote indruk maakte op de Frankfurter Buchmesse en in 1994 de Spiegel  van de Friese poëzie uitkwam bij uitgeverij Meulenhoff, is het heel normaal  geworden voor een Nederlands of Vlaams festival om ook Friese dichters in hun  programmering op te nemen.
 Vanaf het begin van de 21e  eeuw verschenen meerdere belangrijke bundels van Friese gedichten in het  Nederlands. Zo bracht Bert Bakker in 2001 de bloemlezing Jij bent zacht als  zomerregen. De mooiste Friese liefdesgedichten. De Friese poëzie werd toen in  het tijdschrift De Tweede Ronde als  volgt omschreven: ‘de gedichten (...) treffen door  krachtige lyrische expressie en haast mythische verbeelding die prettig  afsteekt bij veel hedendaagse Nederlandse poëzie.’ In 2004 verscheen de  bloemlezing Droom in blauwe regenjas (Contact & Bornmeer) met werk  van jonge Friese dichters, die vervolgens op tournee gingen langs festivals en  boekhandels. Arie van den Berg zei eind 2004 in NRC Handelsblad het volgende: ‘Dichterlijk elan is de laatste associatie  die ik aan Friesland en Groningen verbinden zou. Toch blijken juist deze  provincies de bron van een nieuwe poëtische vuurslag.’ In 2005 durfde dichter  en redacteur Chrétien Breukers het aan om vier Friese dichters in vertaling in  zijn Contrabasreeks uit te geven. Naast de tweetalige bloemlezing De 100  mooiste Friese gedichten (Uitgeverij De Kleine uil) werd in 2006 ook een  grote Nederlandstalige geschiedenis van de Friese literatuur gepubliceerd, Zolang  de wind van de wolken waait (Bert Bakker, waarin de Friese poëzie een apart  hoofdstuk besloeg). In 2008 verschijnt naast de hier besproken bloemlezingook  een nieuwe editie van De Spiegel van de Friese poëzie.
 Van diverse Friese dichters  zijn inmiddels ook buiten Nederland vertalingen gepubliceerd en dichters als  Kuiper, Soepboer en Hettinga treden op bij gerenommeerde buitenlandse  poëziefestivals in onder meer Macedonië, Schotland en Colombia.
 Is het dan allemaal joechei  wat de Friese poëzie betreft? Niet helemaal. Er is een tekort aan goede  poëziebesprekers in Friesland en het lezersaantal loopt er terug. Maar mogelijk  is dat slechts tijdelijk en lukt het een nieuwe generatie om via podia, papier  en internet het tij te keren. Aan de kwaliteit van de poëzie zal het niet  liggen.
   | 
      
      
          Het  goud op de weg - de Friese poëzie sinds 1880
        Samengesteld  en ingeleid door Abe de Vries
        Bornmeer,  € 35,-.
      Bron: Awater, 2008 
      
      terug naar boven 
      
      
        Wat hevig leefde naar Verdwijning
      Door Tsead Bruinja
      Met sommige dichters ren je door een wild landschap dat  steeds verandert en met anderen maak je een rustige zondagse wandeling. T. van  Deel is er een uit die laatste categorie, een dichter die je tijdens zo’n  wandeling wijst op de kleine dingen die je makkelijk over het hoofd ziet.
              De  titel van de bundel Op een koude steen is ontleend aan het  openingsgedicht dat gaat over een stervend koolmeesje dat de dichter achterlaat  op een koude steen. Van Deel zoekt ‘naar een gebeurtenis / genoeg voor dit  gedicht’. Die kleine gebeurtenis is natuurlijk een understatement, aangezien de  dood van het vogeltje de dichter confronteert met zijn eigen sterfelijkheid en  de koude steen, waarop het diertje achtergelaten wordt, als metafoor gezien kan  worden voor een onverschillige aarde, een koude klomp steen.
              Van Deel  toont zich, ook in dit gedicht, een meester in omkeringen. Zo personifieert hij  de dood als volgt: ‘Iets in hem was fel bezig de overhand te nemen’. Het sterven  van het vogeltje krijgt daarmee onverwacht een levendig karakter. Een vogel op  een schilderij wordt daarna beschreven als ‘een kortstondige verfstreek’, ‘een  opmaat voor het al’ en in weer een ander gedicht is er een tuin die snel  geschilderd moet worden, voordat de kleuren zullen verwelken. Door het  schilderij bloeit de tuin ‘vandaag nog steeds’. Dat lijkt niet een bijster  originele opmerking, maar in het geheel van deze bundel en haar thematiek,  namelijk het verdwijnen van de dingen, werkt het. 
                          Bij zoveel vergankelijkheid ga je je afvragen of er naar  een eigen einde verlangd wordt. Van Deel schrijft echter: ‘De markt is op  zondag het mooist.’ Zou dat ook voor het leven van een gepensioneerde  universitair docent gelden? Bevindt van Deel zich op de zondag van zijn leven  en bevalt die kalmte hem of zou er nog iets zijn dat hem beangstigd? Het  antwoord op die vraag wordt gegeven vlak voor het einde van de bundel, in het  ontroerende gedicht ‘Dit moment’: 
      Er is niets voor te stellen mooier dan
        een vrouw die in het strijkend avondlicht
        een tuin in loopt, het waait, het blad van
        de kastanje gaat tekeer, ze zoekt naar
        bloemen, snoeiend, alles als weleer.
        Daar bukt ze, rustig buiten elke tijd,
        verbonden met haar wereld, ook de mijne.
        Ik zie het aan in dit moment en wens
        dat ondanks ons verstrijken het beklijft.
   
        Op de koude steen richt van Deel hier een monument op voor  de liefde, een waardige vijand voor datgene in ons dat ‘zo fel de overhand’ kan  nemen.
              Naast de  serieuzere gedichten staan er ook wat lichtere werkjes in Op de koude steen.  Van Deel ziet bijvoorbeeld een ‘nijlgans aan het Spaarne’ en noemt dat een  ‘vertrouwd gezicht’. In de bundel vormen deze gedichten kleine terzijdes, die  wat mij betreft iets meer uitgewerkt hadden mogen worden. Ze zijn net iets te  luchtig.
              In het  gedicht ‘Nesten van Vincent’ haalt de dichter een uitspraak aan van de schilder  van Gogh: ‘begin met slaafs natuur te volgen, eindig dan / met uit palet te  scheppen de natuur die volgt.’ Heeft van Deel de vergankelijkheid doorgrond  door haar te beschrijven en niet tegen haar in opstand te komen? De kracht van  deze bundel ligt erin dat je je dat begint af te vragen en dat je heroverweegt  hoe jezelf tegenover ‘het verdwijnen’ staat.
              Aan het einde van de wandeling neem  je afscheid. Je hebt het idee dat je dezelfde route al eerder met deze dichter  hebt afgelegd en dat er ook deze keer niet veel wereldschokkends gebeurd is.  Toch kijk je na enkele dagen al weer uit naar de volgende zondag.
      (Awater, 2007) 
      terug naar boven 
      
      
      
        Dichter met hamer
      Door Tsead Bruinja
      ‘Ik ben de dichter met de hamer,’ zo besluit de Vlaamse  dichter Bernard de Bruyckere zijn debuut De nieuwe keizer spreekt. Zowel  van de titel van de bundel als de eerste regel van dat laatste gedicht druipt  de grootspraak. Ik vroeg me dan ook af of deze bundel niet als grap was  bedoeld. 
              Bij het lezen van de rest van de  gedichten blijkt het de dichter echter wel degelijk menens. Hoewel er zo nu en  dan wat valt te lachen, ‘genezen is een hachelijke zaak … het duurt al gauw  zo’n honderd jaar’, kan de Bruyckere uiterst duister uit de hoek komen: ‘in  zijn gemeenzaam labyrint / klappen de gangen gulzig dicht / om zijn  verminkingen / de naad van zijn ontdubbeling / zorgvuldig te verzegelen.’ De  zwaarmoedigheid van deze strofe weet maar deels te overtuigen en dan met name  door de muzikaliteit. Mij bekruipt vooral de gedachte dat me hier een onnodig  rookgordijn van rijm, halfrijm en mistige beelden wordt voorgehouden.  
              Het lijkt  de Bruyckere in De nieuwe keizer spreekt te gaan om de taal zelf. Hij  wantrouwt de taal, die hij in een van de eerste gedichten ‘een letterlaken’  noemt en gebruikt haar daarom maar om op groteske wijze zijn eigen talenten te  verkondigen: ‘hier wordt de onzin van het kromme handschrift uitgezongen.’
              Zo krom is  dat ‘handschrift’ overigens niet. Leest u maar eens hoe verzengend deze  ‘moordenaar van het woord’ een warme middag kan beschrijven: ‘op het middaguur  /  laat de hitte in dit wingewest / haar  harnas over alles zakken; // elke beweging sterft een wiegendood / intentie  stolt tot weigering / en onze stemmen kleuren bleek.’
              Beste Bernard, Doe die hamer  alsjeblieft terug in de gereedschapbak. Goede poëzie wordt geschreven met inkt  en niet met bloed.
  
(Awater, 2007) 
      terug naar boven 
      
      
      Vacatures in de liefde punt com
      Door Tsead Bruinja
      In een interview op internet, gek genoeg op de website www.vacature.com, zegt de  geliefde van Henk van der Waal, het volgende: 'Vrouwen hebben er professioneel  alle belang bij een minnaar te hebben omdat dat in hen een grote creatieve  kracht kan ontketenen... De roes van een nieuwe liefde doet hen de wereld  opnieuw smaken.' Dat het bij hun partners tot andere zaken kan leiden blijkt  uit der Waals nieuwe bundel Vreemdgang, waarin de dichter in eenzaamheid  zijn leven onder de loep neemt. 
              In eerste  instantie was ik niet erg te spreken over de gedichten in Vreemdgang.  Het thema, spijt van het kiezen voor een open relatie, werd in mijn ogen overdreven  zwaar aangezet. Titels als 'Die vervloekte oorspronkelijkheid' of 'Zie hoe het  vleugelachtig vliegende' kwamen bovendien op mij over als emo-kitsch. Voor het  eerst ergerde ik me ook aan de gekunstelde manier waarop Van der Waal woorden  nieuwe vervoegingen meegeeft, zoals 'bezoekselte' en 'geldingsdrangerig'.
               Omdat ik bij eerdere bundels minder moeite had met deze punten,  besloot ik me niet meteen aan het schrijven  van deze recensie te zetten. Ik herlas de gedichten en bezocht een avond waarop  de bundel gepresenteerd werd. Wellicht zouden de uitgenodigde sprekers nieuwe  perspectieven op de bundel bieden. Geïnteresseerd luisterde ik naar een  voorspelbare lezing over het feit dat de bundel natuurlijk ook filosofisch  opgevat kon worden, dat wil zeggen als een bundel over vreemdgang van de taal  of vreemdgang van de werkelijkheid. Mij leverde dat geen nieuwe inzichten op.
                Niettemin, wellicht door de sterke voordracht van de dichter zelf, begon ik me  minder te ergeren. Ik werd meegezogen in de worsteling van een man die als  jongen met zijn geliefde had geprobeerd 'de wetten van de liefde te slim af  zijn' en die nu met al zijn mooie theorieën over vrijheid, 'die als een  gletsjer over je heen kruit', met de billen bloot moet. Die herbezinning op de  vrijheid had met minder zelfbeklag en met meer humor en zelfspot gepaard kunnen  gaan, maar humor bij zelfbeklag, zoals bijvoorbeeld in het werk van Hans  Dorrestijn, beklijft niet. 
               Als beloning voor het volgen van de serieuze strijd van de dichter tussen het  loslaten en het vastklampen van de geliefde, volgt aan het einde van de bundel  gelukkig de verlossende catharsis. Die begint bij het lezen van de afdeling  'Het hun intiemste bezoekselte', om preciezer te zijn in een titelloos gedicht  dat opent met de beeldende regel 'al in de vreugde zijn terwijl rouw je botten  nog / breekt'. In die breekbare vreugde schuilt het vrolijk stemmende einde:  'lever je liever uit aan de ontschuldiging door jezelf en je / aandoenster  zodanig te vrijwaren dat je weer los kunt'. De dichter hervindt zichzelf en de  liefde en daarmee ook zijn gevoel voor humor. Hij ziet hoe hij de taal heeft  gebruikt 'als een fort' en rekent er mee af door haar 'af te / breken en uit te  lachen'. Vervolgens bekijkt hij de tocht die hij in deze bundel heeft afgelegd  met de nodige relativering: 'zoals zovelen heb je de verdroogde binnenlanden /  van je gevoeligheid afgestroopt omdat je wel eens / weten wilde waar of de  doemdenkers en / sprookjesbakkers van weleer het tentje van je ziel hebben  / opgezet'. Het zijn regels die aan het lachen maken en aan het denken  zetten over waar de je bron van je geluk moet zoeken en hoe we onszelf tijdens  die zoektocht voor de gek houden. 
             Heeft  van der Waal vrede gevonden in de keuze die hij en zijn geliefde in hun jonge  jaren hebben gemaakt? Ik denk het en ik denk ook dat er in de compromisloze  manier waarop hij met die keuze omgaat zijn aantrekkingskracht schuilt.
  
  (Awater, 2007) 
      terug naar boven 
      
      
      De scherpe geur van koffie en vis
      Door Tsead Bruinja 
      'Verfrissend was de lucht en ik kleedde me uit / Om in de  waterbron een bad te nemen / De stille avond verleidde me / Om mijn geheimen  aan zijn boezem toe te vertrouwen.' Zo begint de bundel Mijn minnaar met  een keuze uit de bundels van de Iraanse dichteres Forough Farrokhzad  (1935-1967) in een vertaling van Amir Afrassiabi. Deze openingsregels zijn niet  de sterkste van de bundel, maar wel tekenend voor de vroege poëzie van  Farrokhzad die in haar tijd ongetwijfeld taboedoorbrekend bezig was qua  onderwerpskeuze, maar die in haar poëzie bleef steken in clichés.
              In  haar tweede bundel wordt Farrokhzad interessanter. De gedichten zijn dan  weliswaar nog wat melodramatisch, maar kennen ook prachtige beelden als 'de  bazaar dreef in bedwelmende geuren / in de scherpe geur van koffie en vis / de  bazaar ontplooide zich onder de voeten / strekte zich uit / mengde zich met de  momenten van de weg / en draaide in de oogholten van poppen rond.' Met name het  beeld van de weidse levendige bazaar die samentrekt in de kleine doodse  oogholten van de poppen is sterk. 
              De vertaler  koos enkele gedichten uit een bundel met nagelaten werk en vooral die bundel  lijkt te vragen om een volledige vertaling. In haar relatief latere jaren  schrijft de dichters, die inmiddels ook documentaires filmde, haar beste werk.  Het gedicht 'laten we in het begin van het koude seizoen geloven' toont de  dichteres op haar best. Ze creëert met gemak angstaanjagende scènes die zo in  een film van David Lynch zouden passen 'om vier uur / op het moment dat zijn  blauwe aderen / aan beide kanten van zijn hals / als dode slangen / naar boven  zijn gekropen / in zijn bonzende hoofd herhalen : / - salaam! / - salaam! / heb  je ooit / die vier blauwe tulpen / geroken?'
              In het nawoord wordt Farrokhzad de  belangrijkste dichteres van de Perzische poëzie genoemd. Ik kan dat niet  weerspreken omdat mijn kennis van die poëzie tekortschiet, maar het klinkt  onzinnig en onnodig grootsprakerig. Dat wil niet zeggen dat we niet blij mogen  zijn met de introductie van deze poëzie in het Nederlandse taalgebied.
      (Awater, 2007) 
      terug naar boven 
      
      
      Wij  waren niet eenvoudig 
          
        Door Tsead Bruinja
        
        
        Er staat een indrukwekkende lijst titels afgedrukt voorin Bres,  de meest recente bundel van de Vlaamse dichter Leonard Nolens. Bij het  recenseren van een bloemlezing uit die vorige bundels onder de titel Laat  alle deuren op een kier ging mijn liefde uit naar het lichamelijke aspect  van zijn werk en dan met name naar een gedicht waarin het dialect van Nolens  geboorteplaats bezongen wordt: ‘Grute leefde hangt niet met haar blote flikker  / In mijn baltsend wiel van pauwenveren. / Grute leefde staat niet met mijn  mond vol tanden / In te praten op een kut vol candlelight. / Nee leefde is  gruut en serieus. / Nee leefde klinkt in mijn plat als een klok.’
               In Laat alle deuren op een kier werden de eerste drie stukken van de nu  vijf delen tellende reeks Bres opgenomen, gedichten waarin Nolens een  andere toon aanslaat, maar waarin als vanouds wordt gehaat, gekakt en  liefgehad. In de Poëziekrant noemde hij de reeks ‘een ontsnappingspoging’. Hij  wilde ‘een bres slaan in de smalte van [zijn] vroegere thematiek’, ‘een kleine  persoonlijke geschiedschrijving [maken], niet alleen van een generatie, maar  een historiek van een levensgevoel in deze tijd.’ Naast beschrijvingen van  Nolens’ persoonlijke leven wordt in Bres dan ook volop verwezen naar  historische gebeurtenissen als de Tweede Wereldoorlog en de Praagse Lente: ‘Wij  waren de zwijgers na mei vijfenveertig / Wij waren de zwijgers van mei  achtenzestig. / Wij waren niet eenvoudig. / Wij waren eenvoudig niet.’ Via de  associaties en de minimal music van de herhaling reduceert Nolens zichzelf en  de ‘zwijgers’ tot niets. Het siert de dichter dat hij zichzelf niet spaart. Ik  zou het zelfs moedig willen noemen, ook al beschrijft hij het zelf anders: ‘Wij  waren de laffen. Wij zagen pas later lef’. 
              Bres verzandt een enkele keer in een namenlijstje: ‘Wij teerden op de  septiemakkoorden van licht / En donker bij Turner, wij floten voedzame kwinten  / Van Mozart, wij likten gulzig het stofgoud / Uit onze Novalis, wij kregen een  zilveren veeg / Uit de hersenpan van Nietzsche, nee, wij wilden / Geen kerkse  god, geen platgelopen hemel. / Wij wilden geen andere bovenverdieping dan  Bach’. Ondanks de mooie dubbele lading die ‘wilden’ hier krijgt door de  regelafbreking, krijg ik als lezer het idee dat de dichter hier te veel haast  heeft. Waar bestond de liefde voor deze grootheden, die de plaats van het  geloof in konden nemen, precies uit?
               Qua opsommingen en nevenschikkingen heeft Bres iets van het werk van Walt Whitman, die zijn Amerika beschreef en omarmde.  Het gevaar van de vorm die beide dichters hanteren, is dat er een riedeltje  ontstaat, dat samen te vatten valt in ‘wij deden dit en wij deden dat’. Door de  vloeiende stijl en het gebruik van herhalingen, zowel in de wij-aanhef als in  het herhalen en variëren van hele zinsdelen, wordt daarnaast af en toe zo’n  snelheid opgebouwd dat je als lezer over de details heen vliegt. Bij al dat  ‘werden’ en ‘waren’ raak je bovendien nieuwsgierig naar de neerslag van die ervaringen.  Weerloos lijken Nolens en de zijnen aan de zijlijn van de historie te hebben  gestaan. Ze reageerden altijd net iets te laat of niet, iets wat overigens van  alle tijden is; denk bijvoorbeeld alleen maar aan het Darfur  van onze tijd. 
               Het op een na laatste deel van Bres, waarin de dichter zijn liefde voor  Antwerpen en zijn reis naar die stad beschrijft, wordt vanuit een ik verteld.  Door de wisseling van perspectief wordt duidelijk hoe Nolens deel uitmaakt van  twee grotere gehelen, namelijk van zijn eigen generatie en zijn familie. De  reis van geboorteplaats naar Antwerpen verloopt niet soepel: ‘Een huis vol  doden wees me per saldo het brandende gat / Van de deur, mijn uitgestorven  geboorteplaats liep hard // En lichterlaaie slingerend achter mij aan / Te  Brullen en bracht me naar het station’. In een later gedicht preciseert Nolens  die doden: ‘Ik moest nog gauw van alles doen, mijn vader begraven / Met jullie  gebaren, mijn moeder troosten // In haar eigen plat’. En eenmaal in de stad laat  zijn verleden hem niet los: ‘wij dragen in bed onze maskers van thuis.’
               In het laatste deel erkent de dichter de onmogelijkheid van zijn onderneming om  zijn eigen geschiedenis en die van zijn generatie in poëzie te vatten: ‘Het is  een prachtig boek / Dat ik pen, dat ik ben, dat ik nooit / Zal kennen. Geen  doek dat hier valt. / Geen mens die dat boek ooit kan schrijven.’ We zullen  onszelf en onze dood inderdaad nooit totaal kennen, maar de moeite die Nolens  in Bres doet om zich aan die onmogelijkheid te ontworstelen, inspireert.  Toch zou ik de volgende keer verdomde graag nog wat meer ‘plat’ willen lezen,  een beetje op de manier waarop de zanger Sam Valkenborg van de groep Fixkes  zingt over mijn generatie in de hit ‘Kvraagetaan’: ‘we mochten niks mor dejen  alles / … / er waren geen cd's geen mp3's / alleen mor wa cassetjes / en  buurman wa doet u nu / veur ons allereerste tetjes’. Klinkt toch als een klok?
  
  Bres
 
      Leonard Nolens
        Uitgeverij Querido
        104 pagina’s
  € 16,95
  Bron: Awater, 2006
      
      terug naar boven 
      
       
      De Surinaamse broer van Jan Arends 
      door Tsead Bruinja 
      Toen uitgeverij 521 een punt zette achter de Sandwich reeks,  ooit samen opgezet met Gerrit Komrij, leek het einde in zicht van wat een  interessante reeks van vergeten dichters en debutanten was geworden. Gelukkig  nam Van Gennep het stokje over en zodoende beschikken we nu over deze  kennismaking met het werk van Bernardo Ashetu, pseudoniem van de Surinamer Henk  van Ommeren (1929-1982), die kort gezegd nogal getroebleerd door het leven ging  en die onder andere werkzaam was als marconist op de grote vaart. 
        Ashetu’s achtergrond als zeeman  leverde een aantal glasheldere miniatuurtjes op, zoals ‘Breng bloemen’: ‘Zo  sprak de wind, / zo het water en / zo donker waren de / wolken nooit geweest. /  Een witte vogel vloog schichtig, vloog opgejaagd, vloog dronken naar de kust /  terwijl de jongeling / op het kermende schip haastig / schreef, /  breng bloemen, schreef hij, / breng bloemen  naar het graf / van die er niet meer is.’ 
              Door de droevige toon, de compacte  gedichten, de roep om liefde en ‘de vreemde rare ziekte’ waar Ashetu van  spreekt, moest ik denken aan Jan Arends. Vooral het gedicht ‘Verrassing’ riep  herinneringen op aan het venijn van Arends: ‘Ik besloot je door een onbestemde  / gevoeligheid een kleine bloem te / brengen in ’t kopje waarin je koffie /  verwachtte. En wat was ik blij om die ene giftige straal van de zon / die  doordrong tot in ’t hart van / de kleurige verrassing die ik je / bijna  sluipend bracht heel vroeg / op een warme ochtend.’ Als dit het eerste gedicht  zou zijn geweest dat ik van Ashetu las, had ik me afgevraagd waarom er in deze  liefdevolle beschrijving sprake moet zijn van een ‘giftige straal zon’, maar in  het geheel van deze bundel klopt het precies. De donkere wolk die boven de jonge  Ashetu dreef, verloor hem blijkbaar geen moment uit het oog. 
      Dat ik zong
      Bernardo Ashetu 
        De Sandwich-reeks nr. 16 
        Onder redactie van Gerrit Komrij 
        Uitgeverij Van Gennep 
        47 pagina’s € 12,50
Bron: Awater, 2006 
       
      terug naar boven 
      
      
          Achter de koeienstaarten vandaan 
          
        door Tsead Bruinja 
        
        Van de blinde bard Bernlef (8ste eeuw) tot hedendaagse schrijvers als Jabik Veenbaas en Jetske Bilker: de geschiedenis van de Friestalige literatuur is eindelijk vastgelegd in een aantrekkelijk ogend overzicht. De Friese dichter Tsead Bruinja schetst de grote lijnen, en biedt een kleine leeslijst. 
        Tijdens een onderzoek in 1995 beweerde 65 procent van de Friese bevolking de Friese taal te kunnen lezen en 17 procent haar kunnen schrijven. Nog niet een op de vijf schrijft dus Fries. En toch bestaat er een bloeiende Friestalige literatuur met een lange geschiedenis, die nu voor het eerst uitgebreid in het Nederlands na te lezen is. 
        'Zolang de wind van de wolken waait' is geschreven door meerdere auteurs die elk een eigen hoofdstuk en periode voor hun rekening nemen. Die opzet zorgt voor een welkome diversiteit aan stijlen, al schrijft de ene auteur leesbaarder dan de andere. 
        De eerste Friese schrijver die we ontmoeten, is de blinde bard Bernlef. Van hem zijn geen teksten bewaard gebleven, maar wel een beschrijving door de missionaris Liudger, die Bernlef rond 780 heeft horen zingen over 'de daden van zijn voorouders en de oorlogen van koningen'. Tussen de oudste Friese teksten die wel bewaard zijn gebleven, bevindt zich enkele rechtsteksten die in hun poëtische schoonheid het gemis van de epiek van Bernlef enigszins goedmaken. 
        In de volgende vertaling wordt aangegeven wanneer de moeder van een vaderloos kind de erfenis mag aanspreken: 
        ,,Wanneer het kind spiernaakt is of dakloos en dan de duistere nevel en bitterkoude winter en de lange duistere nacht zich uitspreiden over de omheinde velden ... Dan weent en schreit het onmondige kind en dan beklaagt het zijn naakte leden en zijn dakloosheid en het gemis van zijn vader, die het moest beschermen (...)'' 
        De bron van deze vroege Friese wetten zou niet minder dan goddelijk zijn. Twaalf wijsgeren die van Karel de Grote de opdracht kregen om het Friese recht op te stellen en dit weigerden, werden als straf op zee achtergelaten in een schip zonder roer of riemen. Na een gebed verscheen Christus die met een gouden bijl als roer de verdwaasde mannen terug aan land bracht om hen daar de nodige wetten bij te brengen. 
        'Zolang de wind van de wolken waait' omvat de geschiedenis van een minderheidstaal en haar literatuur en wil tegelijkertijd een handboek voor lezers zijn. De belangrijkste dichters en schrijvers worden in het boek vakkundig en uitgebreid beschreven, maar je vraagt je soms af waarom de ene auteur kritisch tegen het licht gehouden wordt, terwijl de andere een feitelijke en thematische omschrijving van leven en werk ten deel valt. 
        Philippus Breukers hoefde in zijn hoofdstuk over de 17de eeuw dergelijke keuzes niet te maken: in die tijd kozen maar weinig auteurs voor het Fries. De belangrijkste dichter was schoolmeester Gysbert Japix: in een tijd dat menigeen het Fries gebruikte voor lichte lectuur, schreef hij vertalingen van psalmen, gelegenheidsgedichten en liederen. Japix liet zien dat het Fries ook als literaire taal geschikt was. 
        Na zijn tijd werd het geschreven Fries nog lang voornamelijk verspreid via almanakken, volksverhalen en vrolijke liedjes, maar zo nu en dan werden er pogingen gedaan om serieuzer werk te schrijven. Voor veel van die auteurs vormde Japix een grote bron van inspiratie. 
        Hoewel Japix een begin had gemaakt met de psalmen, verscheen de eerste complete Friese vertaling van de Bijbel pas in 1943 en het schijnt dat de eerste vertaling van een stuk van Shakespeare in Nederland niet in het Nederlands maar in het Fries werd gemaakt, in 1829, door Rinse Posthumus. 
        In diezelfde 19de eeuw werd het Fries al voor alle genres gebruikt, maar het zou tot de 20ste eeuw duren voordat er een uitgebreide romancultuur ontstond. Aanvankelijk werd er, vaak vanuit een christelijke optiek, geschreven over sociale ongelijkheid, over grote boeren, hun knechten en verboden liefdes. Volgens criticus, dichter en schrijver Anne Wadman moest de Friese literatuur na de Tweede Wereldoorlog 'achter de koeienstaarten vandaan gehaald worden'. 
        Pas in de jaren vijftig en zestig won het experiment terrein en werd menig taboe doorbroken. Anne Wadman en Trinus Riemersma schreven in hun psychologische romans vrijelijk over seks. En ook in de poëzie diende er 'puin geruimd te worden'. De bundel Jolm ('aanspoelsel') van dichter G.N. Visser was cynisch van toon, en plaatste de 'braaf-burgerlijke en intellectueel-cynische' levensvisies tegenover elkaar. Kon dat wel? De uitgave leidde zelfs tot een symposium. 
        Niet alleen literaire kwesties, ook de spelling van het Fries gaf geregeld onenigheid. De vriendschap tussen 19de-eeuwse schrijvers Harmen Sytstra en Tsjibbe Gearts van der Meulen schijnt hevig bekoeld te zijn geraakt door een spellingconflict. Ook de keuze van het juiste 
        idioom kon leiden tot ruzie. In de jaren tachtig van de 20ste eeuw werd een jeugdboek van Eppie Dam door de uitgever geweigerd, omdat de auteur het woord 'spijbelje' niet wilde vervangen door het hypercorrecte 'skoaltsjeskûlje' (letterlijk 'schooltjeschuilen'). 
        Zulke grappige anekdotes, plus de overvloed aan afbeeldingen - boekomslagen, portretten, krantenknipsels - maken het boek erg levendig, al had ik liever gezien dat er meer ruimte vrijgemaakt was voor Friese tekstfragmenten. Niettemin maakt dit boek mij als lezer en schrijver opnieuw bewust van de Friese taal. En nieuwsgierig naar het werk van mijn voorgangers. (Trouw, 8 april 2006) 
        
        
      terug naar boven 
Dubbele winst 
door Tsead Bruinja 
Hoe vaak heb ik tijdens het schrijven en herschrijven van deze inleiding aan iets anders gedacht? Waar was ik en waar dacht ik aan toen ik de nieuwe bundel Ballade van de winstwaarschuwing van Martin Reints las? Het zijn logische gedachten die in je opkomen als je in een kort stukje probeert te vangen waar het in de poëzie van Martin Reints om gaat of waarom zijn werk je zo bevalt. In zijn nieuwe bundel Ballade van de Winstwaarschuwing  beschrijft Martin Reints regelmatig personages die worden afgeleid, maar bij herlezing blijkt 'afleiding' niet het juiste woord. In de poëzie van Reints is namelijk geen sprake van hoofd- of bijzaken, maar vooral van gebeurtenissen; gebeurtenissen die zich in of buiten het hoofd afspelen en die de dichter zo nauwkeurig mogelijk probeert weer te geven. 
Het gedicht 'Wat er is' geeft een goede illustratie van de werkwijze van deze dichter: 
Wat er is 
Het gras, de stenen, de grond
  je heupen, je schouders, je nek 
de mist 
en dan: 
  het waaien, de slijtage 
  de spiraalbeweging in het heelal 
en de sliertvormige wolken spreeuwen 
  waar zoeken ze naar? 
de gedachten de loop laten
  en luisteren en praten. 
Het gedicht begint met een omschrijving van een landschap afgewisseld met de omschrijving van een lichaam, misschien van een geliefde. Vervolgens verdwijnt de dichter weer in zijn hoofd waar het heelal en de vlucht van spreeuwen hem bezighouden. Wat moet een mens met zoveel beelden en gedachten? 'De gedachten de loop laten,' antwoordt Reints, 'en luisteren en praten.' De kracht van dit gedicht ligt niet zo zeer in de wijsheid van dat antwoord of in de kernachtige beelden die de dichter schetst, maar in de smakelijke manier waarop hij laat zien hoe het denken werkt en welke rol binnen- en buitenwereld daarin spelen. 
  De structuur van 'Wat er is' zien we terug in andere gedichten in de bundel. Zo somt Martin Reints in het openingsgedicht een aantal zaken op, 'een toetsenbord, deadlines en een vergadering', en beschrijft hij vervolgens een kudde koeien die zijn aandacht trekt: 
de koeien werpen hun koppen naar achteren om de 
  vliegen te verdrijven 
  en de slierten kwijl aan hun lippen gaan heen en weer 
  als de slingers van oude uurwerken 
Er gaat rust uit van die koeienkoppen en de slierten kwijl aan hun lippen. Bovendien lijken ze de deadlines waar de dichter zich druk over maakt te relativeren. Je zou bijna denken dat het Reints erom te doen is aan te geven dat die deadlines belachelijk zijn en dat de natuur hem via de koeien de les leest, maar dat lijkt me te sterk uitgedrukt. Ook in dit gedicht gaat het om de fascinatie voor het denken en de afleiding, over de vreemde paden die onze gedachten bewandelen terwijl we eigenlijk aan iets anders zouden moeten denken. 
  In het zwaartepunt van de bundel, de twee varianten van het lange gedicht 'Ballade van de winstwaarschuwing', schetst de dichter tweemaal een bijna identieke situatie waarbij de gedachten van een bestuurder tijdens een persconferentie afdwalen. De man vraagt zich af: 
zal ik een cello kopen 
  of een motor met zijspan? 
Voor onze ogen ontspint zich in de ene variant een droombeeld van een journalist die tijdens de persconferentie naar een parkeergarage kijkt en zich voorstelt hoe hij van de ene naar de andere verdieping rijdt, terwijl in de andere variant de bestuurder zich voorstelt hoe de cello wordt achtervolgd door een klavecimbel. Reints schrijft over de achtervolging 'daar komen ze weer, daar gaan ze weer', terwijl hij bij de journalist elke verdieping beschrijft die deze zich voorstelt: 'en rijdt van de begane grond naar de eerste verdieping, naar de tweede, naar de derde, naar de vierde verdieping'. Dit gebruik van herhaling doet denken aan een gedicht dat Reints voor Rutger Kopland schreef over het stoppen met roken, waarbij aan het einde van dat gedicht driemaal staat, 'en er komt een trein langs / en het is weer stil'. Door zo weinig of geen variatie toe te passen bij deze herhalingen, legt Reints zijn aandacht voor detail bloot. Hij geeft aan dat hij niet wil kiezen. Alle gegevens zijn voor hem even belangrijk. Bovendien vertraagt hij met deze techniek de blik van de lezer, die niets anders kan doen dan op die trein wachten of meereizen met de journalist, van verdieping tot verdieping. 
De poëzie van Martin Reints vertraagt het leestempo en rekent af met een verwachtingspatroon. Steeds als ik een mening of een boodschap verwacht, verpakt in een laagje ironie, moet ik mijn mening bijstellen en mijn ironische blik verruilen voor een neutralere manier van kijken. Daarnaast werkt Reints' ongebruikelijke voorliefde voor officiële evenementen als onderwerp voor zijn gedichten, onder andere een winstwaarschuwing en het live commentaar van een verslaggever tijdens Koninginnedag, verfrissend. Maar het mooiste is misschien wel dat je als lezer het idee krijgt dat je meedenkt terwijl je de dichter ziet denken en op die manier bij het maken van het gedicht betrokken wordt. Een laatste kijkje in het hoofd van de dichter illustreert dat: 
De gedachten gaan hun gang, 
  maar niet hun eigen gang 
zoals een grasmaaier die voor je uit gaat 
  als je erachteraan loopt 
  
  (Awater,2006)
terug naar boven 
        Er hurkt een kind langs de snelweg
door Tsead Bruinja
'...het is geen kind / maar ik, die in / mijn eigen jaszak  zit', schrijft Jef Aerts in het openingsgedicht van zijn debuutbundel Voor  je er bent en ondanks dat hij het kind gevonden heeft, blijft hij gedurende  de rest van de bundel zoeken naar dat kind. Ik heb die zoektocht met een  mengeling van plezier en ergernis gevolgd. 
              Voor  je er bent bevat een aantal mooie beelden, maar vooral het begin van de  bundel lijkt een oefening in vaagheid. Daar verzandt de dichter in een moeras  van onnodig ingewikkelde regels als: 'Te merken dat je wist, zeg je / voor je  dacht te weten / of hoe je soms dacht te weten / en er toch niet bij kon komen'  (p.10). Ik begrijp dat het interessant is om na te denken over waar je bewust  van was voor je geboorte of voor je herinnering, maar dit is overbodige  orakeltaal. Er zijn meer van dat soort regels die in vaagheid en het cliché  blijven steken: 'tastend naar onuitgesproken dingen', 'we sluiten onze ogen  voor wat opnieuw verborgen wordt.' 'iedere zucht een ander toen / om niet te  herinneren dat wat was'. Uiteindelijk wil ik weten wat er onuitgesproken wordt  en wat er in dat 'toen' gebeurde, maar die mededelingen blijven uit.
              De  dichter wordt op een prettige manier concreter in het gedicht 'Uitzicht aan  zee':
   
  Hoe schilder je een vrouw die zich
  achter het landschap heeft verstopt
  je ziet alleen wat duinen wiegen
een haas spurt weg, visdiefjes
  maken salto's, een lichaam drukt zich
  hoorbaar in rul schelpenzand...
Het beeld van een onmogelijk portret is sterk en illustreert  op een wrange manier de zoektocht van de dichter naar het kind dat hij zich  maar niet kan herinneren. Helaas is de rest van het gedicht minder krachtig. De  slotregels 'terwijl de golfslag verstilt / tot het eb en vloed van lakens'  leggen wat mij betreft een weeë zweem over een gedicht dat spannend begon. 
              Met  moeite vind ik gedichten in deze bundel die me als geheel bevallen, maar Voor  je er bent bevat genoeg sterke beeldende regels, die me nu al regelmatig tot  herlezing hebben verleid, zoals 'terwijl we door de stad cirkelden / en jij je  een bloedneus snoot' of:
  
  een Afrikaanse vrouw tekent een hartje op de ruit
  zigzag naar je buik, maar het blijkt een vliegtuig en nu
  zie je dat het voor het kind bedoeld is
  dat met zijn veters speelt
  
  Hier is de dichter veel preciezer dan in veel van zijn andere werk en neemt hij  de lezer bij de hand om hem mee te nemen in een verhaal dat onschuldig begint  en zich onaangenaam ontwikkelt. 
              Het  is jammer dat enkele van de gedichten in deze bundel neigen naar plat  moralisme. Zo omschrijft Aerts licht ironisch een groep musicerende Peruvianen  als 'een half orkest verkleed als net echt / zo zien we hen graag / met de  panfluit in kleedjes.' Er is niets mis met die beschrijving, maar het stellige  en goedkope 'zo zien we hen graag' is een oninteressante en totaal  ongevaarlijke mededeling. Datzelfde gedicht sluit af met de regel 'de rijen  snoeren dicht / mijn schoenveter zit los / en ik kan me hier niet bukken.' Los  van de aardige associatie van de rijen naar de schoenen van de dichter, lijkt  hier ook een verwijzing in te zitten naar het kind dat met zijn veters speelt  uit het eerdere gedicht. Dat zijn momenten waarop ik twijfel en die ervoor  zorgen dat ik geen eenduidig oordeel over deze bundel kan geven.
               Hoogtepunt van de bundel is de  cyclus 'Geleewiekte engelen', waarin de dichter naast het kind een ander, een  geliefde, probeert te vinden:
Je had kunnen lachten
  zeg ik later op het bed waar
  we goochelstokken snijden en
  onze vingers raken aan
hoe uit elkaar we liggen
Het is wat pathetisch dit fragment, maar in deze bundel, die  over het vage, verdwenen, verborgene en onvoltooide lijkt te gaan, misstaat het  niet. Bovendien staan er in deze cyclus twee van de mooiste, compacte en muzikale  gedichten uit de bundel,  'En verder' en  'September op de snelweg'. De geliefde verwijt Aerts in het eerste grappige  gedicht nog dat hij wel eens iets meer aan het huishouden mag doen, terwijl het  haar in 'September op de snelweg' ernst is. Dichter en geliefde zien langs de  kant van de weg een kind plassen, waarbij het kind door de wind de rok van de  moeder raakt. Aerts antwoordt zijn geliefde als volgt wanneer zij vraagt of hij  het 'zou doen':
wat? zeg ik en glimlach, zo pissen
  op de vluchtstrook? maar je bedoelt niet nu
  maar als een vader, waar ik de auto dan
  zou stoppen.   
  
  Ik zou zeggen: De vage mystiek de auto uit, even ergens in de bosjes parkeren  en dan een kinderzitje kopen! Ik lees er graag over in Aerts zijn tweede  bundel. (Awater, 2006)
terug naar boven 
    Een vliegtuig dat je op een idee brengt
    
door Tsead Bruinja
wat voor geluid maakt  het als de zon door de wolken breekt?
Op Nederland Twee grijnst een man met poederwangen:
  'De Airbus 380 heeft een casino aan boord,
  slaapkamers met douche. De Titanic van de lucht.'
Op net drie articuleert een rechter:
  'Het vormt een bedreiging voor het
  voortbestaan van de 600-grams ontbijtkoek.'
Stel dat hij breekt, een vleugel van de romp,
  de staart, of een stuk buik als van een homp
  brood, of tegen een rots in de wolken botst,
in tweeën breekt? Een stewardess glimlacht
  (je zegt: stjoewardes), serveert champagne
  en morgenochtend misschien koek,
per plak verpakt, bij walmende espresso. De zon
  weifelt, maar breekt, door de wolken
© Jannah Loontjens 
      
Vanuit een bedachtzame kalmte tast Jannah Loontjens in haar bundel Het  ongelooflijke krimpen de dingen af om er vervolgens een dosis rampspoed aan  toe te voegen die met eenzelfde rust wordt uitgewerkt. In het bovenstaande  gedicht staat Loontjens stil bij twee opmerkingen die na het zappen in haar  hoofd zijn blijven rondzingen. Zodra ik 'Titanic' lees, blijft ook bij mij de  onhandige uitspraak van de man met de poederwangen hangen. Je voelt de  schipbreuk van de decadente Airbus aankomen, die Loontjens vervolgens mooi  uitwerkt via de weelderige champagne, de walmende espresso en de doodgewone  koek. Spreek die drie woorden maar eens na elkaar uit! Je voelt hoe de doffe  klank van een woord als koek het temperament van de champagne en de espresso  relativeert. Dit gedicht is sterk doordat het de decadentie van onze  consumptiemaatschappij in kaart brengt, zowel door middel van klank als door  het kwetsbare beeld van het vliegtuig als een makkelijk te breken brood. Naast  die relativering geeft het gedicht bovendien uiting aan een persoonlijk angst  die al eerder in de bundel naar voren is gekomen:
zwemvest
De stad lokt me lego en een spel
  van wordt vervolgd. Ik kijk omlaag
  en zie wegen, of zijn het oplichtende
  druppels op de beregende ruit?
Omdat altijd alles uiteindelijk
  over leven en overleven gaat,
  check ik het zuurstofmasker.
  De nooddeuren boven vleugels
en lees dat ik lijnen van licht
  moet volgen. Hoeveel reizen
  heeft het zwemvest, onder de stoel,
  achter de rug? Toegewijd, paraat,
in afwachting van een ramp. Zal het een
  dikke man redden, stinkend naar jenever?
  Een iele tiener giechelend, als was elk alarm
  een grap? En eindelijk te weten komen,
wat het betekent, 'zwemmen'.
  Waarvoor het was bedacht, in een fabriek
  gefabriceerd. Of zal ik het zijn,
  omhelsd door dit stuk plastic,
tot geen zwemslag in staat,
  het watertrappelen vergeten.
  Zinkend, met het onopgeblazen vest
  trouw oranje rond mijn nek,
de vissen groetend.
© Jannah Loontjens
Deze keer zijn het niet de 'koek' of de 'Titanic', maar is  het een zwemvest dat er met de gedachten van de dichteres aan de haal gaat. Na  een korte opsomming van mogelijke drenkelingen onder haar medepassagiers, die  ondanks hun vervelende gedrag niet hoeven te verdrinken, volgt de spreekster  zelf. Wat me echter frappeert is dat zij in het vest niet de redding ziet die  het voor haar reisgenoten zou kunnen betekenen. Ze laat zich juist zinken en  groet de vissen, niet alleen vanuit een doodsangst of doodsverlangen, maar ook  vanuit een vorm van nieuwsgierigheid, alsof ze onder water verder wil gaan met het  kijken. 
              De  zoekende blik van Jannah Loontjens heeft beelden nodig met een wreed  potentieel. Aan het vliegtuig dat breekt als een brood en het zwemvest dat de  dichteres niet laat drijven maar meesleurt de diepte in, wil ik graag een  laatste beeld toevoegen dat aangeeft waarvoor die wreedheid dient:
nachtcafé
Mijn ovale portret verdrinkt zwaaiend
  in koffie, meegeslingerd met wat suiker.
  Ik zit rechtop. Rechtop, met mijn laptop, plat,
  met vier hoeken, zes als ik hem openklap.
De letters op het scherm steken statig over.
  Zwart, wit: een zebra die bloedt, of kwijlt,
  in een getuigen van mijn verdrinken. Of
  huilt van nostalgie. Verkorrelend grijs grafiet
op krakend wit papier. Nog een slok koffie,
  nog een gezicht dat verdrinkt. Ik staar en zie
  hoe meer ik me inspan wit als zwart,
  zwart als wit. Ik wil denken aan een idee
dat ik me niet herinneren kan.
© Jannah Loontjens
    
  Dit is tastbare poëzie waarin het gevaar sluimert en nooit schreeuwt, waarin de  dichteres zorgvuldig en afgemeten beelden op elkaar laat reageren. Dit is  poëzie waarmee je je angsten bezingt, poëzie als een manier van denken,  waarlangs je hoopt op een nieuw idee te komen. 
   
  Het ongelooflijke krimpen
  Jannah Loontjens
  Uitgeverij Prometheus
  
  
terug naar boven 
  Iemand die bij je komt lezen
  
door Tsead Bruinja
Lezende jongen
De werkelijkheid waarin je voorkwam
  Die je niet bevatte maar begreep als
  het boek over iemand anders
Die je worden wilde in de werkelijkheid
Die je ontkende Die je betwijfelde daar
  niet de werkelijkheid was je omgeving maar
  de waarheid
  die je las
Was de waarheid werkelijk die?
  Was die, waarheid, de?
Bestond het dat je, rustend, kon
  weten: de beweging heeft me doen
berusten, in de werkelijkheid, waar
  ik ontbrak?
                                    *
De werkelijkheid waarin ik voorkwam onderging ik
  Of ik een boek las in de schemering van de lamp
  terwijl ik alleen thuis was Het brandde mijn vingers
  in bloed Het doorzag wat ik bedoelde met alleen thuis
De werkelijkheid die in mij voorkwam Mij niet
  bevatte maar begreep als een boek over iets
anders Dat mij leende Mij niet terugbracht Mij liet 
  liggen
© Jacob Groot
Je loopt over straat en de wereld gaat langs je heen. De  muziek op je koptelefoon lijkt de soundtrack voor een melancholiek tussenshot  van een film waarbij jij als antiheld door melancholieke regenachtige straten  zwerft. Dat zijn gelukzalige momenten, momenten waarop zelfs iets eenvoudigs  als wandelen vol betekenis lijkt te zijn. Maar wat nu als je die werkelijkheid  ervaart als een boek, als een verhaal waarover je zelf geen macht lijkt te  hebben. Jacob Groot beschrijft in het gedicht hierboven meesterlijk dat gevoel  door onze blik op de wereld binnenstebuiten te draaien. Het is een techniek die  hij vaker gebruikt in zijn nieuwe bundel Heerlijkheid van luchtmetaal waarin het soms lijkt alsof de wereld de dichter bezingt in plaats van de  dichter de wereld. 
  In het tweede deel van het gedicht wordt beschreven wat er  gebeurt als de jongen het boek neerlegt. Zo levendig als de wereld van zijn  boeken is, zo uitgestorven lijkt in deze strofen het huis waarin hij leest, een  huis waarin hij alleen is. Het volgende gedicht lijkt aan die eenzaamheid  diepte te geven:
Om in de bijbel te wonen kwam hij bij ons lezen
  Om in de bijbel te lezen kwam hij bij ons wonen
  We vonden het heel gewoon We waren zelf wonderen
  Toen er niemand meer in de keuken was Toen het brood
snakte naar het speeksel Toen de lege kom brak
  van het liggen, zolang waakte het licht tot hij
  binnenkwam door een open wand, zo weerloos was
  hij, om een foto te maken van de keuken Om de foto
te bewaren ging hij in de kamer wonen Om de kamer
  te verwarmen hing hij de foto op Op deze foto bestaan
  we zonder onszelf Door onszelf achter te laten waar
  we staan: voor de foto, in de keuken waar hij op ons
wacht
© Jacob Groot
De omkering van het brood dat naar het speeksel snakt en het  licht dat waakt tot er een wand wordt opengemaakt, zet de uitgestorven wereld  van het huis in het vorige gedicht in vuur en vlam. Het is alsof dat huis even  hongerig is naar deze gebeurtenis als de 'lezende jongen' naar boeken. Iemand  komt in die leesbare wereld van zo'n jongen ook niet bij je wonen. Nee, die  komt bij je lezen. Er zou een film van deze gedichten gemaakt moeten worden,  denk ik even, maar het celluloid zit niet op die gegevens te wachten. De  woorden in deze bundel wachten wel op uw ogen. Uw ogen wachten op de beelden  die ze naar uw hersenen mogen sturen en uw hart wacht op de prikkels die ze  naar uw huid wil sturen. Dit is poëzie voor het lichaam en de wereld!
Heerlijkheid van luchtmetaal
  Jacob Groot
  Uitgeverij De Harmonie
    terug naar boven 
    Ik roffel met mijn vuisten tot ik verder zwemmen moet
door Tsead Bruinja
    
  In de bundel Korte geschiedenis van het voorafgaande probeert Chrétien  Breukers de geschiedenis van zijn familie in gedichten te willen vangen. Over  het algemeen doet hij dat bewust in een wat houterige en prozaïsche stijl, maar  af en toe laat hij de taal zingen: 
RAAD
Val je niet voorover in het zwarte water?
  Kijk uit, de weg is breed.
  De trein rijdt vaak heel hard.
Val je niet zomaar ineens voorover
  in het zwarte water?
  De weg is breed en het is druk.
  De trein maakt veel lawaai.
Val je niet per ongeluk ineens voorover,
  met je hoofd het eerst, in het zwarte water?
  Er zijn veel auto's op de weg.
  De trein komt sneller dichterbij.
Val je niet, per ongeluk,
  je kon het ook niet helpen,
  met je hoofd het eerst, voorover
  in het zwarte, zwarte water?
In het water dat zich boven je voeten
  sluit en zwart gebleven is.
[1965]
© Chrétien Breukers
Een eigenaardig verzameling beelden zo naast elkaar: het  zwarte water, de weg en de trein. Roept hier een moeder een zoon iets toe?  Wordt er een kind gewaarschuwd voor het verkeer? Leeft het kind überhaupt nog?  Ik zie een kleine Narcissus gebiologeerd naar zijn spiegelbeeld turen, maar ik  zie ook een kind dat over de dood nadenkt, een kind dat graag in de duisternis  staart. Het gedicht lijkt qua thematiek bovendien een aanvulling op het  openingsgedicht van de bundel waarin geroepen wordt om het licht: '...Ik zeg  licht. Er zou licht // zijn, staat geschreven, maar niets gebeurt. / Tot in de  gaten van het heelal / donkert het maar door, met man en macht.' 
              Door  al die donkerte krijgt het gedicht na 'Raad' ook een zwart randje:
VREUGDETIJD
Vreugdetijd; ik heb een broer.
  Het sneeuwde toen hij werd geboren.
  Nu vriest het, overal ligt ijs
  op water, om het af te dekken.
Ik zwem weg, ik wil op reis,
  door het ijs beschermd. Mijn broer
  schaatst mee, maar gaat naar huis.
  Het is laat, bijna avond.
Als hij zich omdraait, wrijf ik
  kringen schoon boven mijn hoofd.
  Ik roffel met mijn vuisten
  tot ik verder zwemmen moet.
[1966]
© Chrétien Breukers
Zo langzamerhand waan ik me in een Twin Peaks-achtige  setting. 'Raad' dat gevolgd wordt door het relaas van een jongen die het liefst  onder het ijs door wil zwemmen, terwijl zijn broer de andere kant op schaatst,  wordt door 'Vreugdelied' zelfs bijna een spookliedje. Is het ijs uit  'Vreugdetijd' 'het water dat zich boven je voeten sluit en zwart gebleven is'  en moet daar iets mee worden 'afgedekt'? Is er iets aan die ik-figuur  gestorven? Tussen de twee broers zit in ieder geval een wand die communicatie  onmogelijk maakt. Dat blijkt uit hoe de jongen onder het ijs machteloos met  zijn vuisten 'roffelt' en dan weer verder zwemmen moet.
              Om deze gedichten heen vind je werk  dat lichter van toon is, waarin de dichter een helder beeld geeft van zijn  omgeving en zijn achtergrond, gedichten over schaatsende opa's en oma's, over  zieke tantes en een kind. De geschiedenis van de jongen spreekt mij echter het  meeste aan. Die blijft raadselachtig en intrigerend. Voorlopig is Korte geschiedenis  van het voorafgaande voor mij een donker bos dat vanuit de boekenkast lonkt  als een angstaanjagend sprookje.
Korte geschiedenis van het voorafgaande
  Chrétien Breukers
  Uitgeverij de Weideblik
  ISBN 90 77767 2 07
  terug naar boven 
Wat is Pijpesteel?
door Tsead Bruinja 
CANTATE
Een vlechtwerk van straten, wegen en kanalen
  genaamd 'stad', genaamd 'plein', genaamd zelfs 'put',
  houdt het zonlicht dat eeuwig scheen reeds eeuwen tegen.
Licht een tegel en u ziet de aarde.
  Steek uw schop in de bodem van de zee
  en zing het lied
  dat u de oceaan hebt lek gestoken, midden in de oceaan.
Zet uw paraplu op en steek een gat in de wolken.
  Midden in de stratosfeer.
  Zing het lied dat het gaat regenen, pijpestelen.
Zingt nu allen, staande, Das Lied von der Erde
voor de Onbekende Pijpesteel.
© Gerrit Krol
Heeft iemand het adres van Samir A.? Ik zou hem graag dit  vrolijke gedicht van Gerrit Krol willen sturen. Wellicht dat het ook opgenomen  kan worden in de trainingsprogramma's voor beginnende terroristen in Afghanistan  of Tsjetsjenië. Ik hoor hen al overleggen: 'Wat is Pijpesteel', 'Hoe verberg ik  tegelijkertijd een schep en een paraplu onder mijn djellaba?'
  'Cantate' is afkomstig uit de  nieuwe bundel 't Komt allemaal goed, een goedbedoelde leuze waar we ons  allemaal wel eens aan bezondigen, zeker als we het ironisch bedoelen. Wat  moeten we met dit gedicht? Ik kan er wel alleen om lachen, maar toch voel ik  ook de behoefte om te kijken of het niet toevallig iets zegt over mijn wereld.  Ik gebruik het dus en pas het toe op een actualiteit. Is het gedicht daarmee  af? Ben ik uitgelezen? Nee. Ik heb zin om me eens in 'Das Lied von der Erde'  van Mahler te verdiepen en ben bang dat als ik achter dit bureau vandaan kruip  en over straat ga, ik zal voelen hoe de stenen de grond geen zonnestraal  gunnen, maar voordat ik echter naar buiten ga, lees ik hoe Gerrit Krol  binnenkomt en een groteske rij vreemdelingen bij zijn deur vindt: 
GEZELSCHAP
Op het moment dat ik
  de deur sluit, `s avonds,
  heb ik altijd wel
  iemand naast me staan die
  daar niet hoort.
Iemand die mij zijn diensten aanbiedt
  zonder een woord,
  die doet alsof zijn neus bloedt,
  of die gehurkt zijn veters strikt,
  of iemand die langs mij heen glipt,
  met een hoed op,
  die niets met mij te maken heeft,
  of die met de emmer tussen de knieën
  zit te melken, iemand die mij een knipoog geeft,
  die wacht tot hij aan de beurt is,
  die zijn best doet,
  of iemand die de kozijnen verft,
  of iemand die achter de kassa zit en een sigaret opsteekt -
  Ze doen maar.
© Gerrit Krol
In het eerste gedicht moet de dichter iets met de wereld en  als hij thuiskomt lijkt de wereld iets van hem te willen. Het lijkt me allemaal  geen pretje. Binnen of buiten met Krol ben je voorbereid op het ergste!
    
  Gerrit Krol
  `t Komt allemaal goed
  Uitgeverij Querido 
terug naar boven 
  Ergens is een verband
Door Tsead Bruinja
VERLAAT
Weet je wat
  het is
het is onmogelijk
  alsof door kamers lopen weemoed bieden kan
  aan wat hoogpolig tapijt je zolen likt
Hier wordt aan stelselmatig afbraak gedaan
  je ziet dan niet
  maar in het keldergewelf breekt zo een snaar
Alsof je straffeloos elk fundament in vraag kan stellen
  Alsof een kruisboog wordt opgehangen
  aan een kruis
Ja, dat kan
© Geert Buelens
Je zit tegenover een goeie vriend in een oud huis dat net is  leeggehaald. Hij kijkt bedrukt en weemoedig. Hij heeft je wat te vertellen en  jij durft niet als eerste je mond open te doen. Hij begint met 'Verzeker u!' Er  valt een stilte en voordat je hem kunt vragen waarvan of waarvoor, leest hij  een wel erg eigenaardige polistekst voor. Waar verzekeraars doorgaans gewiekst  genoeg zijn om je eerst angst in te boezemen voor het grote ongeluk, begint ook  je vriend als volleerd vertegenwoordiger met een geschiedenis van ellende. Hij  vraagt je van je stoel op te staan en wijst naar het tapijt, de huidschilfers  van gisteren en de haren van een geliefde. Je buigt voorover en de vloer  kraakt. Even ben je bang dat de vriend met een koevoet de vloer zal openbreken  om de rest van het verleden van het huis bloot te leggen. Dan weerlegt hij de  ellende en de onmogelijkheid waarmee hij zijn verkooppraatje begon. Er kan  iets: er kan een kruisboog opgehangen worden aan een kruis. Ben je dan  gewaarschuwd? Ben je dan te laat gekomen om je vriend voor een misstap te  behoeden? 
  In Verzeker u laat Geert Buelens veel te raden over.  Je begeeft je in een spookhuis waarvan je zo nu en dan een wand ziet en her en  der een woord opvangt, een flard van een gesprek. Je moet loslaten en dan weer  de draadjes aan elkaar knopen tot je scheel ziet, want er is ergens een verband  of je wilt of niet, zoals Buelens adviseert:
Prik een heel klein gaatje
  in dit boek en schud de letters uit
  de bladen alsof het mogelijk is je los te maken
  uit elk verband
Verzeker u
  Geert Buelens
  Uitgeverij Meulenhoff / Manteau
Websites: 
    
    http://www.nobelprijsvoordeliteratuur.nl/meulenhoff/result-auteur.asp?Auteur=Geert%20Buelens 
  
  (Auteurspagina bij zijn uitgeverij) 
terug naar boven 
    Een lied om elkaar mee gedag te zeggen
STAMBOOM
stamboom moeder femme fatale uit de modder
  getrokken vader onkruid groeit overal bracht de geest
  van moedermoeder verhalenvlinder goed voor
  levenslang moedervader in blauwe jaguar gesuikerde
  paaseitjes getoverd moederbroer vier jaar oud in
  pyjama met de pont over het IJ moedermoedermoeder
  jonggestorven moedermoedervader bariton aan vrouwen
  en drank teloorgegaan moedermoedervadermoeder
  wierp de delving van de overtoom in een sok 100
  gespaarde guldens droom aan het voeteneind
  moedervaderzus verstoten voor gek versleten huissloof
  geboren 19 oktober 1919 moedervaderzus vermeende
  moedermoeder vadermoeder gedachte verbinding
  tussen alles tractatus vadervader die sigaren en een borrel
  brievenschrijver van de buurt vadermoedermoeder
  ongehuwd zonder middelen vadermoedervader in vlees
  en bloed verstoten uit de naam van de steen het fortuin
  van zijn vadermoedervadervader eerste verffabrikant van
  nederland te haarlem verspeeld aan paarden verdronk zijn
  19e verjaardag vadervadermoeder kreeg 15 kinderen
  waarvan de jongste vadervader levensboom komt daar
  nu leven van muziek of woorden dan?
© Rozalie Hirs
Tijdens een voordracht aan het IJ hoorde ik hoe Rozalie Hirs  zichzelf liet begeleiden door een opname van verschillende lagen van haar eigen  stem. Ik hoorde een tapijt aan klanken, een prettig soort kakofonie waaruit ik  dan weer flarden oppikte, dan weer me op liet wegdrijven. Er lag een derde  bundel thuis [Speling] waar ik iets over wilde schrijven en op de dag  dat ik dat wilde doen viel de Poëziekrant op de deurmat met een groot interview  met de dichteres, plus een aantal nieuwe gedichten. Ik las het interview en  daarna bovenstaand gedicht dat voor mij zo dicht bij mijn ervaring van haar  voordracht lag dat ik besloot het lezen van de bundels uit te stellen. 
              Ik  lees het gedicht nog eens. Wat gebeurt hier en waardoor word ik geraakt? Het  gedicht zingt en heeft een herkenbaar onderwerp. Het gedicht bevat een  emotioneel stuk geschiedenis en het loopt, maar er is meer aan de hand en dat  moet liggen aan de aan elkaar vastgeplakte familieleden. Door die  samenstellingen, die qua herhaling doen denken aan het zangerige 'De zon' van  Arjen Duinker en aan de herhaling van een thema in de fuga's van Bach, wordt  nog eens duidelijk gemaakt hoe verbonden familieleden met elkaar zijn en wat ze  elkaar juist door die verbondenheid kunnen aandoen. Je ziet een kind overal  waar je 'vadermoeder' leest. Je ziet een kind met een pot lijm en iemand die  een route uitstippelt die zowel naar het heden als naar het verleden reikt, een  lied van een uitgerekte oorsprong als vertrekpunt. 
              Let  ook op het speelse rijm aan het einde van het gedicht: 'komt daar nu leven van muziek of woorden dan?'  Het  gedicht krijgt hierdoor en door zijn muzikaliteit de verleidelijke lichtheid  van een kinderliedje, terwijl het tegelijkertijd een boeiende  familiegeschiedenis weergeeft. 
              In  de Sahara gebruikten mensen liedjes om de plek van een waterput te onthouden  vertelde Antije Krog tijdens haar Verdediging van de poëzie op Poetry  International i n 2004. In onze huizen weten we de kraan zo wel te vinden, maar  misschien heeft deze vorm toch een meer dan een louter esthetisch nut;  misschien is dit gedicht een makkelijk te onthouden paspoort en zouden we ons  met een dergelijk lied aan elkaar kunnen voorstellen en met datzelfde lied  gedag kunnen zeggen.  
De Poëziekrant
  Jaargang 29 / Nr. 5
  http://www.poeziecentrum.be/
[Speling] (met CD)
  Rozalie Hirs
  Uitgeverij Querido
  
  Website Rozalie Hirs: http://www.rozalie.com/
  terug naar boven 
    Ben ik hier goed?
Deur
Oud hout en groen, zonder klink
  of knop: de deur waar je voor staat.
  Hier moet je naar binnen, maar hoe?
Ik weet wel wat achter de deur
  te vinden is: over de drempel
  het landschap met diepe luchten.
  Wolken die wegzeilen, overweldigend
  licht dat weerspiegeld lijkt door water.
  Je weet wat je te doen staat daar.
Het landschap intrekken, waden
  door gras en kniediep water
  terwijl je overal vogels hoort.
 
Remco Ekkers
Je staat in een landschap en hebt het gevoel een keuze te  moeten maken. Je wilt opgaan in de lucht en opgaan in het land. Je waadt door  'kniediep' water en ziet de lucht erin weerspiegeld. Je hoort de vogels. Je  staat in een landschap, bewondert het en vraagt je af of je er echt bent. Je  vraagt je af of je er echt bent en wat dat dan wel betekent. Als je weet wat  het betekent, als je het landschap zou kunnen vangen in een regel of een  formule, zou je er zijn, beter nog, je zou het landschap en de vraag die dat  landschap je stelt opnieuw kunnen stellen. Je zou de vraag mee kunnen nemen en  in een bundel stoppen, mee kunnen nemen en aan een toevallige voorbijganger  voorleggen. Wat doe ik hier? Wat ga ik aan of niet aan? Ben ik hier goed?
De Alice voorbij
  Remco Ekkers
  Uitgeverij kleine Uil
  http://www.kleineuil.nl/
  http://www.remcoekkers.tk/
  terug naar boven 
    Komt u maar mee naar  achteren!
Door Tsead Bruinja
AANZET
Een veerman op de Styx
  zet tegen voertuigen geknald vee over.
Melkvee, pluimvee, het maakt de veerman niet uit,
  als het maar tegen voertuigen geknald is
  en dood, natuurlijk.
  Poten en kop er op heterdaad bij.
En het aardige: aan de oever
  alweer de volgende karkassen
  in diezelfde betrapte houding.
Hier moet veel mee gebeuren:
  waar ligt de boot van de veerman
  en zal die boot zinken;
  waar is het bloed, de wolken, de sterren
  en waar de ruimte waar alles uit voortkomt.
Ze zijn er wel, zeker,
  maar letterlijk
  en niet gekleed
  op de woorden die ze voorstellen moeten.
© Danny Degenaar
U gaat naar de bakker en vraagt om een halfje gesneden wit,  maar de bakker die er genoeg van heeft altijd datzelfde brood aan u te  verkopen, begint over het bakproces uit te weiden, alsof hij het die ochtend  uitgevonden heeft, en dat niet alleen, hij legt u uit hoe de deegmachine werkt  en sleept u langs de toonbank mee naar achteren om u de oven te tonen. U mag  nog net niet met zijn vrouw naar bed om te merken waardoor zijn goede humeur is  verpest. Het is een knappe bakker die er dan voor zorgt, dat u daarna nog  steeds het brood wilt kopen. Knapper is het nog als u de volgende ochtend  onbevreesd en wellicht een tikkeltje nieuwsgierig zijn winkel binnenloopt en  opnieuw uw bestelling plaatst.
Danny Degenaar lijkt me als dichter zo'n bakker. Hij kan het  tijdens het schrijven van dit gedicht niet laten om wat te vertellen over hoe  hij een gedicht maakt. Of misschien wil hij vertellen hoe een gedicht  geschreven kan worden en heeft hij daar juist enkele flarden verhaal bij  bedacht. Hoe belangrijk zijn eigenlijk die Styx en dat 'tegen voertuigen  geknalde vee'? Waar laat u zich door verleiden? Mij bevallen beide. Dit brood  smaakt best! Ik kom morgen terug in die winkel.
Eternelle lust geen bollen
  Danny Degenaar
  Uitgeverij 521
  ISBN 90 76927 37 5
  € 12,50
http://www.uitgeverij521.nl
terug naar boven 
  Bommen  los, namen los en moeders pot
Door Tsead Bruinja
  NACHTELOOS
Alles maakt geluid nu.
  Waar ben je Peter?
  Ssssst.
Het witte huis.
  Vrijstaand.
  Nietzsche naait een rokje.
  Hermans begiet de cactus.
  Wij oogsten
  wat we willen.
Het licht stroomt sprakeloos.
  Wij doen niet
  aan de nacht.
  Wij zegenen
  de diepverzonken goudvis.
Ik ben subliem gezelschap
  voor mezelf.
  En Peter.
  Waar is Peter?
© Rense Sinkgraven
Een liedje van Jiskefet spookt  weer door mijn hoofd:
Wie maakt  dat ik niets meer lust
  Wie verstoort mijn rust?
  Ja, dat is Peter, ja, dat is Peter
  
  Waarom doe ik alles fout
  Ben ik warm of koud
  Dat komt door Peter, dat komt door Peter...
Een naam in een tekst kan  wonderlijk werken. Zo maakt Rense Sinkgraven in 'nachteloos' uit zijn debuut Bombloesem er een vage vriend van en speelt hij met de verwachtingen van de lezer, een  lezer die hoopt elk moment meer informatie over de onbekende Peter te krijgen  en die aan het einde van het gedicht als hij Peter bijna vergeten is en de  dichter hem nogmaals op laat komen draven, met lege handen achterblijft. De  grote namen van Nietzsche en Hermans hebben tot die tijd aan het gemis van  Peter niet veel goed kunnen maken. Peter is daarom de kampioen en steekt in dit  gedicht door afwezigheid met kop en schouder boven hen uit. Weet u toch weer  iets meer over Peter.
P.s. de vorige regel was bedoeld  als einde van dit stukje, maar ik wil u niet graag het verhaal van de  afgekickte Rinus ontzeggen, een verhaal dat veel boeken over verslaafde  kinderen op geheel Groningse wijze totaal overbodig maakt:
Na jaren
  verslaafd te zijn geweest
  was hij afgekickt
  en keerde
  terug naar huis.
  Vader zag hem
  en riep:
  Moeder, kijk eens
  wie daar aan komt,
  onze Rinus.
  Dan heb ik vijf aardappels
  te weinig geschild,
  antwoordde zij.
© Rense Sinkgraven
Bombloesem
  Rense Sinkgraven
  Uitgeverij kleine Uil
  ISBN 9077487174
€ 12,50
Website uitgeverij: 
http://www.kleineuil.nl/
Weblog Rense Sinkgraven en de  Schrijversschool Groningen: 
http://schrijversschool.web-log.nl/
terug naar boven 
        In de mooiste kleuren heb ik indianen thuisgebracht
 door Tsead Bruinja
      Over Boudewijn Büch 'In gedichten'
      Wie heeft er niet liggen zwijmelen onder een poster van zijn of haar idool en gehoopt op verlossing uit een onbeduidend puberbestaan? 
      "Prince or pauper."(Mick Jagger) 
          
  Vanmorgen versliep ik 
  het gedicht / Wodka met St. Raphaël 
  maar de avond bedrink ik mij 
  de witte wijn 
  in het duel 
  tussen vader & jouw pracht 
  
  schrok ik van de Prins 
  verdicht 
  daarginds 
  vannacht 
  werd ik de taalknecht 
  in de tuin des heren 
  gereedschap 
  is dit lied om jou te formuleren 
  
  jij bent gelukt 
  omarm de zanger 
  die mislukt 
  
  © Boudewijn Büch 
  
  Pathetisch en niet één van Boudewijn Büchs beste gedichten misschien, maar dit is wel een gedicht dat een mooi contrast vormt met een gedicht uit zijn latere werk, een gedicht waarin de schrijver en programmamaker het over zijn mankementen heeft, maar ondertussen één van zijn successen beschrijft: 
  
  TELEVISIE 2000 
  
  De mensen zeiden: je boft met zo'n baan 
  aan grens ontstegen, steeds verder van de dood vandaan. 
  
  Samengevat in de mooiste kleuren heb ik indianen thuisgebracht 
  en dansers op een strand zo wit als schrijfpapier verpacht 
  aan het universum van camera, filters, statief en dat ene glazen oog. 
  
  Ooit keek ik ademloos naar de raadsels van het analoog, 
  nu bedrijf ik zelf de liefde beeldend: razendsnel en digitaal. 
  Steeds verder ben ik van een beeld en lijn gemaakt, 
"lichtval" en "strooigeluid" werd mijn lamgeslagen taal 
  en zo ben ik ontkleurd in donkerzwart ontwaakt. 
  
  Ik lig nu wakker in een groot, leeg land 
  van alle kanten door een lens bespied. 
  Ik ben in stereo en video stukgebrand 
  en ben gaan liggen in dit vermoeide lied. 
  
  © Boudewijn Büch 
  
  Die wakkere jongen in dat grote land, zou ook om hem niet door onzichtbare puberjongens een schijnduel zijn uitgevochten? 
  
  In gedichten 
  Boudewijn Büch 
  ISBN 90 295 0449 8 
€ 19,95 
      Klein archief van het tv werk van Boudewijn Büch
        Een dossier over Boudewijn Büch op de site van Koninklijke Bibliotheek 
       
      terug naar boven 
      
      Geen houten broodplank is meer zonder rimpels
       door Tsead Bruinja
      Over 'Het oog van de storm' (Uitgeverij Voetnoot) van Anne van Amstel
      Een zwarte akker strekt zich voor je uit met een grijze lucht erboven. In de schuur kraken de balken waar eens in de zoveel tijd een herenboer zich verhangt. Ondertussen worden de arbeiders uitgemolken.  
      oost-groningen 
          
  Mijn eigen exemplaar zwart uitgeslagen 
  van te lang in de gootsteen laten staan, 
  koos ik uit wat zoal werd aangedragen 
  een eiken broodplank met een hecht eraan. 
  Uit vele lijnen die elkaar steeds snijden 
  als groeven in een oud gezicht 
  blijkt op gevoel een leven te herleiden 
  van orde, netheid, regelmaat en plicht. 
  Misschien dat zij, dement, dit plankje nog herkent 
  van toen de stoete dun gesneden moest; 
  haar vader was niet zonder reden rood. 
  Daar sta ik met mijn zevengranenbrood 
  - in hoeveel jaar al werd geen oogst verwoest? - 
  klaar om het mes te zetten in een monument. 
  
  © Anne van Amstel 
  
  Anne van Amstel reist in haar debuut Het oog van de storm  de wereld over. Het engagement in haar gedichten, bijvoorbeeld over een arm jongetje in Bhaktapur, siert haar, maar levert niet het sterkste werk op. Dat schrijft ze als ze dichter bij huis blijft, zoals in bovenstaand gedicht waarin door het gebrek aan witregels het beeld van een massieve zwarte akker opdoemt, maar dat ook doet denken aan een oude geharde vrouw die in de koude wind de kaken stijf op elkaar houdt en geen woord te veel laat vallen. Ik wil hier dan ook niets uit de bundel naast zetten, alleen misschien nog één keer het woord 'hecht' proeven en me verbazen over de rancuneuze en heldere zin 'soms denk ik dat ik met je zoon zou willen slapen'. Dat is waar de storm schuilt en op die gedichten zit ik te wachten.  
  
  Het oog van de storm 
  Anne van Amstel 
  Uitgeverij Voetnoot 
  ISBN 90 71877 74 4 
€ 14,- 
      
      Site Anne van Amstel 
        Anne van Amsterl op Boeken.vpro.nl
       
      terug naar boven 
      
       Het twijfelende moerashoofd (door Tsead Bruinja) 
        
        Over 'Greatest hits I' van Bart Chabot 
        
        Wie van sterke verhalen houdt kan gerust met Bart Chabot in het café gaan zitten, maar wie daarmee denkt dat het allemaal pais en vree is in de poëzie van Chabot moet maar eens met deze pil in een stil hoekje gaan zitten van zijn of haar eigen huiskamer. 
        
        in vogelvlucht 
de wereld deugt niet 
de mensen deugen niet 
en de rest van het heelal 
daar heb ik ook zo 
mijn twijfels over 
© Bart Chabot 
Na dergelijke uitspraken verschijnt een kleine glimlach op mijn gezicht, maar die blijft daar maar tijdelijk hangen, want dit gedicht is zo af als het maar kan. In een tijd van meningen en weinig argumenten, kan het zo in de krant, het kattenbakvulsel van morgen.  
Tussen alle grappige en vaak wrange verhalen die wat mij betreft dus geschikt zijn voor eenmalig gebruik, vormen de gedichten waarin de twijfel heerst en de dichter niet alle antwoorden heeft de mooiste momenten in Greatest Hits 1. 
Lees bijvoorbeeld het volgende gedicht: 
crisisberaad 
de lucht is klm-blauw 
en het gras groeit aprilgroen op 
daartussenin is van alles aan de hand 
trouwens, achter die luchten 
en onder het gras ook 
maar naar wat er precies aan de gang was 
bleef het gissen 
er wordt aan de deur geklopt 
een insider, kennelijk; de bel 
doet het al jaren niet meer 
maar als ik opendoe 
staat er niemand 
de stoep blijft de stoep 
waarom doet mijn hoofd me dit aan? 
het is kil in huis 
de verwarming is kapot 
en de zon is weliswaar op het appèl verschenen 
maar als dienstplichtige 
en biedt zo geen soelaas 
hier in huis zelfs waait de wind 
skeletrot 
            de kilte rukt tot in mijn botten op 
ik kijk naar de vuilniszakken bij de stoeprand 
dat doen de kraaien ook 
            zij vertrouwen het zaakje maar half 
en komen er mooi hun boom niet voor uit 
wat doe ik hier nog? 
spookte het door mijn moerashoofd 
            mijn drijfzandkop 
   wat jaag ik na? 
            een dode hond? 
                        een vlo? 
© Bart Chabot 
Het beeld dat Chabot gebruikt voor de kleur is sterk. Alsof de lucht niet alleen iets kunstmatigs heeft, maar ook de belofte van een vlucht in zich herbergt. Verder leest het bijna als een sprookje waarin je Magere Hein bij de deur verwacht. Wellicht dat de dood een uitweg zou bieden aan het troosteloze landschap dat de dichter beschrijft, maar eerder denk ik dat de manier waarop Chabot die wereld beschrijft hem zal redden, bijvoorbeeld door een sterk staaltje beeldspraak dat hij voor de onwelwillende zon gebruikt.  
Even kil is het in onderstaand roadgedicht uit de afdeling 'Popcorn (1981-1992): 
ijstijd 
die avond vertrok een auto 
richting snelweg 
en de honden blaften niet 
het dashboardbak was leeg 
op een kaart van west-europa na 
een pak tissues 
een aangebroken rol pepermunt 
er woedde koude 
oorlog in mijn hoofd 
we reden zwaar weer tegemoet 
tegenliggers voerden groot 
licht in de verte 
wij naderden 
de interzone 
niemandsland
        
  
  
  het grensgebied 
  
  © Bart Chabot 
  
  De grote ruimte tussen de strofen zijn niet te wijten aan een slordige recensent of aan een slecht functionerend toetsenbord. Het zijn de gaten in de weg en de lege plekken waar wij het even niet meer weten, waar we zwijgen. 
  
  Greatest Hits 1 
  Bart Chabot 
  Nijgh & Van Ditmar  
  ISBN 90 388 1420 8 
€ 29,95 
  
  Audio in archief VPRO 
  Site Bart Chabot 
      
      terug naar boven 
      
      De ruimte en de zang die ze ons afneemt 
          
        door Tsead Bruinja
        
        Over 'Het bezit van een ruïne' van Gerrit Kouwenaar 
        
        ...eerst nog maar even het zwijgen vergulden 
wat leegte innemen, de schemer inwonen 
en er een opsteken, voor de doden - 
© Gerrit Kouwenaar 
Mustafa Stitou en Rutger Kopland schreven over het stoppen met roken en het verlangen naar een sigaret, terwijl Gerrit Kouwenaar er nog één opsteekt en rustig de tuin in loopt. 
dauw, natranen in de ochtend 
Dauw, natranen in de ochtend, hoe grond 
nevels uitlekken uitbloeden uitdromen, lichamen 
in lichtval hun vlees vermissen, en hoe 
uit een elders een helder onmogelijk dood 
gewoon ruisen van graan is te horen 
terwijl men zichzelf behelst als geen ander 
stelt men zich samen, eensgezind opstijgend 
met al zijn organen tussen de stokdove bomen 
grasdiep zeg eeuwig de weerloze vruchten, eerder 
ontvallend dan rijpend, amper nog ogend, prijzend 
het uitzaaiend kaf van het overbodige 
maar spoorloos voorgoed het graan dat blijft ruisen 
onzeglijk aanwezig, helder dan dover 
een elders ontvlogen, ten tijde, ontwonderd - 
© Gerrit Kouwenaar 
Hoe leg ik uit dat je dit gedicht hardop moet voorlezen, dat naast de vertrouwde thematiek van de dood, de tuin en het eten, hier sprake is van een prachtig stuk kleine taalmuziek. Ik kan de klanken opnoemen, de stilte en de rust die de ingehouden magere ì's en è's oproepen en aangeven hoe het voor mij werkt, het halfrijm en de assonantie, maar dat is niet genoeg. Iedere mond kent bovendien een andere tongval. 
Ik ben er nog niet. Ik heb nog niets gezegd. 
Wel zie ik water verdampen en weer neerdalen, hoe onmogelijk de dood is als je leeft en hoe de natuur lijkt te spreken in de wind. De omgeving vraagt om antwoord. Ons lichaam doet dat, of we het willen of niet, ons lichaam spreekt en eist dat we meezingen. 
Een man die in het gras lag te dommelen komt overeind en kijkt om zich heen. De wereld is er nog en oogt misschien wel een stukje onrustiger dan in zijn dagdromen. Hij bekijkt zichzelf en glimlacht over het voorwerp tussen de voorwerpen dat hij is. 
het bezit van een ruïne 
Het bezit van een ruïne, zelfs het zoeken 
onder de stenen, het vermissen achter het vinden 
moet men interen, steenbreek en slaapkruid zijn meester 
alleen de luide passant in het zoveelste heden 
laat zijn ogenblik los in dit inzicht van leegte 
en ziet hoe het uitwist in de lagen van stilte 
en doorziet zijn inwendige en hij schrikt zich 
zodat het geschiedt dat tijdens dit tijdstip 
een windengel neervalt en hem zijn dagboek ontrukt 
en het meevoert ver voor hem uit over blind 
wegen doeleinden uitbloedend water 
naar waar het morgen geweest is, en nu 
was het avond 
© Gerrit Kouwenaar 
Laten we hopen dat het nog vroeg in de avond is voor deze dichter en de wereld om hem heen.  
Het bezit van een ruïne 
Gerrit Kouwenaar 
Uitgeverij Querido en Poetry International 
ISBN 90 2147019-5 
€ 1,50 
Voor meer over Gerrit Kouwenaar via Google  
       
      terug naar boven 
      
       Voor de juiste blik is vaak een hond nodig 
          
          door Tsead Bruinja
          
    Over 'Iedereen is er' van Jan Baeke 
    
    Een verlaten plantsoen geeft zich weerloos aan de honden in deze derde bundel van Jan Baeke en bijna even weerloos is de mens, ook al is hij niet alleen. 
    
    IEDEREEN IS ER 
    
    Geen geluid. Geen enkel geluid. 
    Er was iets in het mechaniek verschoven 
    waardoor de hond niet begon te blaffen. 
    
    Onverwachts binnenvallend bezoek 
    drong de hoeken in, stond overal, was het dat niet? 
    Het huis is altijd zwak geweest. 
    
    Onder elkaar, ons uitproberend 
    (alle stoelen bezet, stuurs licht uit het plafond) 
    klimmen wilde gebaren tegen de muur omhoog. 
    
    Bloed valt bij het schudden. 
    Zie je wat er gebeurt? Dat doe je goed 
    zo op deze plaats te passen. 
    
    Waarheid, waar ik niet van uitga 
    dat je soms moet zwijgen om het onvoorziene 
    van de natuur te begrijpen. 
    
    Lijn zit er niet in 
    maar kijk om je heen. 
    Iedereen is er. 
    
    © Jan Baeke 
    
    Wat is onheilspellender dan iets waarvoor een hond niet begint te blaffen? Komt hier een mens binnen of erger nog, een gezellig groepje?  Jan Baeke houdt me aan een dun lijntje en speelt met mijn verwachtingen. Eerst word ik zenuwachtig gemaakt door het 'onverwachts bezoek' en daarna 'doe ik iets goed.' Ik 'pas op een plaats'. Ondertussen ken ik die plaats niet, maar moet ik me nogmaals gerustgesteld voelen. Omdat 'iedereen er is'. Logisch! 
    
    Het werkt. Ik zie een kamer voor me met een grote vloer. Aan de rand zitten mensen te kijken naar wat zich in het midden afspeelt. Een dans, een vrijpartij, waarvan de schaduwen tegen de muren dansen? Ik moet wel kijken. Ik moet het opnieuw lezen. 
    
    Vaak, zo blijkt maar weer, is bij dit soort zoeken naar de juiste blik een hond nodig: 
    
    EEN HELDERE DAG 
    
    Is het nodig die hond te herkennen 
    of te denken dat je die hond herkent? 
    
    Ik dacht een stem te herkennen 
    die lachte maar ook zweeg. 
    
    Het was toen jij stopte en zei: 
    er zijn er die een hond tegen de storm in gooien 
    en tellen tot hij landt of terugkomt. 
    
    Ik zag een jongen, dacht 
    
    als hij landt is het 
    om zijn vader en zijn moeder te bewijzen 
    om iets te maken 
    en snel te zijn. 
    
    Hoe vreemd te kunnen geloven 
    dat de wereld is zoals hier afgebeeld. 
    
    Een hond aan het strand, tussen de wandelaars. 
    Velen nog kinderen, nog niet weggevoerd 
    nergens naar verwijzend. 
    
    Ik wilde kalmte zien en rust 
    zoals die zich in de golven ophouden. 
    Ik ben toegekomen aan de hond 
    noch aan de worp. 
    
    © Jan Baeke 
    
    Weer is er sprake van rust en onrust en weer overtuigt Baeke me, sleept hij me zijn wereld binnen door overtuigende en vooral lichamelijke beelden. Ik zie het. Ik kan er niet om heen. In gedachten gooi ik met honden en vrees voor het lot van de kinderen die nog niet weggevoerd zijn. Ik zit in het hoofd van een wandelaar die graag 'kalmte' wil zien, maar die in die queeste geconfronteerd wordt met beelden en denkbeelden waarin grote rusteloosheid heerst. Schijnbare rust lijkt een uitweg te zoeken via geweld, alsof er een big bang nodig is voor een werkelijk rustig universum of een vulkaanuitbarsting voor een vredig landschap. 
    
    Het staat allemaal in Iedereen is er en natuurlijk is er meer te noemen, maar vandaag gaat deze bundel voor mij over de onrust in het kijken en over het verwerken van beelden. Hoe we omgaan met wat we zien. 
    
    Iedereen is er 
    Jan Baeke 
    Uitgeverij De Bezige Bij 
    ISBN 90 234 1622 8 
€ 16,50 
    
    Videomateriaal en gedichten van dichters van de Bezige Bij 
    Pagina Jan Baeke bij de Bezige Bij 
    Pagina Jan Baeke op Rottend Staal 
    Luister naar Jan Baeke in het archief van boeken.vpro.nl 
      
      terug naar boven 
      
       Achter de sofa rennen de paarden langs de plinten 
            
    door Tsead Bruinja
        
        Over Eenvoudig schedellichten (Uitgeverij 521) van Erik Solvanger 
        
        Van een titel als deze verwacht je dat de 'eenvoud' juist hint naar het tegenovergestelde, naar de complexiteit. 'Eenvoudig schedellichten', de eersteling van Erik Solvanger, biedt u dan ook een stevige blik op de wirwar van gedachten onder uw schedeldak. 
        
        
    MET OPGEHEVEN HOOFD 
    
    Niet slapen (speuren 
    met opgeheven hoofd 
    naar ieder ontwaken) 
    
    op een vast tijdstip 
    met een lang gelaat 
    vochtige omhelzing 
    in een pover schimmelkasteel 
    
    achter de muren spreekt men duits 
    schapen dwalen als wolven langs de grachten 
    een krokodil speelt viool in het riet 
    kanonnen dansen de polka 
    
    een punker pleegt zelfmoord in de toren 
    de prinses eet een hamburger speelt schaak 
    achter de sofa rennen de paarden 
    langs de plinten 
    
    'de vloerverwarming is stuk!' 
    schreeuwt zij en ondertussen - 'pets!' 
    slaat ze de tijdklok in het gezicht 
    
            ze heeft haast 
            ze heeft buikloop 
            pionnen buigen minzaam 
            de loper proest het uit 
    
    zo epileren zij 
    de haren op haar bovenlip 
    
    de nar speelt stockhausen 
    op het riet van de klarinet 
    tussen haar billen geklemd 
    
    'papaver!' 'papaver!' 
    
    samen zijn: Te3, g6, g7 
    
    © Erik Solvanger 
    
    'Achter de sofa rennen de paarden langs de plinten', die zin zal nog lang door mijn hoofd zingen. Het is eigenlijk vanwege die zin, dat ik ervoor koos om dit gedicht in zijn geheel hier te plaatsen en dat doe ik met enige onzekerheid, omdat ik niets van schaken weet. Bij voorbaat weet ik dus al dat ik deze tekst niet helemaal zal kunnen duiden. Geen ramp, dat onbegrip overkomt me bij bijna elk gedicht dat me bevalt. Gelukkig is er altijd iets dat overblijft. In dit gedicht zijn het de paarden die ik zie rennen. Ze doen me denken aan een gesticht, aan de wilde paarden die door iemands hoofd kunnen draven. Ik zie een verzameling figuren, waarvan de ene niet kan slapen, de andere voortdurend paarden en wolven voorbij ziet komen en waar een hongerig meisje zich prinses waant. Het is een groot spel en misschien wel een projectie van alle schreeuwende gedachten en verlangens die in ons hoofd over elkaar heen buitelen.  
    
    
    Het voorgaande gedicht was een verademing, vooral ook omdat het het veel minder sterke 'Terug' er aan voorafging: 
    
    TERUG 
    
    Ik moet terug 
    naar was ik 
    vandaan kom 
    
    niet het verlangen 
    weer kind te zijn 
    maar het verlangen 
    
    van een kind 
    dat mens wil zijn 
    weer oprakelen 
    
    © Erik Solvanger 
    
    Dit is een aardig stukje tekst, waarvan ik de oprechtheid niet zou willen ontkennen en waaruit een talent voor compacte regels spreekt, maar het is ook een tekst die naar mijn mening is opgerekt tot een gedicht door middel van smalle regels en de vele afbrekingen. De verrassing van het 'kind dat mens wil zijn' is bovendien een aardige omkering, maar ik vraag me af of er aan deze vondst een hele pagina moet worden besteed. 
    
    Het zijn gelukkig niet dit soort zoete miniatuurtjes die de klok slaan in het debuut van Erik Solvanger. Nee, er is meer duister dan licht. Lees het volgende: 
    
    AFSCHEID HAD JE AL GENOMEN 
    
    in dat woud in rwanda 
    droog hout voor een vuur was schaars 
    je sprak de taal niet 
    
    hier kan een glimlach 
    geen glimlach geven 
    ze kan botten breken 
    
    tanden juist ontbloot tussen donkere lippen 
    guillotine, onthoofde woorden 
    taalloos liggend aan de oever 
    van je mondholte 
    
    landloos was ik niet 
    maar alles voelde ver en onvruchtbaar 
    ik haar huid proberen te pellen 
    maar was voorbijgegaan- aan wat? 
    
    geen idee, er was alleen 
    wat zich opwerpt als geen enkele 
    hoop meer mogelijk is: een geruststelling 
    door leegte, een weten 
    
    nu kan de wanhoop haar bivak opzetten 
    
    © Erik Solvanger  
    
    Weer speelt Erik Solvanger met de herhaling van een woord, ditmaal met de 'glimlach', maar hier is het hem gelukt om deze eenvoudige vondst meer diepte te geven. Wellicht dat het kind met het verlangen mens te zijn hier dan ook niet had misstaan, in een opsomming, in een poging om de complexiteit van een situatie te vatten, in een poging om de taal  tegenover de waanzin te plaatsen, waarin 'nu kan de wanhoop haar bivak opzetten' niet door mijn hoofd zingt als de paarden, maar op een angst jaagt, een angst die ik me niet kan of eigenlijk liever niet wil voorstellen. 
    
    Erik Solvanger for 'Dichter der Vaderlands!' 
    
    
    Meer over Erik Solvanger bij Uitgeverij 521
  
      terug naar boven 
      
       Plat praten met de zere benen over elkaar 
      door Tsead Bruinja
          
          Over Laat alle deuren op een kier (Querido) van Leonard Nolens 
       Leonard Nolens schrijft enigszins traditionele poëzie en veel over de liefde, soms misschien iets te veel. In de sterkste gedichten blinkt zijn werk echter uit in lichamelijkheid en sensitiviteit. In 'Laat alle deuren op kier' zijn alle gedichten tussen 1975 en 2003 bij elkaar gebracht en dat levert een flinke pil op waarin het soms lang zoeken is naar voltreffers, maar ze zijn er zeker, zoals bijvoorbeeld het volgende openingsgedicht van de cyclus 'Liefdes geschiedenis': 
          
    I 
    
    Grote liefde. 
    Grute leefde. 
    Dat klinkt in mijn plat als een klok. 
    Grute leefde is altijd ophanden. 
    Grute leefde is altijd op handen en voeten 
    Een god in de running, 
    Een jeukend visioen vierklauwens, 
    Een vlezige ziel op een ladder geklommen 
    Tot hier- 
    
    Grote liefde. 
    Grute leefde. 
    Grute leefde hangt niet met haar blote flikker 
    In mijn baltsend wiel van pauwenveren. 
    Grute leefde staat niet met mijn mond vol tanden 
    In te praten op een kut vol candlelight. 
    Nee leefde is gruut en serieus. 
    Nee leefde klinkt in mijn plat als een klok 
    Tot hier- 
    En spotzucht lag en ligt ons niet. 
    
    Grote liefde. 
    Grute leefde. 
    Dat klinkt in mijn plat niet platvloers. 
    Grute leefde is mondkost voor later. 
    Grute leefde is klokspijs voor bimbams 
    En klingklang bij kinderpartijen op zondag. 
    Grute leefde is leeftocht in kisten op stelten. 
    Nee grute leefde luistert niet nauw. 
    Nee grute leefde is dagelijks definitief 
    Die lamme gooi, die malle boog, die zangerige snauw 
    Naar jou. 
    
    © Leonard Nolens 
    
    Via zijn moedertaal peutert Leonard Nolens hier de clichélaag van het woord 'liefde' af en herwint het. In zijn dialect is de liefde niet braaf, maar beestachtig, geen candlelight, maar oprecht en niet plat, juist veelbelovend. Hij zegt daarmee indirect ook iets over het dialect an sich. Elk individu spreekt met zichzelf, denkt hardop, maar binnen de spreker van het dialect vindt ook nog eens het gesprek tussen twee talen plaats. Misschien is dat wel de sterkste kant van tweetaligheid, niet de schizofrenie van de meertaligheid, maar de vergrote of vermeerderde dialoog binnen de spreker. Die dialoog roept zo nu en dan een gezonde twijfel op en geeft ook een breed inzicht in hoe taal werkt en hoe de werking van talen kan verschillen.  
    
    Het gedicht 'Verklärte Nacht' is niet minder lichamelijk of stormachtig dan 'Liefdes geschiedenis': 
    
    VERKLÄRTE NACHT
    
    We zitten er naakt aan tafel. Je ogen verlichten de kamer. 
    Je fosforescerende vlinderhanden verschikken de lucht 
    Als je tegen me praat of slapen op het zwarte kleed. 
    
    Ik raak ze dagelijks aan. Hun levenslijn weet hoe ik heet. 
    Hun doorzichtige aders verbergen de loop van mijn lot, de vlucht 
    Van ons bloed dat het wit van je wangen verandert vlekkend verlangen. 
    
    De tuindeur waait open. Beginnende regen doorritselt de bomen, 
    Besproeit het rukkende raam waarin jij zit te blinken, 
    Licht waarin ik me zie, in wie ik misschien verdwijn. 
    
    Je stapelt de borden, verwijdert de kruimels en schenkt nog wat wijn. 
    Ik hoor in de keuken het blauw porselein en de messen tinken, 
    Ver. Mijn benen doen pijn van het niet naar je toe kunnen komen. 
      © Leonard Nolens 
          
    Nolens schotelt ons hier eigenlijk een doodgewoon tafereel voor van twee mensen aan tafel, maar door grote woorden als 'vlucht' en 'bloed' maakt hij duidelijk hoe belangrijk deze geliefde voor hem is. Echt voelbaar maakt hij dat gevoel in de slotregel. Al is zijn muze dan maar even van tafel, toch heeft de dichter pijn in zijn benen 'van het niet naar' haar 'toe kunnen komen'.  
    
    Overdreven en hoogdravend zou je deze poëzie daarom kunnen noemen en misschien zelfs wat zweverig, bijvoorbeeld in de 'levenslijn'-passage, maar tegelijkertijd is deze poëzie meeslepend en moedig in haar vasthoudendheid aan grootse gebaren en haar zwaarmoedige thematiek. Wat niet wil zeggen dat Nolens zichzelf overdreven serieus neemt of alleen maar zwaar op de hand is: 
    
    SOEVEREIN
    
    Hier of ginder maar je blijft 
    Noodzakelijk, je bent niet vrij. 
    Ik heb je met mij opgezadeld 
    Voor het leven, er is voor ons 
    Geen andere uitweg dan wij. 
    
    Kijk, daar is het enige pad, 
    In de goot, in de wolken 
    Of onder de grond, maar daar 
    Is het oudste verbond van twee 
    Die elkaar niet hebben dood gekregen. 
    
    Ja, ik was liever alleen 
    En sereen, soeverein. 
    Maar ik ben niet vrij. 
    Ik blijf je noodzaak, blijf 
    Je prul, je god, je vod. 
    
    © Leonard Nolens 
    
    De uitgever heeft met dit boek Nolens en zijn vaste lezers ongetwijfeld een grote dienst bewezen, maar voor nieuwe lezers zou ik liever een scherpere selectie zien, met grote liefde en grute leefde, met veel vlucht en nog meer regen, dat wel.  
    
    Laat alle deuren op een kier 
    Leonard Noles 
    Uitgeverij Querido 
    ISBN 90 214 7645 2 
€ 32,95 
    
    Meer over Leonard Nolens via Google 
    Site Querido 
      
      terug naar boven 
      
       In ieder lijf zit een winstgevend lijk 
            
    door Tsead Bruinja
        
        Over Allemansgek (Arbeiderspers) van Luuk Gruwez 
        
    Mocht u vanochtend met het verkeerde been uit bed zijn gestapt of mocht u op welke andere wijze dan ook iets ellendigs zijn overkomen en wilt u uzelf niet de schuld geven, lees dan Allemansgek van Luuk Gruwez, want hierin wordt de wereld flink ondergescheten en smakelijk bebraakt. 
    
    Een aantal klaagzangen uit deze bundel deden me denken aan het gezeur van oude mannetjes op de brug, maar bij Gruwez wordt gelukkig niet zo zeer modieus op de actualiteit maar gewoon ouderwets op de dood gekankerd: 
    
    BRUILOFTSLIED 
    
    Ik wil het niet, dat ook maar iemand 
    met je lacht wanneer je tachtig bent, 
    wanneer je paars of zilvergrijs in stoffig licht 
    nog zit te kirren als een markiezin 
    
    terwijl je onstreelbaar en verzwijgbaar wordt, 
    bedaagd, bedachtzaam, voor het eerst bedaard 
    als wie het niets meer schelen kan dat zij verjaart: 
    ik wil het niet. En zeker niet dat 
    
    iemand zal vergeten hoe je bent geweest 
    toen je nog niet bestond uit wat je worden moest. 
    Vandaar: laat het maar liefst vandaag 
    en zozeer nu dat daar geen eind aan komt. 
    
    Want ik wil al die tijd, ik wil de tijd 
    van al je jaren niet meer kwijt. 
    En net zomin wil ik dat iemand 
    met míj lacht wanneer ik tachtig ben 
    
    en het onnoemelijke nog wil benoemen, 
    een laatste keer het glanzen van een schouder, 
    de tintelingen in je ogen poog te roemen 
    tegen vergeteldheid, versletenheid, verdwenenheid. 
    
    © Luuk Gruwez 
    
    Ondanks het slappe rijm van 'tijd' en 'kwijt' en quasifilosofische zinnen als 'toen je nog niet bestond uit wat je worden moest', raakt dit liefdesliedje me door scherpe beelden als 'kirren als een markiezin' en welluidende regels als 'de tintelingen in je ogen poog te roemen' die het een bepaalde muzikale en beeldende spanning geven. 
    
    De bundel kent meer van deze prachtvondsten, maar helaas ook evenveel afgezaagde regels als: 'wat maakt er meer kabaal dan het gezwijg' en 'ontwerp een huis met zoveel sleutelgaten / dat het nog amper zichtbaar is. / En gooi vervolgens alle sleutels weg.' Dit zijn regels voor de schoolkrant of de Enkhuizer Almanak, regels die het niveau van de smartlap niet ontstijgen en die ik niet verwachtte te vinden bij een dichter als Gruwez. 
    
    Ik wil niet zeggen dat ik van een gedicht verlang dat elke zin op het scherpst van de snede geschreven, maar hier werpt het cliché ten onrechte een schaduw over de betere delen van bundel en de individuele gedichten.  
    
    In het licht van de moord op Theo van Gogh word ik stil, en dat is net zo goed een cliché van mijn kant, van het volgende gedicht: 
    
    SPEELPLAATS 
    
    Hier hebben wij geknikkerd, gebikkeld, gevloekt, 
    elkaar verongelijkt in het gezicht gespuugd. 
    Het openluchtpissoir waar Piet mij blijgemoed 
    zijn piemel showde, vlak voor Hemelvaart 
    
    bij echt wel onvergetelijk en stralend weer 
    in een of ander schooljaar dat vergeetbaar bleek, 
    is nog compleet hetzelfde nu, zelfs nu 
    het miezert en Pietje Piemel al de pijp uit is. 
    
    En later was het ook op deze plek 
    dat wie wij Billie Turf plachten te noemen, 
    pas elk, maar moddervet en al een vent, 
    het voorsnijmes, behorend aan zijn mam, 
    
    deskunding in het hart van Ivan stak. 
    Vaak vraagt men mij waarom er in mijn werk 
    bijna wellustig wordt gestorven, hoewel 
    mijn verzen kosten op het sterfhuis zijn: 
    
    hier stond mijn leerschool van de dood. 
    Vreemd hoe herinnering een mens kan temmen, 
    soms nog het meest waar zij uit mist bestaat. 
    En uit de namen van wie gingen. 
    
© Luuk Gruwez   
    
    Na een reeks ergernissen en bijna de moed op te hebben gegeven, nuanceert Gruwez ongewild mijn kijk op de verwikkelingen van de afgelopen week en maakt hij me nieuwsgierig naar zijn volgende bundel. Meer hoef je van een bundel niet te wensen. 
    
    Allemansgek (met CD) 
    Luuk Gruwez 
    De Arbeiderspers 
    ISBN 90 295 2274 7 
€ 17,50 
    
    Voor meer over Luuk Gruwez 
      
      terug naar boven 
      
       De verstoorde rust van terrasjes
            
        door Tsead Bruinja
        
    Over Instructies voor een ober (Holland) van Paul Janssen 
    
    Houdt u van de rust van het Zuiden? Bestel dan een lekker rosétje en neem dit debuut van Paul Janssen op schoot. Niet te gauw knikkebollen, want aan het einde vliegen u de kogels om de oren! 
    
    IN HET EETHUISJE 
    
    Als ze echt niet besteld zijn, de toetjes en aperitiefjes 
    bij de obers die god-weet willekeurig 
    maar wat serveren 
    aan delicate thema's en argumenten rosé, 
    en men 
    bij zoveel opgediste zinnetjes 
    en met zoveel omhaal van woorden 
    verliefdheid opnieuw niet 
    leven kan, 
    
    vang dan een jonge spreeuw – 
    
    fladderend verdwaald bij de ruit, vouw je handen 
    om hem heen, neem hem mee 
    het eethuisje uit. 
    
    © Paul Janssen 
    
    Een luchtige mediterrane sfeer spreekt uit een groot deel van Paul Janssens debuut Instructies voor een ober . Men zit wat op een terrasje en wordt bediend of er wordt beheerst een kleine tango gedanst. Het is mooi opgeschreven en licht, maar in die lichtheid vliegt Janssen zeker in het begin van de bundel regelmatig uit de bocht, bijvoorbeeld als hij een scheef muurtje bekijkt en zegt: ‘stond het recht, ik had hier niet gestaan. Maar / het helde, en zoals alles wat helt fluisterde het.' Dit soort slappe algemeenheden verdienen naar mijn mening een relativerende opmerking of een kwinkslag om het beeld aan te scherpen, maar nee, Janssen besluit te eindigen met: ‘Het neigde, zoals ware dingen.' Ik vraag me af of het moed is van de dichter of wansmaak, want dit zijn wel erg grote woorden. 
    
    Spannender wordt het als Paul Janssen het verhaal vertelt van de gitaarspelende Johnny Electric. Het blijft allemaal een beetje een brave liefdesgeschiedenis, maar de beelden spreken me meer aan en zijn wat meer beladen. De cyclus begint zo: 
    
    I. WAAR HIJ WOONDE 
    
    Tegenover de tijd staat een wit huis 
    met halfverwilderde 
    rood-roze begonia's 
    in potten. 
    
    Johnny Electric 
    speelt flamenco 
    in de patio, 
    
    zijn crossmotor 
    onder het stof. 
    
    Tegenover de tijd staat een geschilderd 
    wit huis met rood-roze begonia's 
    
    in delftsblauwe potten. 
      © Paul Janssen 
          
    Hier maakt Janssen veel meer gebruik van de ambiguïteit van zijn beelden. Die tweeledigheid schuilt voor mij vooral in het beeld van het huis dat zich eerst aandient als een echt huis en later bijna geschilderd lijkt, alsof dit hele verhaal zich gevangen weet als een voorstelling in een schilderij en daar het liefst uit wil knappen. 
    
    Echt gevaarlijk wordt het pas in een reeks oorlogsgedichten aan het einde van de bundel:: 
    
    PASSERENDE AUTO'S 
    
    Van elke rem verstoken 
            steken uit passerende auto's revolvers 
            in de mannenlucht, de loop direct maar 
            de hemel in geduwd. Kan zijn 
            dat men hier nog naar woorden zoekt, 
            zo'n recent, hardvochtig zinnetje 
            dat niets brengt. 
            Dit is het einde van geschiedenissen. 
            Wij maken van alle dingen 
            het begin. 
    
    De ‘landelijke rust' wordt eindelijk verstoord! Hoewel je bij de ellende van verstoorde picknicktafels toch ook wel weer terugverlangt naar het bijna-niets-aan-de-hand aan het begin van de bundel. Het is een knap spel dat er op die manier gespeeld wordt met de lezer, een spel dat naar mijn mening iets scherper gespeeld zou mogen worden, met minder clichés, maar daarvoor zijn er tweede en derde bundels. Ik blader ondertussen nog even terug naar een sterk beeld van de stilte voor de storm: 
    
    En als de nacht zich sluit als een schelp 
    en men sluiten gaat, 
    werkt de snorrende ijskast stationair door 
    aan zijn aanwezigheid 
      
      
          
          Instructies voor een ober
    Paul Janssen 
    Uitgeverij Holland 
€ 5,95 
    ISBN 90 251 0946 2 
    
    Paul Janssen op Rottend Staal 
    Site Uitgeverij Holland 
      
      terug naar boven 
      
       Doe je borsten om
       door Tsead Bruinja
          
    Over Hellevaartsdagen (Passage) van Kasper Peters 
    
    In het mooiste gedicht uit deze bundel treffen we een dichter waar lezers van vrouwenbladen pap van lusten. 
    
    BESSEMOERSTRAAT 
    
    Haar straat ken ik steeds beter. 
    De trommelcursus op dinsdagavond, 
    werktijden van de onderbuurman. 
    Ik kook bij het blaffen van zijn honden. 
    
    Als de tennis is afgelopen, 
    de jongen van vijftien a zijn fiets 
    op slot zet, hij douchet meestal thuis, 
    schenk ik de wijn voor haar in. 
    
    Een knikkerperiode die voorbij is. 
    Sneeuw die volgde, oud en nieuw, 
    kerstboombranden en saneringsplannen 
    in de brievenbus op achttien januari. 
    
    Ik zwaai bij de hoek van de straat, 
    geef drie kussen bij de voordeur en 
    denk dat die vrouw hem absurd veel 
    heeft gezien in het afgelopen half jaar. 
    
    © Kasper Peters 
    
    Peters schotelt ons een attente man voor die vredig thuis wacht op zijn vrouw, voor haar kookt en de wijn inschenkt. Het lijkt allemaal zo rustig. Toch vind ik de knikkerperiode die voorbij gaat, het oud en nieuw en de opmerking in de laatste regel verdacht. Deelt de dichter hier mee dat die vrolijke kok het einde al ziet aankomen? Is het spel van de knikkerperiode voorbij en het half jaar aan het aflopen? 
     
    Het gedicht is afkomstig uit Hellevaartsdagen de debuutbundel van Kasper Peters, een bundel met korte, heldere en soms sp eelse gedichten, zoals bijvoorbeeld: 
      
    DJOEKE 
    
    Kom uit bed en 
    doe je borsten om 
    dan gaan we samen 
    ijsjes eten 
    onder de appelboom. 
    
    © Kasper Peters 
    
    Een prachtig miniatuur, waarbij je je een mooie dag kunt voorstellen van twee geliefden, maar waarbij je ook kunt denken aan de kwetsbare borsten van een vrouw. Zijn die borsten misschien protheses of draagt Djoeke vulling in haar bh? Ik hoef het niet met zekerheid te weten. 
     
    Het is niet altijd raak in  Hellevaartsdagen. Wanneer Peters schrijft over een hart dat ruimte moet hebben om te kloppen of over rokend rubber, voegt hij weinig toe aan het beeld dat al bestaat. Misschien is hij in die gedichten wel te helder of wil hij zich niet minder romantisch voordoen dan hij is. 
     
    Gelukkig blijft er een groot deel van de bundel over waarin Peters wel degelijk wat toevoegt en de juiste vragen stelt. Weer denk ik aan vrouwenbladen: 
    
    STERRENBEELD 
    
    Zij schreef over haar vissen. 
    In de plas waarin we zwommen 
    ging ik verder, ook in het midden 
    kon ik staan. Ik keek achterom, 
    of ze bij volle maan een ander wilde zoenen. 
    
    De bodem zocht mijn voeten. 
    Er lag moeras en voor even zonk ik. 
    Het was een moeras voor tien 
    seconden. Ik stond nat op het strand, 
    stapte in mijn kleren en wilde naar huis. 
    
    Ik ben door aarde gegaan, heb lucht gehapt 
    in het water. Misschien bestaan ze wel, 
    halfwezens geschikt voor land en zachte 
    stormen. 
    
    © Kasper Peters 
    
    De Margriet, Libelle, Viva en Fancy moeten uitgeverij Passage maar bellen om het adres van deze dichter. Hun afgezaagde bladen zouden er een stuk van opknappen. 
    
    Hellevaartsdagen
    Kasper Peters 
    Uitgeverij Passage 
    ISBN 90 5452 115 5 
€ 13,-  
    
    Kapser Peters op www.epibreren.com 
    Kasper Peters op website uitgeverij Passage 
      
      terug naar boven 
      
       Het dansende gister
            
        door Tsead Bruinja
        
        Over Chocolade (Querido) van Antoine de Kom 
        
    Om erachter te komen wat Antoine Kom doet met Catullus, Cesare Borgia, Slauerhoff, Pasternak, Juana de Ibarbourou en Hadewijch, snelt u zich naar uw boekhandel. Om Hitler eens te zien dansen in een tutu, leest u verder. 
    
    . 
    
    adolf heb je hoofdpijn van die 
    hele lichte adolf van die 
    net nog niets betekenende vage 
    waar je bijna even van gaat staan of slaan 
    en dan weer net niet rilt. toch 
    ben je niet fit. wel waar. 
    je ziet er weer vals uit 
    in dat bekende bruin en met dat zwarte 
    glimmende beruchte leer. 
    en dan zo'n net nog zichtbare tutu. 
    adolf. denk maar dat ze je 
    met velen stonden toe te juichen 
    net als toen je broos en zachte as 
    was. heel erg niet om aan te raken. 
    om verschrikkelijk van aangeslagen 
    of onwel te zijn. adolf. ik wou 
    dat ik je af kon schrijven 
    als dood vlees dat dansend over het toneel 
    en van zijn leer ontdaan de passen stampt 
    die monsters kunnen stampen. 
    en jij maar denken dat je danst. of dat je 
    vandaag de dag nog steeds met schorre keel 
    weer bijna bent en bij de buiging aan het einde 
    zwakjes fluistert dat je weer 
    zo'n hoofdpijn hebt. 
    
    © Antoine de Kom 
    
    Over een maand gaat de film ‘Der Untergang' in première, een film die het menselijke gezicht van Hitler in zijn laatste dagen laat zien. Sinds WO II zijn er talloze interpretaties van deze historische figuur bedacht. Op literair gebied staan de experimenten van Harry Mulisch en Ira Levin, waarin we Hitler respectievelijk als demoon en als interessant DNA-materiaal te zien kregen, me het helderst voor de geest. 
    
    Vanaf nu zal ik bij het zien van Hitler ook aan het gedicht van Antoine de Kom moeten denken. Het is grappig hoe hij ervoor kiest de voormalige potentaat alleen met zijn voornaam aan te spreken en daarbij ook nog eens zo vriendelijk, bijna als een wijze opa. De Kom maakt Adolf menselijk en behandelt hem tegelijkertijd bijna als een kind. Hij lijkt alles met hem te kunnen doen, alsof de dichter poppenspeler en Adolt een levenloze marionet is. Zoveel macht heeft de dichter helaas en misschien wel gelukkig niet over zijn materiaal. Dat blijkt het sterkst uit het feit dat hij hem niet kan afschrijven ook al zou hij het willen. Het lijkt me een interessantere benadering van het fenomeen en de mens Adolf Hitler dan de filosofische bellenblazerij van Harry Mulisch. Geen zwart gat, maar een mens. 
    
    Chocoladetranen 
    Antoine de Kom 
    Uitgeverij Querido 
    ISBN 90 214 7015 2 
€ 15,95 
    
    Voor meer over Antoine de Kom via Google 
    Uitgeverij Querido 
      
      terug naar boven 
      
       Lui parfum & verveelde ogen
      door Tsead Bruinja
          
    Over De tempel van Saturnus (De Geus) van Andrea Voigt 
    
    Honger? Beetje weemoedig over het verstrijken van de jaargetijden? Open de neusgaten en leg het bestek maar klaar, want Andrea Voigt wil met de lezer aan tafel. 
    
    DE TUIN DER ZINTUIGEN 
    
    Hoor je het ruisen van de vroege cyclamen 
    het klapperen van de vleugels van de vliegen 
    het vallen van de overrijpe pruimen in het gras 
    het zingen van de wind? 
    
    ruik je de geur van natte hagen in de doolhof 
    de geur van neergeregend stof 
    het kruidige basilicum, de selderij 
    het luie parfum van lavendel? 
    
    voel je de champagneblaadjes van de rozen 
    de stekels in je vingers, de druppels over je rug 
    voel je de beweging in de lucht 
    het ruwe hout van de hekken? 
    
    proef je in de tuin der zintuigen mijn huid 
    proef je mijn lippen, mijn handen op je lichaam 
    het fluweel van vlindervleugels op je tong 
    de stroeve rode peren en rabarber, de modder, het graniet? 
    
    zie je mij, zie je de fontein en het kasteel? 
    het wildebloemenveld en alles wat er is? zie je 
    jou en mij, en met je hoofd ver achterover: 
    de takken van de pruimenbomen tegen de blauwe lucht? 
    
    © Andrea Voigt 
    
    Het is bijna de tijd van rijp fruit, van de herfst en de dronkenschap. En dat is waarom ik bovenstaand romantisch gedicht zo goed verdragen kan. Het past bij dit seizoen. Bovendien is het zo zintuiglijk (uit de titel hadden die zintuigen trouwens wel weggelaten mogen worden), dat je er honger van krijgt. Je wordt verleid om je neusvleugels net iets verder opzij te duwen, om een wereld in je op te nemen die er niet is. Voigt zegt op een mooie manier ‘kom hier' en geeft daarbij een goed voorbeeld aan schrijvers van slappe liefdesgedichten die vergeten zijn dat de overtuiging ligt in het beeld en niet in de wens. 
    
    In het eerste deel van de bundel De tempel van Saturnus zingt Voigt bijna als een chansonnier en zeker niet één van de minsten, al zou ik van de pompeuze titel iets anders verwachten. Ze maakt soms ergerlijk grote gebaren door grote woorden als ‘kwetsbaarheid' te gebruiken of zich te verschuilen achter uitdrukkingen als ‘de hardheid onder je ribben' en ‘het koude vocht achter mijn ogen'. Op die momenten laat de dichteres te weinig te raden over aan de lezer. Als ze dan ook nog eens uitroept dat ze niet zonder masker de deur uitgaat of zich afvraagt wie de parels op haar huid zal kussen, is bij mij bijna de maat vol. 
    
    Toch redt deze poëzie het vaak door het zintuiglijke, door de tastbaarheid en de geur van eten en bloemen. In die zin is dit een bundel voor een smulpaap, maar niet één die in één keer verorberd kan worden.  
    
    Zo zou deze recensie kunnen eindigen, maar daarmee doe ik de bundel en het werk van Voigt tekort, want naast dramatiek is er gelukkig ook ruimte voor humor en zelfspot. Dit volgende gedicht belooft wat: 
    
    SUCCES 
    
    Mijn succesfactoren zijn niet in balans 
    ik ben niet met mijn wezen in gesprek 
    in mijn ogen hangt de verveelde blik 
    van John Malkovich na een moord 
    
    mr. Bantoe heeft beloofd dat hij gaat zorgen 
    voor onmiddellijke terugkeer van geluk 
    ziekte en gevaren en geliefden 
    onttovering met veren van de maraboe 
    
    ooit schoot ik vogels uit de lucht 
    ik ging ze zoeken in te diepe sneeuw 
    het bloed dat ik vond was mijn eigen 
    de ogen, de vleugels van mij 
    
    ik begeef me naar de metro 
    met een wapen in mijn tas, en bankbiljetten 
    mijn hartslag is niet sneller dan normaal 
    mijn slenteren zorgvuldig voorbereid 
    
    
    De tempel van Saturnus 
    Andrea Voigt 
    Uitgeverij De Geus 
    ISBN 9044504924 
€ 13,95 
    
    
    Meer over Andrea Voigt op Google 
    Website Uitgeverij De Geus 
      
      terug naar boven 
      
       Geen slaaplied 
            
        door Tsead Bruinja
        
        over Puur (Prometheus) van Pieter Boskma 
        
    Pieter Boskma is een taalvirtuoos, ook in 'Puur'. Gelukkig gaat dat niet ten koste van wat hij wil bezingen. 
    
    OP DE LOER (MAGER SUJET RELOADED) 
    
    Ik ben de dronken slaper en ik sla 
    mijn kater over als ik wakker word 
    ik volsta met een kop koffie 
    zonder krant of sigaret die ik 
    slechts tot mij neem in bed 
    
    Het laatste nieuws tussen de lakens luidt 
    dat tussen warme warme dijen kruipt 
    een liedje zindelijk en een platte vloek 
    omtrent de glazen vagina's vol bommen 
    en spagaten in de kijkkast van Duchamp 
    
    Er is veel eros in het bonken van de dageraad 
    maar achter gindse zonnestraal exerceert een 
    tros commando's rond de boom der kennis 
    van het kwaad dat wij al kennen maar 
    elke ochtend bij de eerste oogopslag vergeten 
    
    Zo bijt een kleine pijn in ons geeuwende refrein 
    en puilen de nachtkastjes uit van de pillen – 
    aan de zoom van het roomzure laken 
    spint als een kat het gewapende kind, 
    de haan al gespannen, de vinger gereed, 
    
    en wacht hologig totdat wij gaan slapen 
    en wacht hologig als wij weer ontwaken 
    en al ons slapen en al ons ontwaken 
    en al ons drinken en vloeken en slaan 
    vergroot slechts de druk op de trekker 
    vergroot slechts de loerende loop. 
    
© Pieter Boskma 
    
    Het portret van het huilende zigeunerjongetje doemt voor me op. Als jongetje van acht probeer ik bij elk bezoek aan mijn tante dichterbij het schilderij van die jongen te komen. De tranen lijken zo echt. Ik betwijfel of ik net zo dicht bij dit ‘hologige kind' had durven komen - leegte is angstaanjagender dan verdriet. Als volwassene wil ik die afstand proberen te overbruggen. Ik kijk het kind diep in de ogen en denk dat ik de straf zie voor de luiheid en dronkenschap van de slaper. Die platte les wil er bij mij niet in. Ik kijk nog eens en zie niet meer het portret van de zigeunerjongen, maar de spandoeken met liefde waarmee de protestgeneratie van de jaren zestig hun regeringen te lijf ging. 
    
    Er valt niet te zingen tegen de onverschilligheid van het geweld, lijkt Boskma te zeggen, maar we kunnen altijd nog slapen: 
    
    ...Uit het geheugen verliezen, 
    niet meer kennen of weten, 
    verzuimen te doen of noemen, 
    er niet meer aan denken, 
    nalaten, niet langer indachtig 
    of bewust zijn, niet meer op 
    rekenen, buiten jezelf raken, 
    je toch weer door hartstocht 
    laten meeslepen, je verspreken, 
    er geen aandacht meer aan 
    schenken, je nog een laatste 
    keer verspreken en dan: 
    het vergeten raken, en dan: 
    het voorgoed vergeten zijn. 
    
    
    Puur
    Pieter Boskma 
    Uitgeverij Prometheus 
    ISBN 90 446 0382 5 
€ 15,- 
    
    Voor gedichten en een korte bio over Pieter Boskma op Rottend Staal Online 
    Voor meer op Google over Pieter Boskma 
      
      terug naar boven 
      
       Zoemende dynamo's en lekke regenpakken 
          
    door Tsead Bruinja 
    
    Over Fietser naar niets (Querido) van Ad Zuiderent 
    
    Een hekel had ik aan het fietsen naar school. Op de lagere school belde ik 's ochtends vroeg vriendjes om te vragen of zij misschien gebracht werden en of ik dan mee mocht. Later waren er OV en brommers die me in mijn luiheid lieten, maar tegenwind, lekke banden en stinkende regenpakken zijn me niet gespaard gebleven. Dat is misschien maar goed ook als je het volgende gedicht leest, waarin de fiets een prima plek is om te peinzen en te broeden over toekomst en verleden. 
    
    5 
    
    Ja, en nu? Wat gebeurt er in je 
    als je niet meer luistert. 
    In welke verlatenheid kom je terecht. 
    Van voren af aan nog een keer 
     Hoe lang geleden zou dit allemaal zijn, 
     het begin en het eind; later lagen 
     de lakens van de slaap opengeslagen; 
     de nachten waarin je toen schreef 
     waren voorbereid in dagen van nietsdoen, 
     leeg raken en nog verder terug – 
     wel met de lucht van de stad vaak zwart 
     op het voorhoofd, daarin kon je lezen 
     geruchten van oorlog, een moord in de verte, 
     een apocalyps (hoe verder de dood, des te groter 
     de woorden ervoor), getob over de toekomst, 
     daarna lang op de fiets in de liggende wind 
     of met vreemde gedichten en pas bij het gloren 
     het bed opgezocht – 
      
          mist in de morgen 
      in een gedroomd schilderij 
      gaan mensen op weg 
      
        
      
      Zo word je steeds beter 
    in het schrijven zonder pen, bewegen 
    zonder doel, denken zonder hoofd, 
    applaudisseren met één hand, 
    iets dat danst in de lucht. 
     Was je leeg, was je vol, wat was het, 
     wat las je voor aan wie, als mantra? 
     Dat een stille piano de innigste klank, 
     dat vergeten de kunst was? Hoewel 
     er geen kwaad stak in weten, het was wat 
     gemengd toen, maar toen niet alleen, 
     want nog steeds staat de kennis 
     van wat dan ook als boeienkoning 
     op de kermis van het vergeten, 
     in programmaboekjes en quizzen 
     geslaakt in haar nutteloosheid
    (‘Nederlands componist, in de lijn Debussy, 
     Messiaen, Takemitsu, midden twintigste eeuw? 
     Dat zoeken we op', zo is men sociaal), 
     intussen jij, geen gevoel meer voor wind, 
     in je eentje op weg naar het doel 
     dat geen zaal is, de omgeving de weg en jij 
     de omgeving, rij je rond door de stad, 
     niet gestuurd of gehinderd 
     door kennis, niet door ironie 
     van kennis, niet door de melancholie 
     van kennis, of de macht, maar door 
     een oor in de nacht aan de radio, 
     een wereld van binnen naar buiten 
     uit niets geschapen en opgaand in lucht, 
     doorkruist met je duim aan een fietsbel. 
    Of het stoort? Maakt het uit. Je wist wel 
    ik wil geen fixatie, geen statement 
    dan in het gedicht dat geen hand 
    uitsteekt, maar vanzelf een richting, 
    fietser naar niets, hoort van ver 
    een instrument dat vergeten is, 
    de in geen jaren gestemde piano 
    in de nog legere kamer, 
    bespeeld met een zwevende hand. 
    
     (Eind van de film, het wordt dag.) 
    
    © Ad Zuiderent 
    
    Door zich te beperken tot een paar elementaire onderdelen van zijn jeugd is dit gedicht, ook al is het een redelijk lang stuk tekst, compact en geconcentreerd gebleven. De muziek, de fiets, het bed en de poëzie; het zijn stuk voor stuk beelden die elkaar lijken op te laden door een verband aan te gaan met één van de andere beelden. Het slapen en het fietsen komen zo op één lijn te staan, terwijl de ‘liggende wind' doet denken aan de adem die blazers na het lezen van een partituur door hun instrument laten gaan. Ondertussen legt de fietser een afstand af die een parallel vindt in de tijd tussen jeugd en volwassenheid. Hier vindt een kleine odyssee plaats langs de dromen en fantasieën van een puber. Ironie, melancholie en macht lijken op die reis het oponthoud te vormen waar ook Odysseus aan blootstond. Ik geef toe dat dit als een veel te lange spreuk op een wandtegel klinkt en overloopt van de romantiek, maar Zuiderrents tocht en relativering van zijn jeugd raken me. 
    
    Het is alleen jammer dat er in die lange tekst, met dat sterke dwingende ritme, een aantal stoplappen zijn blijven zitten. Vooral het tweemaal terugkerende ‘steeds' ergerde me. De stelligheid van dat woord, in de regels ‘zo word je steeds beter' en ‘nog steeds staat de kennis / van wat dan ook als boeienkoning / op de kermis van het vergeten', past misschien goed bij de jeugdige onbeholpen dichter die de fietser was, maar niet bij de getrainde wielrenner die de jongen geworden is. 
    
    Ondanks die stoplappen zit ik weer op de fiets naar school. Ik denk dat ik een rockster wil worden en frommel aan de volumeknop van de walkman. De koptelefoon begint te kraken. Tussen de bomen is er verder niemand. Vals zing ik uit volle borst mee met de Dire Straits: ‘Your six blade knife can do anything for you / Anything you want it to / One blade for breaking my heart / One blade for tearing me apart / Your six blade knife – do anything for you.' 
    
    Fietser naar niets
    Ad Zuiderent 
    Uitgeverij Querido 
    ISBN 9021489023 
€ 16.95 
    
    Meer over Ad Zuiderent via Google 
    Site Querido 
      
      terug naar boven 
      
      
            Toch jeuk?
            
        door Tsead Bruinja
        
        Over Gaandeweg Rustieker (G.A. van Oorschot) van Peter van Lier 
        
    Het zijn laconieke schoenen, waarmee Peter van Lier in zijn derde bundel 'Gaandeweg rustieker' door de wereld stapt. Niet vaak leest men een bundel waarin zo goed gekeken, opgelet en niets totaal doorgrond wordt. Gerard Reve wandelt soms stilletjes mee en knikt instemmend. Een jonge Kees Ouwens zit op een bankje en groet. Onderwijl druipt de tevredenheid van de pagina's af en toch voel ik jeuk. 
    
    De meest gevaarlijke is de wandelaar die zich niet door het donker laat weerhouden. Hij ziet de lullige en wollige wereld om zich heen vol rituelen die hij niet onaardig vindt en waar ook hij zich wel eens aan schuldig maakt, houdt zelfs van die wereld op zijn manier, maar voelt zich er ongemakkelijk bij. Wil hij een dier zijn?
       5
       Een paar koeien, dicht bij elkaar staand en kleumend. 
    Roerloos staan slechts, dat is hen blijkbaar voldoende, dat 
    volstaat met zulk weer. 
    In zulk weer nemen zij beweging kwalijk, in zulk weer 
    staren zij aan en na,
       maar na ongeveer een minuut vergeven zij edelmoedig. 
    Iets verderop zit een duif op een paaltje, roerloos en nat 
    (zoals alles roerloos en nat is), starend. Ook bomen en strui- 
    ken (met hun afhangende bladeren) doen bij zulk weer besef- 
    fen dat de natuur niet strikt 
    seizoensgebonden is. Een regen die alles met een droeve ernst 
    doortrekt (die broek en haar en schoenen plakt), doet op 
    hoogzomerse dagen menigeen besluiten een 
    langlevend gezelschapsdier in huis te nemen 
      © Peter van Lier
       Dieren schrijven niets op. Ook al lijken ze zich net zo te verwonderen over de handelingen van de ander als de gevaarlijke wandelaar, ook al zijn ze soms even onverschillig en blijven ze even zeer buiten schot en onbetrokken, ze schrijven niets op. Hun ogen staan wijd, zodat iedereen zich opgemerkt denkt. Dat is genoeg. Wandelaar denkt aan stal en hok: 
      6
       In de verte straalt licht: waarschijnlijk een boerderij. 
    Een plek dus waar mensen wonen. 
    Omdat de mens nu eenmaal ook na zonsondergang (voor- 
    dat hij slapen gaat) nog iets om handen wil hebben en ook 
    dan deze handelingen zo aangenaam mogelijk wenst uit te 
    voeren, heeft hij kunstlicht uitgevonden en er 
    zijn stulpjes mee uitgerust. Drinken de mensen in hun huis 's 
    avonds bijvoorbeeld een kopje koffie, dan gieten ze het door 
    de aanwezigheid van dit kunstlicht (dat lichtvlekje daar in de 
    verte, omgeven door het immense duister) niet over hun kle- 
    ren, maar waar het hoort: in de mond. 
    En ze kunnen nu met recht een opmerking maken die hun 
    tevredenheid uitdrukt (iets wat de mens erg graag doet omdat 
    het met levensvreugde te maken heeft): 
‘Lekker toch hè, zo'n kop koffie,' of zoiets. 
      © Peter van Lier 
      Het staart allemaal mee, onderwijl kauwend, drinken en werkend, of veinzend. Het loopt door en lijkt zich kijkend af te vragen:
       …terwijl regendruppels ineens zo aantoonbaar neervallen 
    op het geschonden zeedier dat de 
    neerwaartse blik al enige tijd
       gevangen houdt, een hulpkreet onontkoombaar in de maak?
                                                        (en wat, van wie dan wel?)  
    
    
    Gaandeweg Rustieker
    Peter van Lier 
    Uitgeverij G.A. van Oorschot 
    ISBN 9 789028 240179 
€ 12,50 
    
    Site Uitgeverij G.A. van Oorschot 
    Site van Peter van Lier 
      
      terug naar boven 
      
       Struikel! Het ondiepe graf 
            
        door Tsead Bruinja
        
        Over De grote vakantie (In de knipscheer) van F. Starik 
        
    F. Starik bezingt en bezanikt als geen ander de vakantie van het burgerlijke gezin, de vakantie in de tuin en natuurlijk de grootste vakantie van allemaal, de dood. 
    
    DE GROTE VAKANTIE 
    
    Zo op het oog hier alles 
    welvaart en gemoedsrust. 
    Waar de Noordzee loom 
    haar brede zandstrand kust. 
    
    Vaders, moeders, kinderen 
    ze lachen, ze spelen, ze scheppen kastelen 
    in de tamme vloedlijn. Zou er ooit 
    volmaakter vrede zijn?
    
    Eén van hen zal volgend jaar 
    niet langer bij ze zijn. Ze onderscheidt zich 
    al van verre: het dunne kroezend haar. 
    
    De zon gaat onder, onbewogen 
    staan ze in het koude licht. 
    Niemand maakt bezwaar.
    
© F. Starik 
    
    Het lijkt een waarschuwing, de eerste twee regels uit het openingsgedicht van de bundel ‘De grote vakantie' van F. Starik, alsof er onder de oppervlakte iets broeien zou. Feitelijk gebeurt er niets buitengewoons, totdat de dood om het hoekje komt kijken, waartegen dan weer niemand bezwaar maakt. Er is iets aan de hand en eigenlijk ook weer niet. Er worden in deze bundel flauwe grappen gemaakt tussen vrienden bij een kampvuur, de tuin als maakbare natuur wordt bewierookt en het gezin, waarover de man heel wat minder heeft te zeggen, wordt lichtelijk verafschuwd. Daartegenover staan de onontkoombare vertedering van een kind op blokfluitles en het indrukwekkende einde van een aantal levens of een liefde. 
    
    Met name door het veel voorkomende rijm verslapte mijn aandacht soms. In het gedicht ‘Zij was het' staat bijvoorbeeld: “Iets dieps over het verglijden van de tijd./Maar hij is de draad al jaren kwijt.” Misschien zit ik ernaast en moest het van Starik af en toe zo plat mogelijk, om het oppervlakkige van het leven weer te geven, maar ik wil toch graag een onsje taal en illusie meer.  
    
    Ondertussen huil en zeur ik mee, want deze poëzie overtuigt compleet met haar flauwe grappen. In al haar geveinsde oppervlakkigheid heeft ze bovendien vaak wat weg van een heerlijk ondiep en stinkend graf:
    
    EEN VAN MIJN PALEIZEN
    
    Ik lig in mijn hangmat en wieg 
    aan rijke lange touwen 
    tussen boom en huis.
    
    De boom: een stakerige den, 
    waarvan je hooguit lange rechte planken 
    zagen kan, heel geschikt om het huis 
    achter mij te bouwen, maar dat staat er al. 
    
© F. Starik 
    
    We zijn geknecht om te scheppen en te zagen. De dood is geen vriend. Een beetje verzet tegen deze vijand kan geen kwaad, liefst met een lach, of door achter de rug van lange Hein een malse tong uit de mond te steken. Er is hoop! Het leven zit vol mogelijkheden. Uit die stakerige den valt best een rank kistje te zagen. Dus ga heen en verpak of word boer: 
    
    DE BOER IS MIJN VRIEND 
    
    Ik werkte vroeger in een stal. 
    Als hooivork. Stro gemend met mest, 
    en ik mocht alles opscheppen. 
    Ik deed mijn best. 
    
    De boer was mijn vriend. 
    'Wat wil je later worden,' 
    vroeg men, maar ik was dat al. 
    Ik zag mijn bestemming in de stal. 
    Op een dag sprak de boer tot mij: 
    'Jij bent mijn knecht.' 
    
    Dat was mijn trots. 
    Hij heeft het gezegd. 
    Ik heb het verdiend. 
    De boer is mijn vriend. 
    
    
    De Grote Vakantie 
    F.Starik 
    In de Knipscheer 
    ISBN 90-6265-562-9 
€ 19,90 
    
    Website van F. Starik 
    
      
      terug naar boven 
      
      De haat om door een ringetje
            
        door Tsead Bruinja
        
        Over Gedichten voor de zomer (Uitgeverij 521) van Abdelkader Benali 
        
    Kapot ben ik niet van deze eersteling van Abdelkader Benali, maar om deze poëzie met een achteloos gebaar naar de vuilnishoop van de onbekende antiquariaatjes in stille steegjes te verbannen gaat me te ver. Er vallen namelijk wel degelijk een paar pareltjes in deze bundel te ontdekken. Benali excelleert bijvoorbeeld in vuiligheid en florissante tirades, zoals in het onderstaande gedicht: 
    
    MIJN HAAT 
    
    Mijn haat voor jou gaat diep, vriend, nog dieper nog 
    Dan mijn liefde, graag zou ik een verse zak stront 
    Over je hoofd willen trekken, dat het bruin naar 
    Beneden loopt, de gele groene strepen van
    
    Diarree die goed kleurt bij je mooie kleding, 
    Een zak pudding onder je oksels zou je ook 
    Goed staan, alles staat je goed, als het maar 
    Vervuld is van mijn walging en afkeer van jou 
    
    Die oneindig en voor eeuwig is, die `s nachts 
    Gewoon nog wortel in mij schiet, hard en stug 
    Doorgroeit alsof er niks aan de hand is, zoals 
    De waarheid is hij, of het kussen nu warm of 
    
    Koud is, wat zou ik graag zien dat je werd door 
    Boord door een gorilla, jij, je pijn, je gillen.
    
    © Abdelkader Benali
    
    Je vraagt je af wat de dichter toch aangedaan is om iemand al dit pijnlijks toe te wensen. Is het gericht aan een recensent die één van zijn boeken heeft afgekraakt, een aanbidder die zijn vrouw heeft afgepakt of gewoon aan iemand die zijn glimmende nieuwe fiets heeft gejat? Wie zal het zeggen? Ik wens deze dichter natuurlijk het beste, maar hoop ook stiekem dat hij nog vaker woedend gemaakt wordt, liefst nog een tikkeltje pissiger. Wellicht dat de openingszin van dit stukje kan helpen bij een volgend giftig werkje. 
    
    Benali schrijft in het poëticale gedicht ‘Program' dat hij het niet zo op heeft met ‘ellenlange overpeinzingen'en ‘taal gesmeed in de hoog/ovens van de denkfabrieken.' En hoewel het enjambement na ‘hoog' op een aardige wijze Benali's afkeer van dit soort wijze exercities versterkt, lijkt het me niet een erg belangwekkende opmerking. Poëzie die louter uit beschrijving van handelingen bestaat, zonder welke vorm van contemplatie dan ook, lijkt me saai. Ik geef hem gelijk in zoverre dat men niet alleen moet filosoferen over wat men de ander aan kan doen. Er moet gehandeld worden, zowel vanuit het hoofd als vanuit het kruis: 
    
    WELLUST 
    
    Ik ben altijd open en mocht ik zin hebben 
    Dan klop ik ergens aan. `t Is waar: genot 
    Kun je niet kopen, en wie het onveilig doet 
    Danst op een vulkaan die veel weg heeft 
    
    Van mijn aars. Rauw lust ik ze, maar ook 
    In opgezwollen staat, cup d, tepels zacht 
    Als leer, een jongeheer om door een ringetje 
    Te halen. Gêne en lust gaan niet goed samen
    
    Daarom ken ik geen schaamte meer. Zo wil 
    Ik oud worden om eeuwig jong te blijven 
    Laatst was mama op bezoek, zo lief keek ik 
    Haar aan, het zit ook in haar geil ding, geen
    
    Eens vroeg ze wat ik deed, op het toppunt van 
    Mijn kunnen! Steek me geen oog uit, heb er maar één. 
    
    © Abdelkader Benali 
    
    Stoeremannenpraat waar goed over nagedacht is! Een knap staaltje denkwerk bovendien! Geen beter einde kan ik bedenken van zo'n breinoperatie, dan de opening van ‘Dit leven': 
    
    Het is goed dat het leven triest en giftig is, 
    Hoe anders te genieten van de trapezeacts 
    Die we voor onszelf in elkaar zetten om te 
    Ontkomen aan de verachting
    
    Van het publiek… 
    
    Dit is een veel toepasselijker poëtica dan de eerder genoemde afkeer van het denken in ‘Program'! Maar goed en toch. Ik was nog niet klaar, wou nog even zeggen dat er te hopen valt dat Benali als poëet even veranderlijk van aard is als de redacteur van de bundel, ex Dichter des Vaderlands Gerrit Komrij, dat hij zich de volgende keer aan het avontuurlijke vrije en/of filosofische vers waagt en dat hij daarmee onze Vlaamse wapenbroeders in hun Derridiaanse krijtstreeppyjama's doet sidderen van angst. Uren aan het bureau! En hoofd breken! Het land heeft je nodig. 
    
    Gedichten voor de zomer
    Abdelkader Benali 
    Uitgeverij 521 
    ISBN 90 769 2733 2 
€ 12,50 
    
    Zoek op Google naar meer informatie over Abdelkader Benali 
    Benali-pagina op website Uitgeverij 521 (poëzie) 
      
      terug naar boven 
      
      De snik in de boot, in de lucht en in de lach 
            
        door Tsead Bruinja
        
        Over Radioactief (Passage) van Bart FM Droog 
        
    In Bart FM Droogs derde bundel is de dood alom aanwezig, o.a. in de gedichten die hij in de hoedanigheid van stadsdichter van Groningen schreef voor de 'eenzame doden'. Droog beschrijft die dreiging op een ontroerende en soms humoristische wijze. Een voorproefje! 
    
    KURSK
    
    Uit machinekamer negen 
    visten bergers het cadeau 
    dat Wanjka nog voor Irma maakte
    
    kijk meisje 
    papa is een vogeltje 
    hij zweeft nu in de zee
    
    en dat poppetje 
    komt pappa adem brengen 
    daar beneden in de zee
    
    waar bankjes staan 
    om uit te rusten 
    van de diepe reis
    
    lief meisje 
    blijf papa adem brengen 
    want dat poppetje ben jij 
    
    © Bart FM Droog
    
    12 augustus 2000, de Kursk vergaat en het circus van leugens begint, maar niet in de poëzie. Ook al heeft er namelijk nooit een Wanjka geleefd, dan nog zegt dit gedicht iets wezenlijks over de bemanning van de onderzeeboot die niet had hoeven zinken, over de dood en onze banden met de levenden. Wie kiest u uit om aan te denken als de man met de zeis naast uw sterfbed staat? Droog kiest voor Wanjka en houdt het bij een klein verhaaltje en een ontroerend beeld dat u wellicht met een keer lezen bijblijven zal voor de rest van uw leven. In zijn sterkste gedichten maakt Bart FM Droog het lijden tastbaar en hoewel het voor mij in Droogs derde officiële bundel Radioactief soms zoeken is naar dit soort ontroerende gedichten, staan er toch meer in. Zo wordt in het volgende gedicht met een gedragen toon getuige gedaan van de almaar op de loer liggende dood: 
    
    INTERCONTINENTAL
    
    Omhoog naar het blauwe 
    zonovergoten hoge 
    angels-thirty vrije 
    hemelse peil 
    
    met naast je je engel 
    en voor je je drank 
    beneden is aarde 
    en weerlicht het wit
    
    met naast je je engel 
    en voor je de dagen 
    die waren en zullen 
    het razen van wielen
    
    op lucht- en snelwegen 
    ons wachten de dagen 
    van kicken en knallen 
    van ontdekken en feesten
    
    en naast je je engel 
    
    © Bat FM Droog  
    
    De berusting in de dood uit beide bovenstaande gedichten is een bewonderenswaardige vorm van verzet tegen het nutteloze en het onvermijdelijke einde. Het zijn gedichten die troost bieden in de vorm van kicks, feesten en liefde. Dat het afscheid niet zonder humor kan, bewijst het volgende gedicht: 
    
    STERFLIEDJE 
    
    Als ik sterf zal ik blij zijn 
    vrij zijn mijn woorden 
    in wolken van dromen verstrooid
    
 het zal werkelijk het einde zijn 
    vrij te zijn niet langer meer 
    al die kalkoenen en pijn
    
    blij te zijn er geweest te zijn 
    bevrijd te zijn vrij te zijn 
    te zeggen tabé blasé globé. 
    
    © Bart FM Droog 
    
    Het valt voor ons te hopen dat de as van Droog voorlopig nog niet verstrooid zal worden en dat het leven hem nog een poosje flink mag kwellen met kalkoenen, pijn, feesten en knallen. 
    
    Radioactief
    Bart FM Droog 
    Uitgeverij Passage 
    ISBN 90 5452 112 0 
€ 13,50 
    
    Voor meer Bart FM Droog surft u naar: 
    
    De site van De Dichters uit Epibreren 
      
      terug naar boven 
      
       Lik uw vacht buit, uw bruid ziet uw glans eg wel! 
            
        door Tsead Bruinja
        
        Over Mirabilia (Querido) van Christine D`haen 
        
    Christine D`haen babbelt met collega's Rimbaud en Mallarmé, spiegelt zich in hun werk en leven, benoemt de smakelijkste ingrediënten van ons zinloze gesprek en vat het verhaal van de wereld in twaalf gedichten. Het is een genot dat uw zoete appelwangetjes zal doen glimmen. Neem alleen al het openingsgedicht 'Mol' waaraan uw ongelovige recensent zich, hopelijk vermakelijk, aan wist te vergalopperen. 
    
    MOL 
    
    Welk lot dwong haar zo ondergronds, zo zonder 
    gemaal in zoveel gangen, glanzend bont- 
    bekleed (waarom, in `t donker?), zwart en warm; 
    zij graaft met grote handen aarde onder 
    wortels, bang in zo'n gegalm van grond, 
    vreet weerloos kronkelende wormendarm. 
    Als hij dan komt spalkt zij de roze mond, 
    randt opgericht hem aan met hand en tand, 
    bant van haar huis en lichaams troost de rover. 
    Haar jong moet zoals zij met doodsnood over 
    het blote land, een buit in `t glanzend bont, 
    graaft (hoe?) voor zich, voor zich een zalig pand. 
    
    © Christine D`haen
    
    Het is een raadselachtige graven waarin Christine D'haen ons betrekt, maar niet één zonder humor of zonder zin. In wezen is deze mollengang niet minder concreet dan hoe wij, als blinden, als zalige onwetenden, ons door ons dagelijkse leven wurmen. We maken keuzes op basis van de modder die we verwachten en houden daarbij rekening met de veranderlijkheid en nukken van de wereld eromheen. Zijn die nukken ontsproten aan een brein, vragen we ons af, valt Diegene te kennen? Ga ik te ver door mijn vragen en interesse rondom de machinerie van het geloof te willen onderzoeken op basis van dit gedicht. Ik denk van niet. Ik denk dat D'haen in ieder geval speelt met het idee van religie, dus bare with me. 
    
    In het geloof wordt nadrukkelijk gevraagd om overgave en vertrouwen aan de hemelse manager die dit hele zaakje, inclusief uitgevers en dichters, bestiert, maar wat is overgave? Het stoppen met vragen stellen? Waarom die glans en waarom graven op het blote land, ons bijgelovig gezwoeg heeft immers meer weg van een zielig partijtje droogneuken dan van een werkelijk samenkomen.
    
    Het ‘lot' dat ons ‘ondergronds' dwingt verwijst indirect naar de zondeval en de belofte die Jezus ons doet. Vergezocht dacht ik even. Hoe maak ik dit hard? Maar wordt Jezus, het toetje na ons aardse maal, niet vaak als bruid voorgesteld? In die zin zijn we allemaal een stelletje hopeloze vrijgezellen en onze verkeringen en huwlijken zielige one-night stands. We graven ons een weg of een pand, onder de grond of op het land, en zijn dan nog altijd weerloos, want er moet iets in dat huis, een voorspel van wat er in het hemelse huis gebeuren gaat bijvoorbeeld. 
    
    Men moet een buit binnenhalen, liefst met een glanzende vacht zodat het spel overgedaan kan worden. Voor een dier geen probleem, die verveeld zich geen ogenblik, maar wij moeten erover denken en erover schrijven. Welkom dus bij het verhaal van de mensheid, een sprookje in miljoenen generaties, dat op miljoenen manieren gebracht kan worden, een sprookje dat de chronologie uitvond, dat twee keer terugkeek, en keer kort vooruit, dat vervolgens overstak en zich vermaakt wist. Nu u nog! 
    
    Kom niet talmen! 
    
    Mirabilia
    Christine D'haen 
    Uitgeverij Querido 
    ISBN 90 214 5631 1 
€ 16,95 
    
    Meer over Christine D'haen via Google 
      
      terug naar boven 
      
       Acrobaat, uw mythe lonkt, uw sprookje schaadt
            
        door Tsead Bruinja
        
        Over de bundel Geen muziek & geen mysterie (LJ Veen)van René Huigen 
        
    Naar een reisprogramma kijken en er geweest zijn of er geweest zijn en bekennen dat je de essentie van je reisbestemming niet hebt kunnen doorgronden, ondanks de foto's van schaars geklede kinderen, ondanks het inheemse eten in je buik. VSB poëzieprijs genomineerde René Huigen laat u dolen, denken en lachen. 
    
    DJENNÉ 
    
    De opvatting van een zittenblijver die zegt 
    dat Camões een beter dichter was geweest 
    wanneer hij afstand tot zijn onderwerp had gehouden 
    omdat meer tot de verbeelding spreekt het Indië 
    voor mensen die er niet zijn geweest, 
    is een weinig realistische
    
    Want ware ik een beter dichter geweest, 
    ik was nooit in Djenné geweest en 
    liegen wanneer ik beweerde 
    in Djenné te zijn geweest
    
    Ik kan iedereen aanraden 
    naar Djenné te gaan 
    en er de lemen 
    moskeeën 
    te bezichtigen 
    
    Er van hetzelfde materiaal 
    te bouwen een huis 
    
    door in dat huis 
    uw eigen geloof 
    aan te hangen
    
    dat zegt dat alleen 
    wie nooit ergens komt 
    de wereld altijd nog 
    naar zich toe kan praten
    
    Op hem zal een zegen rusten
    
    Voor hem zal Djenné zijn 
    als wat het Walhalla was voor 
    de vikingen en waarover 
    Leif de Gelukkige zong: 
    
    De mythe van het altijd gedroomde, 
    De mythe van het nooit g erealiseerde
      
      © René Huigen
      
‘De meest onderschatte schrijver,' zegt P.F. Thomése. ‘Uitgesproken geestig,' beweert K. Schippers. '(Huigens poëzie) blaakt van levenslust,' vindt Rob Schouten, terwijl Bruinja door Djenné leest, doolt, op zoek naar tegeltjes vol spreuken en andere wijsheden. René Huigen stuurt hem van de ene hoek van zijn gedachtewereld naar de andere. Veranderlijk en ongrijpbaar zou ik deze poëzie willen noemen, maar daarmee doe ik haar te kort. Ik doe haar sowieso te kort, want ik begrijp haar niet helemaal. Is dit gedicht een ironisch commentaar op thuisblijvers of juist op diegene die van reizen houdt? Naar een reisprogramma kijken en er geweest zijn of er geweest zijn en bekennen dat je de essentie van je reisbestemming niet hebt kunnen doorgronden, ondanks de foto's van schaars geklede kinderen, ondanks het inheemse eten in je buik. Ik ga op reis en neem mee dat ik het niet weet, maar niet te schijterig ben om dat te zeggen. Ik leef in de mythe, omarm haar en bekijk haar van buiten. Het is een fabricagefout zo blijkt: 
    
    OVER DE ZIEL
    
    Zolang de mens al 
    over een ziel spreekt 
    
    Maar niet over de ziel van 
    wat hem aan de lopende 
    band diezelfde wezenlijke 
    vragen doet stellen
    
    Gelieve hier een streep te zetten
    
    en zichzelf die vraag 
    nog een keer te stellen: 
    
    Wie ben ik en waaruit 
    bestaat de dekselse 
    ziel van mijn roze 
    plastieken emmertje 
    
    Al blijken de verschillen 
    gedetailleerder en oneindig 
    veel makkelijker 
    over het hoofd te zien 
    
    Hier oog voor te hebben 
    vergt een even grote 
    opmerkingsgave 
    als het kleuren van 
    de lucht bij zonsondergang 
    
    Neem de ontelbare luchtbelletjes 
    en de vele andere voor het karakter 
    ongetwijfeld gewenste maar 
    tijdens het gieten onbedoeld 
    gemaakte fabricagefouten
    
    Zoveel nuanceverschillen zijn er 
    om eindeloos over het wezen 
    der dingen door te emmeren
    
    Dat niemand in het omgekeerde 
    de emmer nog ziet 
    maar voor het gemak 
    van de emmer ziet het tegendeel 
    
    En mocht de ander 
    hem ernaar vragen 
    ermee volstaat te zeggen 
    dit was een emmer 
    ofschoon ieder vrij is 
    er iets anders in te zien
    
    © René Huigen 
    
    Ik heb zin uit mijn emmertje te stappen, in de hoop dat René Huigen met een speldeprik de geest uit mijn ziel zal laten lopen. Niet opvangen! Ik wil naakt zijn en beginnen, ik wil leeg zijn en doorzeefd worden met vragen. U bent de ponskaart, deze bundel de machine. Naar de boekhandel, laat u desnoods brengen!
    
    Geen muziek & geen mysterie
    René Huigen 
    Uitgeverij L.J. Veen 
    ISBN 90204 0819 4 
€ 13,50 
    
    Deze bundel was in 2004 genomineerd voor de VSB poëzieprijs. De jury zou de winnaar bekend maken in 'TV3', het nieuwe kunst- en cultuurprogramma van de NPS, op donderdag 6 mei van 19.30 tot 20.00 uur op Nederland 3. 
      De genomineerden waren:
          
          De karpers en de krab - Wouter Godijn 
          Geen muziek & geen mysterie - René Huigen 
          Stemtest - C.O. Jellema 
          Varkensroze ansichten - Mustafa Stitou 
          De aantochtster - Henk van der Waal 
      De winnaar was Mustafa Stitou met Varkensroze ansichten 
          
          Site van de uitgever 
          Site van de VSB poëzieprijs 
      
      terug naar boven 
      
       Brutaliteit om je schort voor af te doen
            
        door Tsead Bruinja
        
        Over Men zegt liefde (Fagel) van Sylvia Hubers 
         
    Huisvrouwen aller landen verenigt u! Uw TV hoeft niet meer te blaten, uw therapeut kan in de schedel van een ander gaan wroeten. 
    
    OPSTANDING DER BOUWWERKEN 
    
    Heb ik eens de haren gezien 
    van een kale man die nu in een dikke trui 
    voor mij staat te oreren over 
    bouwwerken? 
    
    Wat bouwwerk, ik zag 
    het bouwwerk van zijn ziel, de lange 
    gekrulde haren 
    heb ik als gordijnen voor zijn hart 
    vandaan geschoven en toen
    
    ben ik op mijn handen en voeten 
    door de man gekropen, 
    door de man die overal altijd allerlei 
    bouwwerken creëert.
    
    Onderweg 
    kwam ik wat kinderen tegen en een vrouw met 
    hele lange haren die geen spijt heeft van haar kinderen 
    en ook niet van haar man. 
    Zal ze haar recht voor altijd laten gelden op haar man? 
    
    Zal ík mijn recht laten gelden? 
    Zal ik deze jupiter ooit 
    op mijn schouders nemen 
    hem 
    de rots oprollen 
    proberen hem 
    los te rollen 
    wat niet lukt of 
    wat wel lukt.
    
    Zal ik ooit met hem mijn leven delen 
    alsof het leven iets is 
    dat valt te delen. 
    
    Alsof het leven geen 
    eenzame opstanding 
    der bouwwerken is.
    
    © Sylvia Hubers 
    
    Het slechte nieuws is dat de voorlaatste strofe van bovenstaand gedicht me kromme tenen geeft; wat mij betreft is het quasi-filosofisch en psychologisch brandhout. Ook al komt het uit de mond van een onschendbaar personage of verteller, het voegt niets toe aan het cliché beeld van dit leven dat zo onmogelijk te delen zou zijn. Ik deel mijn leven bijvoorbeeld met een onsje darmbacteriën en een bosje dood haar op mijn opgewekte hoofd. Ik zou het niet over mijn hart kunnen verkrijgen deze symbiose af te wijzen. Het goede nieuws, na dit gezever (voor poëzie waarover men over zeveren kan, valt ook iets te zeggen), is dat de rest van het gedicht knap in elkaar zit en moeiteloos overeind blijft staan. Neem alleen al de ludieke manier waarop Hubers de man uitkleedt door hem te betreden, waardoor ze ons uitnodigt met haar mee te gaan. Dat is een stuk interessanter dan de rat die door Bret Easton Ellis een vrouw van binnen mag leegvreten. Net als je bovendien denkt 'wat een akelige slappe kerel is dat toch die zo flauw uit zijn nek loopt te lullen,' tovert Hubers een vrouw tevoorschijn, die zonder spijt met deze man getrouwd is en hem waarschijnlijk met plezier nog kinderen heeft gebaard ook. Hier werkt ironie doordat het afgewisseld wordt door een gortdroog rationeel commentaar waarin geluk plots haalbaar lijkt, maar dan wel voor anderen.  
    
    Met een brutale helderheid bedenkt Hubers vervolgens of ze hem toch nog los wil weken, gewoon zomaar. De verveling en de nonchalance lijken in dit soort poëzie aantrekkelijke dansjes te kunnen maken met de ironie en de anti-burgerlijkheid, maar is dat genoeg en wordt poëzie zo niet een invuloefening voor alles dat we gezamenlijk afkeuren en stiekem ambiëren? In ‘Men zegt liefde' leveren deze smaakstoffen in ieder geval aanstekelijk vermaak op:  
    
    MIJN SCHORT UITGETROKKEN 
    
    Thuis in de zon op het balkon mijn schort 
    Uitgetrokken
    
    en 
    ben 
    gaan 
    zitten 
    
    Ik ben gaan zitten nadat ik mijn schort had 
    uitgetrokken en mijn sokken legde ik ook 
    naast me op de grond neer.
    
    Ik stal wat blikken van de man nee de mannén 
    die verderop een schoorsteen stonden 
    te repareren. 
    Te re-pa-re-ren ik zou ook weleens ge-re-pa-reerd 
    willen worden als een schoorsteen de ene 
    steen weer op de andere maar niet door die mannen nee 
    degeen die mij mag repareren zit lekker thuis
    
    en bijt 
    op 
    zijn 
    nagel 
    
    
    Men zegt liefde
    Sylvia Hubers 
    Uitgeverij Fagel 
    ISBN 90 5914 003 6 
€ 14,95 
    
    Website Sylvia Hubers 
      
      terug naar boven 
      
       De wereld voordat ze verandert 
            
      door Tsead Bruinja
      Over Luid overigens de noodklok (Cossee) van Mark Boog 
          
    In de derde bundel van Mark Boog wordt weer smaakvol geprobeerd niets te zijn. Er wordt liefgehad en gegeten. Schuift u dus aan, want met zout en peper is uw dagelijkse sleurlied rap herschreven tot een avontuurlijk bestaan. Voor 15,90 euro de uwe, papierrot en verval inbegrepen. 
    
    OCHTEND 
    
    De kilte, ochtend genaamd, ligt rustig op het verbrande land. 
    Een veraf, grijs ruisen is hoorbaar: de kalme, brede zee, 
    ons lusteloos lokkend, te zeer gewend aan overwinningen. 
    
    De droogte van onze tongen herinnert aan gisteren, alles 
    herinnert aan gisteren, en we staan op. Naakt rondrennen 
    door de branding misschien? Helse kou? Grootse leegte? 
    
    Wanneer voldoende belachelijk kleden we ons. Het te grote 
    ontschiet ons, we hanteren de zoutmolen om ons de harde 
    eieren te doen smaken. Onze oorschelpen onbewoond, fossiel. 
    
    © Mark Boog 
    
    De kleren van de keizer en de bril van de keizer, zonder glazen. We worden wakker en de wereld is niet wat ze is. Ze is niet zoals we haar zien. Ze is zoals we haar zien door de ogen van wie we zijn. De wereld was niet wat ze was. Ze was niet te kennen en wat ik van haar wist was niet wie ze is. Gelul? Mijn geliefde is ook morgen weer iemand die niet te kennen valt, zelfs niet als ik het dan zeggen kan of zij iets soortgelijks beweert. Ondertussen heb ik 'haar' lief tegen de klippen op en ook dat zal ooit weer eindigen. 
    
    De wereld is veranderlijk en vol afbraak, maar vrees niet. Er valt tijdens uw verval te eten. U kunt u bedrinken en te goed doen aan indrukken en ervaringen, bijvoorbeeld door een tochtje langs nutteloos groen op akkers dat u via haastig verschalkte maaltijden papperig stinkend en hopelijk pijnloos zal verlaten. Als u het wilt, en u niet door voorschriften wordt bedwongen, is er bovendien bier, wijn en jenever. Er zijn tafels om bij aan te schuiven en darmen om na afloop zuchtend te legen. 
    
    U hebt uw tafelpartners voor het uit kiezen. Eén ervan is mogelijk Mark Boog. Gaat u voorlopig daar maar eenzaam in een hoekje zitten lezen, want:
    
    'Er is nog ongeluk aan onze aandacht ontsnapt, 
    zoveel is zeker. Alles is erger.' (p.11) 
    
    Dus:
    
    'Luid overigens de noodklok! Schepen vergaan.' (p.10)
    
    Want: 
    
    Als vanzelfsprekend rimpelen gevolgen, 
    groter dan de ouders, sterven weg.
    
    Er zullen meeuwen boven krijsen, 
    hebben gekrijst, gedachten van 
    een zwoegend brein, vochtige klomp dril. 
    Het oorzakelijk verband. 
    
    Het losse zand, subtiel vergiet. 
    Het onveranderd panorama op de ansichtkaart, 
    de nochtans ondergaande zon. 
    Het neemt vormen in ons aan, 
    veronderstelt ons. 
    Wij zijn beurtelings zon en zee, 
    golf en wind, wij zijn onveranderlijk niet. 
    
    
    Luid overigens de noodklok 
    Mark Boog 
    Uitgeverij Cossee 
    ISBN 90 5936 033 8 
€ 15,90 
    
    Schitterende site met filmpjes bij poëzie van Mark Boog 
    
    Site van Mark Boog 
      
      terug naar boven 
      
       De aanhouder die hapt en de kapotte fitting van J. de Doper
            
        door Tsead Bruinja
        
        Goddelijk geloof en zinvol geweld in Paniek in het circus (Poëziecentrum) van Frederik Lucien de Laere 
        
    Hij beschrijft zijn werk als 'een in de buik rakende vuistslag.' Toch lijkt in deze poëzie een nette jongeman aan het woord die niet vies is van wat huisvlijt. Hij houdt zijn ramen schoon en dat daarbij enkele dienaren des Heren moeten sneuvelen, siert de Vlaamse dichter Frederik Lucien de Laere ten zeerste! 
    
    ONGEWENST BEZOEK
    
    Een vuist en glas in zijn gezicht: 
    dit was de daad die ik stelde 
    na het geweld dat hij mij 
    met de bel had aangedaan 
    en de kloppen die hij had uitgedeeld 
    aan mijn gaaf, gewassen venster.
    
    Hij was niet meer om aan te zien, die mens. 
    Maar verhit van woede heb ik hem (nog bloedend) 
    ondergespit 
    in de zuivere grond 
    van mijn kruidentuin.
    
    © Frederik Lucien de Laere
    
    Als bange kippen vliegen we de boom in bij bommeldingen en samenscholingen van bebaarde mannen die ons niet aankijken zoals wij elkaar aankijken. Daarbij houden hun vrouwen ook nog eens de gordijnen dicht en vinden hun dochters het niet erg een hoofddoek te dragen. Kunt u zich dat voorstellen? Niet onderdrukken hoor uw groeiende angst en ergernissen! U mist anders een hoop genot die zich in uw eerste reactie verscholen houdt, zoals bijvoorbeeld het plezier het spreekwoord ‘de aanhouder wint' eens daadkrachtig tegen te spreken. Frederik Lucien de Laere doet dat hier met een smaakvolle portie geweld. Hij kijkt daarbij niet op een klap of een glas minder en is bovendien een proper mens met groene vingers. 
    Wie er voor zijn deur staat? Een Jehova getuige die niet op de hoogte is van de agressieve werking van kruidenthee? Een hitsige buurvrouw zonder suiker? Een joch dat zijn bal weer eens over het hek heeft geschopt en voor zijn deur staat te blèren terwijl de dichter ijvert op het herstel van een dag schoffelen en ramen lappen? Allemaal geldige redenen om flink uit te halen. Een devoot dichter als de Laere mag dat, onder andere vanwege zijn vermelding van het volgende opzienbarende bericht: 
    
    HET HOOFD VAN JOHANNES
    
    Verrezen in de eenentwintigste eeuw 
    was Johannes 
    reeds na een tweedaags verblijf in ons land 
    op zoek 
    naar het ontbrekende deel 
    van zijn veelbesproken lichaam. 
    
    In een ophefmakend interview 
    toonde hij het televisiepubliek 
    de vliezen van zijn dopershanden 
    en werd door de gelovigen 
    onmiddellijk herkend. 
    
    Op de derde dag bracht een blindengeleider hem 
    naar het dichtstbijzijnde winkelcentrum 
    waar zij een geschikt hoofd vonden 
    voor een aannemelijke prijs: 
    het was een schoongeschoren schedel 
    met gratis een GSM erbij. 
    
    © Frederik Lucien de Laere 
    
    Tonnus Oosterhoff zei het eerder al in het prachtige ‘Wij zagen ons in een kleine groep mensen veranderen' (Uitgeverij De Bezige Bij): Een goed mens is iets heel eenvoudigs, 
    maar laat je hem vallen, dan kun je hem weggooien. (…) Een mens is echter zo vervangbaar als een gloeilamp. 
    Draai in de fitting van een kapot goed mens 
    een nieuw goed mens en je hebt licht. (…) Volgens de Laere geldt dat dus nu ook voor hoofden, zeker voor die van onze heiligen. Het geloof in één handomdraai bereikbaar en het geweld met twee dreunen zinvol. Deze dichter vervult al uw wensen! 
    
    Paniek in het circus
    Frederik Lucien de Laere 
    Uitgeverij PoëzieCentrum 
    ISBN 90 5655 049 7 
€ 14,50 
    
    Verkrijgbaar in de betere boekhandel en via de website van het onvolprezen Gentse Poëziecentrum: 
    
    Website van het Gentse Poëziecentrum 
    
    Meer over Frederik Lucien de Laere via Google
      
      terug naar boven 
      
       HERENBALTS & HOOIVERTIER 
            
        door Tsead Bruinja
        
    De vrolijke natuur in Roodvocht (Passage) van Tjitse Hofman 
    
    Met 'Roodvocht' schrijft Tjitse Hofman verder aan een vrolijk oeuvre met sterke gedichten over mens, natuur en drang naar de liefde. Hij doet dat beeldend, want 'zonder image / geen illusie / zonder fromage / geen fondusie'. 
    
    HOOI
    
    Zij bloeide 
    het was de tijd van hooi 
    van werken en insecten
    
    Het was de tijd van zoet 
    het zoemen van bloesem 
    zweet en stof
    
    Van wagens lossen 
    en later op de zolder 
    de kat en haar kroost 
    
    © Tjitse Hofman  
    
    Het is nog te vroeg om te juichen over groei en bloei, toch wil ik u het vrolijke en vruchtbare werk van Tjitse Hofman aanbieden. Lees ‘Hooi' als een liefdesgedicht over een bloeiende ‘zij'. Wie is die zij? Een volle boerendochter die na de daad met een lange grasspriet tussen haar tanden naar de donkere balken van de hooizolder tuurt? Is dit een liefdesgedicht? Voelt u het stuifmeel al in uw neus? 
    U zit nog steeds stil in uw stoel? Merkwaardig, maar goed we proberen het nog een keer. Ditmaal een stevige balts voor de heren: 
    
    LEPELAAR
    
    Bij de rietkraag 
    waar ik mijn vriend uitlaat 
    huppelen konijnen 
    in het licht
    
    Drink ik 
    van de heren uit volle borst 
    zing ik mijn avondlied
    
    Hese kelen tranendal 
    zo scherp ik de nachtlamp aan 
    zo roer ik het avondmaal 
    zo zwengel ik af
    
    Dwalen druppels 
    door het zwart. 
    
    © Tjitse Hofman 
    
    Heerlijk hoe Hofman de dieren en de mensen bij elkaar brengt. De zogende poezen en huppelende konijnen brengen prachtig aan het licht hoe wij onze instincten volgen en ten uitvoer brengen. Graag sluit ik daarom ook af met de mooiste routine die de natuur kent namelijk het eten en dan wel het vredelievende herkauwen van schapen. Tjitse Hofman begrijpt die schoonheid. Zo blijkt uit het gedicht ‘Trein':
    
…Zij daar wij hier 
    duidelijkheid is geschapen 
    wij rijden zij blaten
    
    En bij het zien 
    van een aardappelrug 
    rustend op het land 
    weet ik het zeker 
    grazen is een gave. 
    
    
    Roodvocht 
    Tjitse Hofman 
    Uitgeverij Passage 
    ISBN 90 5452 105 8 
€ 13,00 
    
    Tjitse Hofman is een van de leden van de Dichters uit Epibreren. Op 27 maart 2004 werd het tienjarig bestaan van deze toonaangevende groep gevierd met de presentatie van de cd 'Wei Epibreren'. Meer informatie daarover vindt u op de website van de Dichters uit Epibreren.  
    
    Website Uitgeverij Passage
    
    Website De Dichters uit Epibreren 
      
      terug naar boven 
      
      Adem in en rollen maar 
            
    door Tsead Bruinja
        
        Over De aantochtster (Querido) van Henk van der Waal 
        
    De dichter en C. Buddingh'prijswinnaar Henk van der Waal schrijft lekkere lange zinnen om mee van de trap te vallen. Dali hield daar ook van gewoon adem inhouden en rollen maar... 
    
    
                   je zult er maar de coördinaten van in je uitgelijnd 
    voelen en een idee ingeboren hebben gekregen van waartoe je 
                                                                                      lichaam 
      met zijn bloedbaan en zenuwstelsel 
                                   bedoeld is te wezen indien buiten zichzelf: 
               neem hitte die stukslaat op huid en bestreden wordt met 
                 uitwasemingen die resulteerden in zweetplekken: als de 
                    avond koelt, hou je er de geur van over waarmee 
                        je andermans verlangen bindt: ongemerkt 
                           verlaat je de concreetheid van afbraak 
                               en sloop en raak je uitgezet 
                                 in de aanminning   
    
                          die je opvordert tot lust maar ook kans 
       biedt verzaking te betrachten                       als je strijkt langs 
            de met kapitelen versierde omwalling van het tijdsbestek: 
                  doe het, wijzig de aanspreektitel, zeg hooggeëerd 
                        in plaats van lieve, 
                                                    baker de wil die in 
                                 je brandt met aria's, smoor de 
                                     schepping die rücksichtslos 
                                            in je uitbot met    
                                              wijwater: je 
                                                 wilt toch  
    
            aankomen in het niemandsland van je eigen hersenloosheid 
    
    de toeter aan je oor klemmen om de bromtoon van het universum te detecteren 
    
  het sterven dat tegen je opkruipt als je over de snelweg rijdt in de ogen kijken   
    
    
    © Henk van der Waal 
    
    Henk van der Waal schrijft lekkere lange zinnen om mee van de trap te vallen. Dali hield daar ook van, gewoon adem inhouden en rollen maar, niet om zijn haar een nonchalante look te geven à la een niet nader te benoemen gelreclame, maar om te ondergaan, om te kijken wat er gebeurt. Bent u vroeger in een overmoedige bui wel eens met uw ogen dicht de weg over gestoken? Lijkt mij een soort van hersenloosheid, of nee toch niet. Het ligt al vast in uw DNA en in het DNA van alles om u heen. De wereld als vat vol mogelijkheden en keuzes komt hier bijeen in de combinatie Henk van der Waal, papier en ervaring. Daarbij schrijft van der Waal gelukkig niet in spreektaal, maar wel in spreekvaart zoals de opgevoerde speedtempi van bijvoorbeeld een J.A. Deelder. 
    
    Mensen die denken het drukker te hebben dan anderen beweren vaak dat ze geleefd worden. Over dit gedicht zou ik willen zeggen dat ik er door gelezen werd, niet zo zeer dat het over mij gaat, hoewel over wie anders zou het kunnen gaan als ik het lees, maar dat het mij dwong verder te lezen. Een zeer prettige ervaring die ik u niet ontraad. U mag uitademen.
    
    De aantochtster
    Henk van der Waal 
    Uitgeverij Querido 
    ISBN 90 214 8755 1 
€ 15,95
    
    Meer over Henk van der Waal via Google
      terug naar boven 
      
       De herinnering aan geloven als nicotinepleister op het niet meer geloven
            
        door Tsead Bruinja
        
        Over Wat water achterliet (Van Oorschot) van Rutger Kopland 
        
    Zouden gelovigen dromen over hun god? Is die god volgens hen in dromen altijd de god waar ze in geloven? Ik stel me een zwarte godvlek voor, een vlek die na het geloven zelfs blijft bestaan ergens in het gebied waar de scheidsrechter van de werkelijkheid, mijn wakkere ‘ik', is uitgeschakeld. Rutger Kopland schrijft daarover in de bundel Wat water achterliet die uitkwam in het kader van de Gedichtendag 2004. 
      
    DE GOD IN MIJN HERSENEN 
    
    Toen ik al bijna ontwaakt was herinnerde ik mij 
    dat ik die nacht in het verleden had geleefd 
    en zonder de geringste verbazing weer 
    geloof had dat God bestond
    
    ik wilde hem eindelijk wel eens spreken 
    het is een bijzonder aardige man zei iemand 
    je kunt hem gerust eens bellen
    
    ik belde en er klonk een stem, een heel lieve stem 
    zodat ik mij een lieve gevleugelde vrouw voorstelde 
    zoals je wel ziet op felicitatiekaarten
    
    wilt u god, werd er gezegd, toets dan één 
    wilt u god niet, toets dan niet 
    ik toetste één
    
    en dezelfde gevleugelde vrouw zei: er is nog 
één wachtende voor u en die ene bent u
    
    ik herinnerde mij dat ik hier eindeloos over 
    moest nadenken tot ik ontwaakte en God weer 
    was verdwenen, ergens in mijn hersenen
    
    © Rutger Kopland 
    
    Zouden gelovigen dromen over hun god? Is die god volgens hen in dromen altijd de god waar ze in geloven? Ik stel me een zwarte godvlek voor, een vlek die na het geloven zelfs blijft bestaan ergens in het gebied waar de scheidsrechter van de werkelijkheid, mijn wakkere ‘ik', is uitgeschakeld. Vannacht sluit die ik weer zijn ogen, zonder te weten wat er gaat gebeuren. Zal ik weer moeten afrekenen bij de man achter de balie van het postkantoor of loop ik opnieuw door de supermarkt op zoek naar wc papier en is het nergens te vinden? Kijkt god mij aan vanachter de kassa en verandert hij daarna in een grote gele pad? De grappige goocheltrucs die mijn hersenen uithalen om de ellende en lol die ik meemaak een plek te geven zullen me hopelijk versteld doen staan, net als dit gedicht. Ook u mag er eindeloos over nadenken voordat u bijna ontwaakt en daarna mag u donderdag op de Gedichtendag u als de bliksem naar uw boekhandel snellen om dit leuke bundeltje gedichten over ziel, droom en verlangen aan te schaffen. Het kost niks en het is eindeloos. 
    
    Wat water achterliet
    Rutger Kopland 
    Uitgeverij G.A. van Oorschot i.s.m. Poetry International 
    ISBN 90 282 0969 7 
€ 1,50 
    
    http://www.gedichtendag.nl/ 
      
      terug naar boven 
      
       Zonder nietjes in het midden
            
        door Tsead Bruinja
        
        Over Het nachtland / De knotwilg (Contact) van Albertina Soepboer 
        
    Waar ligt volgens u het middelpunt van uw lichaam? In mijn geval en naar aanleiding van dit zwierige gedicht zou ik zeggen bij het verlangende geslacht. Vanuit het ongebluste vuur dat daar heerst wordt dikwijls de richting aangegeven van ons handelen en denken. 
     
                                                  DE WINDROOS
    
                    Het schip droomt in het midden van zijn windroos
    
                                          om de noord jaagt de sneeuw 
                        om de west huist de storm · om de oost woont de zon 
                                           om de zuid drijft de zoelte
    
                    Ah, het schip droomt in het midden van zijn windroos
    
                      De kapitein droomt in het midden van zijn windroos
    
                                om de noord schieten ze witte vachten
    om de west vinden ze geel goud  om de oost verhandelen ze blauwe zijde 
                                        om de zuid maken ze rode wijn
    
                   Ah, de kapitein droomt in het midden van zijn windroos
    
                     De stuurman droomt in het midden van zijn windroos
    
                                 om de noord bevriezen de Spitse Bergen
    om de west stroomt de oceaan van Atlantis · om de oost ligt de Lotuskust 
                                      om de zuid is de Kaap vol wanhoop
    
                  Ah, de stuurman droomt in het midden van zijn windroos
    
                       De matroos droomt in het midden van zijn windroos
    
                                          om de noord is het dek vuil 
             om de west maakt hij muziek · om de oost moet hij de zeilen hijsen 
                                              om de zuid zuipt hij bier
    
                    Ah, de matroos droomt in het midden van zijn windroos
    
                             Roza droomt in het midden van haar windroos
    
                                 om de noord zingt een mooie matroos
    om de west soest een vermoeide stuurman · om de oost doolt een wilde kapitein 
                                   om de zuid zeilt een wonderlijk schip
    
                   Ah, Roza wordt wakker in het midden van de windroos
    
                                                © Albertina Soepboer 
      Waar ligt volgens u het middelpunt van uw lichaam? In mijn geval en naar aanleiding van dit zwierige gedicht zou ik zeggen bij het verlangende geslacht. Vanuit het ongebluste vuur dat daar heerst wordt dikwijls de richting aangegeven van ons handelen en denken. 
     
    Om dit vers te mogen beginnen, dat zich als een pin-up weelderig en speels over twee pagina`s uitstrekt, moet u het boek trouwens een kwartslag draaien en waarom ook niet: draait u daarbij ook uw eigen lichaam een kwartslag. De obligate nietjes in het midden missen, maar de dromen van zoelte en scheepslui zouden niet misstaan aan de muur van welke stoer autobedrijf dan ook. Het is daarnaast een prachtig luchtig tegenwicht dat diepte geeft aan een bundel met heerlijk sombere gedichten vol donkere nachten en regen, verlangen en de dood. 
     
    En wie is toch die Roza? Lees de cyclus Havenliedjes uit ‘Het nachtland / De knotwilg', voel het dwingende ritme in uw kut of kloten, zing de o`s en de a`s en kom erachter. Niet vergeten een goeie fles rum in te slaan. De man met de houten poot en de accordeon verzint u er gratis bij. 
      Het nachtland / de knotwilg
    Albertina Soepboer 
    Vertaald door Jabik Veenbaas 
    Uitgeverij Contact 
    ISBN 90 254 15261 
    
    Website Albertina Soepboer: www.albertinasoepboer.nl 
      terug naar boven 
      
       Veilige plekjes zijn er sinds vandaag
            
        door Tsead Bruinja
        
        Over Monarchieën (Meulenhoff) van Joep Kuiper
        
    Na de jaarwisseling is het goed om te horen dat er eigenlijk toch niets veranderd is, in ieder geval sinds vandaag. Als daar dan nog een aantal galgenvelden aan wordt toegevoegd, begint het beeld te leven. 
    
     SINDS VANDAAG 
    
    Sinds vandaag is er niet veel veranderd; 
    de nachten tilden als altijd de galgenvelden 
    uit de klei, onze kinderen bleven 
    
    verdwijnen, wij hadden nogmaals een vermoeden 
    maar deze smalle stegen zijn weer smal 
    en souterrain gebleven, slagers 
    
    bloeden, haarscheurtjes in de kerkklokken en het 
    openbare leven dat overal een beetje meer is 
    stilgelegd dan elders. 
    
    Het verlangen niet te hoeven bloeden 
    
    tussen deze honden, niets 
    dan honden zijn het immers. Natte straten 
    
    vullen kranten; hier is niemand 
    die kan lezen wat een mens schrijft. 
    
    © Joep Kuiper 
    
    Na de jaarwisseling is het goed om te horen dat er eigenlijk toch niets veranderd is, in ieder geval sinds vandaag. Als daar dan nog een aantal galgenvelden aan wordt toegevoegd begint het beeld te leven. Jammer alleen dat zo'n pessimistische strofe eindigt met een voorspelbaar enjambement. 'Verdwijnen' geeft weliswaar een nieuwe lading aan 'blijven', maar echt spannend is het niet. Dat wil niet zeggen dat het gedicht niet overtuigt, want dat doet het terdege en dan met name door vragen op te roepen. Waar speelt dit gedicht zich af? Waarom en waarvoor wordt er gebloed? Wie zijn de honden? Vraag mij niet waar het over gaat. Ik zal er geen verhaaltje op plakken, hoogstens een paar verhaaltjes. 
     
    Dit gedicht komt uit de debuutbundel 'Monarchieën' waarin naar mijn mening via de metaforen van een groot leven, met martelaars, kosmopolieten en bureaucraten, een kleiner leven beschreven of gecreëerd wordt. Het spijt me, hier heeft u ook weer niets aan. Nog maar een keer. Waarom lees ik dit graag en zou u dit moeten lezen? De verdwijnende kinderen uit dit gedicht zijn niet te plaatsen, maar we hebben er herinneringen aan al is het maar uit het nieuws. De slagers zouden er bovendien de schuld aan kunnen zijn, zie een leidraad. Er is angst om te bloeden. Is dat de angst om de slager te zijn of om geslacht te worden? 
     
    Ondertussen trekken er scheurtjes in de kerkklok. De tijd zelf lijkt aangetast. Let wel, terwijl er 'sinds vandaag niet veel is veranderd'. Zijn we hier beland in een postmodern gothic gedicht dat onze wens naar het verloop van tijd frustreert? In het bovenstaande gedicht zagen we hoe Kuiper op nonchalante wijze een reeks wrange gebeurtenissen beschrijft. Hij doet dat ook in het gedicht 'Naakt op perron nul'. (.)wij prevelden nog hier en daar een ansichtkaart maar nee maar nee, veilige plekjes zijn er sindsdien niet geweest. 
     
    Waarom werkt dit? Er wordt een angstaanjagende mededeling gedaan, waarbij de 'plekken' maar 'plekjes' zijn. Dat maakt het geheel intiemer, grappiger en schijnbaar ongevaarlijk, als de uitspraken van een kind waar we ons niks van hoeven aan te trekken. Naast deze lichte toon, maakt Kuiper veelvuldig gebruik van associatie op basis van klank. Dat kan mooie beelden opleveren zoals in het gedicht 'De martelaar': 'Graaien gritsen dood vergroeien opgesloten/tussen dubbelglas als boter/op een warme tiet'. Ik kan de vergelijking wederom niet helemaal volgen. Waarom is een vergelijking nog interessant als hij niets lijkt te verduidelijken? Waarschijnlijk omdat de smeltende boter op een warme tiet me aanspreekt. 
     
    Een enkele keer wordt het spel van Kuiper me te veel en te flauw, zoals in de volgende regel uit 'De dorstige die over water loopt': (.) en ik draag de laatste schede van het ras om de schedel (p. 25) Natuurlijk licht ik hierbij een regel uit een geheel, maar voor mij blijft het gemaakte orakeltaal. Dat wil niet zeggen dat u deze bundel niet aan moet schaffen. Het werk van Joep Kuiper is verrassend en sensueel, het is te lezen en het is bloederig. Misschien verandert het wel niets. Lekker toch? 
    
    Monarchieën 
    Joep Kuiper 
    ISBN 90 290 7379 9 
€ 13,50 
    
    Meer over Joep Kuiper via Google 
      terug naar boven 
      
       Het verlangende krot
            
        door Tsead Bruinja
        
        Over In Menigten (Nijgh en Van Ditmar) van Erik Jan Harmens
        
    Leest u graag Brusselmans, Houellebecq of Céline? Bent u niet bang een paar trappen tegen het zere been te geven? Zit u in de trein stilletjes de helft van uw medereizigers uit te kafferen voor gajes en niet dit miserabele leven waard? Dan neem ik u met plezier mee naar het werk van de volgende dichter: 
    
    ik schrijf je dit vanaf een brits
    
    je hebt de schutting tussen onze tuinen laten verlagen 
    nu mag ik het onkruid met mijn nagels tussen 
    de tegels vandaan schrapen
    
    ik zou wel iets willen bombarderen 
    nee dekking zoeken onder de cadeautafel 
    in het gezelschap van een luie Poolse serveerster 
    
    die d`r muil opent en een tong toont 
    wit van huzarensalade
    
    in attachment een foto van mijn tranen
    
    we sneden elkaar de hals door en kusten elkaar klappertandend 
    in een bierplas bedolven onder verbrijzeld longdrinkglas
    
    ik was jarig maar niks geen gebak 
    
    ik heb zeven steekwonden your honour 
    ik denk diep in mijn hals 
    
    ik weet ook wie er verantwoordelijk voor is 
    maar de kat z'n kut gaapt als ik aanstalten maak 
    
    dus zal ik haar naam prijsgeven of niet 
    los van of ze een man of een vrouw is 
    en een snor en een baard en ascetische gelaatstrekken 
    en vuurwapengevaarlijk en onberekenbaar
    
    ze smeekt me om een veeg 
    ik hef een yell aan 
    die uit weinig meer bestaat dan aah!
    
    straks gaat haar gegil over in grommen 
    ik weet dat ze dit wil 
    ik poer wat in d`r doos alsof ik een aansteker 
    hoop aan te treffen 
    
    met mijn elmorode wangen onder een pinoblauwe lucht 
    mijn vinger aan de trigger van de tijd
    
    wij zijn zo mooi als ik wil dat we zijn en ik wil dat we lelijk zijn 
    
    © Erik Jan Harmens 
    
    In de bundel 'In menigten' van Erik Jan Harmens is er sprake van 'impulspoëzie'. Ik doel daarmee niet op de vaart waarmee het lijkt geschreven, want daar is ongetwijfeld goed over nagedacht, maar meer op de handelingen die hier worden weergegeven. Het grootste deel van de zinnen in de bundel zijn geconcentreerd rond actie: Ik deed dit en zij deed dat of dit gebeurde en ik deed dat. In het bovenstaande gedicht is er bijvoorbeeld iemand die een schutting verlaagt waarop de 'ik' het onkruid tussen tegels vandaan mag halen met zijn nagels. Erik Jan Harmens laat hier heel handig de mogelijke gedachten van die 'ik' weg. We lezen niet hoe hij zijn buren inwendig vervloekt. In plaats daarvan lezen we zijn daadwerkelijke reactie. In de ironische omschrijving van die reactie is prima op te maken wat de 'ik' vindt van de hele situatie, zonder gemijmer en zonder hinderlijke freudiaanse flashbacks. 
    
    Er spreekt onmacht uit zulk handelen en tegelijkertijd verveling en willekeur. Hij zou bijvoorbeeld 'wel iets willen bombarderen', maar hij weet niet precies wat. Dit soort frustratie is ook in andere gedichten terug te vinden. Zo meldt Harmens bijvoorbeeld op over een stervende vader: 'dat je zo gewoon bent gebleven/en niemand weet waarom' (p.12) of vraagt hij zich af waarom hij een geliefde heeft laten vallen 'ik weet niet precies waarom//het kwam er gewoon niet van' (p.19). De wereld is nutteloos en kan daarom net zo goed mooi of lelijk zijn: 'het is heel goed mogelijk dat ik daar te eigenwijs voor ben' (p.41) en 'Ik zou niet verbaasd zijn als hier straks een spijkerbom tot ontploffing wordt gebracht' (p.20). 
    
    De 'ik' lijkt zich er allemaal niet veel van aan te trekken. 'Lijkt' want ondertussen worden hier wel allerlei verhalen verteld over mislukte en gelukte liefdes en over de banden met ouders en vrienden. Ondanks dat alles vervuld is met geweld en verrotting en dat alle schoonheid één stap verwijderd is van het krot en de ruïne, blijft Harmens doorschrijven en creëert hij zo nu en dan prachtige beelden zoals de 'tong wit van huzarensalade' of mooier nog 'mijn elmorode wangen onder een pinoblauwe lucht'. 
    
    Harmens propt daarmee tussen alle verschrikking van het dagelijkse leven niet alleen een paar felle kleuren die barsten van wrange kinderlijke kunstmatigheid à la 'Chucky' of 'The bride of Chucky' deel I t/m V, maar spreekt tegelijkertijd misschien wel een verlangen uit naar de eenvoud van Sesamstraat. 
    
    De eenvoudige rechttoe rechtaan zinnen willen weleens vervelen, maar gelukkig is er het zangerige 'Kracht' waarin Harmen het ritmisch gezien over een andere boeg gooit: 'ze is de mooiste vrouw die ik in mijn leven gezien heb/hou ik mijzelf voor/en ze moest maar snel mijn vrouw worden/mijmer ik/. Deze zinnen hun korte staartje lijken te vroeg op te houden en weer spreekt daaruit verlangen. Er wordt dus volop 'gewild' in deze bundel. De 'ik' wil dat we 'lelijk' zijn, hij wil bommen gooien en gebak eten. Onder-tussen wordt hij geconfronteerd met onmacht en lelijkheid, met een wereld die hij nooit helemaal naar zijn hand kan zetten. Ach, we willen allemaal 'bolletje', als u zich daar niet in herkent, weet ik het ook niet meer. In de overzichten van de verschenen literatuur in 2003, zoals bijvoorbeeld in de Vrij Nederland en de Volkskrant, worden de jonge dichters nog niet volop en overtuigend geprezen of gedetailleerd afgezeken. Dat is deels jammer en onterecht, maar laten we er blij mee zijn en hun bundels gaan lezen. Of ze gaan zien natuurlijk, want zoals zovele is ook Erik Jan Harmens te zien en te betasten op het prachtige Nijmeegse festival De Wintertuin ( http://www.wintertuin.nl ) dat plaats vindt tussen de ongetwijfeld door Harmens verfoeide feestdagen van Kerst en Oud en Nieuw. Trek daarbij dan wel uw mooiste pak of jurk aan en verblind hem met de schoonheid van uw rijkdom aan parels en diamanten.
    
    In Menigten
    Erik Jan Harmens 
    Uitgeverij Nijgh & Van Ditmar 
    ISBN 90 388 3113 7 
€ 11,90 
    
    Website: http://www.erikjanharmens.nl/ 
      terug naar boven 
      
       Namen spreken elkaar tegen 
            
        door Tsead Bruinja
        
    Over De zon (Kunstuitleen Zeeland) van Arjen Duinker 
    
    De zon schijnt mooi
                                    Ja, de zon schijnt mooi
    De zon schijnt mooi
                                    Ja, de zon schijnt mooi
    Ja, de zon schijnt mooi
                                    Ja, ja de zon schijnt mooi
    Want de zon
                                    Ja, want de zon schijnt mooi en mooi
    Mooi en mooi en mooi
                                    Ja  Ja
                                      Want overal is water
    Ja, de zon schijnt mooi
                                      Want overal is water
    En zon, en zon
                                      Ja, de zon schijnt mooi
    Ja ja, de zon schijnt mooi
                                    Ja ja, de zon schijnt mooi door het water
    Schijnt heel mooi
                                    Heel mooi, heel mooi…
    
    © Arjen Duinker
    
    Kent u het verlangen een reis lang te zweven in gewichtloosheid? In het bundellange gedicht ‘De zon' van Arjen Duinker volgen we twee stemmen die op een vrolijke manier een gesprek aan gaan over de zon. In die vrolijke extase, die u ook zeker moet beluisteren via de uitstekende website van de VPRO, voelde het alsof de taal mij loszong van de wereld om me heen, maar goed dat klinkt te zweverig en dat is dit gedicht zeker niet. Ik zal proberen uit te leggen wat ‘De Zon' voor mij betekent, maar eerst een stukje techniek. Waar vroeger vooral door herhaling van klank een dwingend ritme bewerkstelligd werd zoals bijvoorbeeld in het schakelrijmschema dat Dante gebruikte in zijn Divina Commedia, gebruikt Duinker herhalingen van zinsdelen en zinnen. In korte heldere formuleringen spreekt Duinker bijvoorbeeld uit hoe hij zou willen spreken met de wereld zoals de zon dat doet: 
    
    De zon schijnt mooi en schitterend en wonderlijk en heel bijzonder
                                      Ja, op die manier schreeuwen
    Ja, op die manier
  
    Drijvende straten Dode vissen
                                      Ja, op die manier schreeuwen…
    
    Door middel van een modern mantra spreekt hier een verlangen de wereld te bevatten, net als in Allen Ginsbergs ‘Footnote to Howl' waarin Ginsberg op boeddhistische wijze alles heilig verklaart: ‘(…)Holy Peter holy Allen holy Solomon holy Lucien holy Kerouac/…/Holy the sea holy the desert holy the railroad holy the locomotive holy the visions/…/Holy the supernatural extra brilliant intelligent kindness of the soul!' Er zijn meer voorbeelden: Walt Whitman was hierin duidelijk een voorganger van Ginsberg:
    
    1
    
    I sing the body electric, 
    The armies of those I love engirth me and I engirth them, 
    They will not let me off till I go with them, respond to them, 
    And discorrupt them, and charge them full with the charge 
    of the soul...
    
    2  
    
    The love of the body of man or woman balks account,
            the body itself balks account, That of the male is perfect, and that of the female is perfect.
    
    Ginsbergs en Whitmans teksten lijken meer specifiek dan het gedicht van Duinker, bijvoorbeeld in de manier waarop Ginsberg ook personen betrekt in zijn litanie. Beide omvatten een beeld van de wereld en heffen schijnbare tegenstrijdigheden daarin op door ze gelijk te schakelen. Dat wil niet zeggen dat alles daarmee koek en ei is: 
    
…Want letters schieten op vogels
    
    In het lichte fantastische licht
                                       Met kogels…
    
    of:
    
… Ja, de zon
                                    Op een plein met de betekenis
    Op die manier schreeuwen
                                    Ja, de zon schijnt mooi en schitterend
    Op die manier
                                    Ja betekenis op een plein is nergens bang voor…
    
    Dit plein kan van alles betekenen, maar ik kon niet om het beeld heen van de student die op een plein in China voor een tank ging staan - ‘nergens bang voor', ja misschien voor de spijt zich niet uitgesproken te hebben. Later volgt de regel: ‘want de middeleeuwen zijn in de verste verte niet voorbij.' Dit lijkt op elkaar aan te sluiten. Hoe mooi de zon schijnt is daarmee een wens geworden, een verlangen naar verlichting van de barbaren en hun barbaarse handelen. Ik heb proberen houvast te vinden in deze tekst en heb het werk van anderen daarbij mij laten helpen. Dat de uitkomst zo concreet is, ligt niet aan de bundel, die laat talloze lezingen toe. Dat mag u zelf gaan uitzoeken, maar let op u bent gewaarschuwd: ‘De zon schijnt mooi'. 
    
    De Zon
    Arjen Duinker 
    Stichting Kunstuitleen Zeeland 
    ISBN 90 6354 109 0 
    
    Meer over Arjen Duinker via Google 
      terug naar boven 
      
       Handenschuddend met het molecuul
            
        door Tsead Bruinja
        
        Over Tweede Verschiet (Querido) van Leo Vroman 
        
    Ik begin met een pijnlijke vraag: 
    
    are we just Your tool to seek 
    New life by destroying us 
    
    We danken aan de evolutie onze vooruitgang, maar wie in haar een vriend ziet is aan het verkeerde adres. Net zo snel als wij hier kwamen worden we namelijk ook weer uit de weg geruimd om plaats te maken voor een nieuw model. 
    
    Leo Vroman gaat in 'Tweede verschiet' wederom in gesprek met een 'Systeem', voor de één een God, voor de ander een spiegel. In deze dialoog zijn alle vragen even belangrijk, maar de afgelopen jaren lijkt er iets aan de hand te zijn wat ons allemaal bezighoudt. We voelen ons geconfronteerd met een vorm van oorlogvoering die in het Midden-Oosten al langer gangbaar is en die wij sinds het verzet in WO II achter ons lijken te hebben gelaten. Misschien verlangen we wel naar een kleine evolutie in ons eigen leven, misschien komt het deze keer net even te dichtbij. 
    Vroman die al decennia in Amerika woont schreef een prachtig psalm over een van de oorzaken van onze 'nieuwe' angst en de vragen die het bij hem oproept: 
    
    EEN PSALM VOOR HET SMELTEN
    
    Nu ik weet dat ijs-hoge 
    torens die het menselijk woelen 
    in al die kantoren 
    van bazen en bazinnen 
    liefde en onvermogen 
    van binnen niet voelen of horen, 
    dat die kunnen smelten 
    en in luttele seconden 
    de pratenden omzetten 
    in pruttelend vlees 
    en de haatvolle hitte 
    die hele lieve bevolking 
    om kan zetten tot een 
    dikke witte wolk 
    die na dagen zout en zacht 
    vredig neerzinkt als een grijze vacht 
    zodat de nu overtollige 
    tafels en stoelen, kopjes en borden 
    binnen verre huizen 
    mollige wezentjes worden, 
    en ver buiten de stad 
    op het gras, het verlaten speelgoed, 
    het poeder blijft praten 
    over wie het zopas nog, 
    al pratende, was, 
    nu ik dat weet, Systeem, 
    nu weet ik niets meer 
    
    © Leo Vroman 
    
    Het beangstigende lot van de slachtoffers uit dit gedicht wordt voelbaar gemaakt door 'het speelgoed' 'de kopjes' en de 'borden' waar een eigenaar aan mist, maar Vroman's beschrijving van wat er op moleculair niveau gebeurt maakt het geheel nog pijnlijker. Het smelten van een lichaam en het vergaan tot poeder, het volkomen onherkenbaar en onzichtbaar worden van iets, dat iemand is geweest, is moeilijk te behappen. Stelt u zichzelf maar voor als poeder. Hoe ver moet je gaan om dat nog voor te stellen als pratende of actieve moleculen? De dichter weet dan ook niets meer, net als de tot poeder vermaalde lijken van de bazen, bazinnen en hun personeel. Hij kan het verhaal vertellen en het ontleden, maar als het puntje bij het paaltje komt staat hij met dezelfde lege handen. 
    
    Niet alle gedichten uit deze bundel refereren zo direct aan de gebeurtenissen van de afgelopen jaren. Vroman heeft meer te bespreken met het Systeem en de wereld om hem heen dan de wreedheid en het verval. Daarnaast zullen veel van de zinnen en beelden uit zijn gedichten me nog een poos bijblijven, zoals het grappige 'foreskins and onionring ago' of een van de hoogtepunten uit de bundel, het Engelstalige 'The Others' waarin mensen en kinderen zich vastgeklampt hebben aan takken die omwikkeld zijn met prikkeldraad: 
    
    'A motorcade roared past, 
    the riders fastened to their seats 
    with barbed wire, some screaming 
    with their anguishing tires' 
    
    Met dit soort gedichten is deze bundel niet alleen een viering of een psalm voor de vernietiging maar ook een ode aan de verbeelding. 
   
    Tenslotte, over het as van de lijken van soldaten laat Vroman regelmatig woelig de natuur woekeren met schitterende bloemen. Die hoop of  geruststellende gedachte begon me zo nu en dan tegen te staan. De intrigerende vragen die vernietiging oproept leken ze te niet te doen, maar gelukkig eindigde de bundel met het volgende gedicht:   
    
    LENTE, LENTE 
    
    Uit iedere lente 
    ontkiemt in de scholen 
    het lekkere jolen 
    van andere studenten. In een zelfde lokaal 
    zullen kinderen leven, 
    andere, maar allemaal 
    even jong. Even, 
    
    en zo onthutsend zoet 
    als het warm wordt buiten 
    ontspruiten weer zaden, 
    breekt oorlog weer uit en verwarmt weer de paden 
    met gutsend bloed.
    
    © Leo Vroman
    
    Tweede Verschiet
    Leo Vroman 
    Uitgeverij Querido 
    ISBN 90 214 8483 8 
€ 19,95 
    
    Meer over Leo Vroman via Google
      terug naar boven 
      
       Het bommetje van Barnas 
            
        door Tsead Bruinja
        
        Over Twee zonnen (De Arbeiderspers) van Maria Barnas 
        
    Heeft u een plek om uw vragen te bewaren? Ik begin er serieus over na te denken. Iets voor in het testament, als een lied dat bij een begrafenis gespeeld moet. Weet u dan toevallig een plek die minder weergevoelig is dan de plek in dit gedicht? 
    
    WAAR HET STIL MOET ZIJN 
    
    Ik heb een huis van rode stenen en een rok 
    roze van papier en klittenbandgympen. Ik had een wit 
    konijn in een hok en bomen van sneeuw. 
    
    In de zomer is het broeiende hooi zwaar 
    in het veld. Ze zeggen het ontvlamt, echt waar. 
    
    Ik heb een moeder. Ze snijdt brood. 
    Ze vermenigvuldigt boterhammen. Haar vingers 
    stromen onder de kraan, leggen glazen aardappels 
    in modderschillen, tekenen een klein kruis 
    op mijn voorhoofd want je weet maar nooit. 
    
    Maar nooit? Stil nu zegt ze, 
    later. Ik bewaar mijn vragen bij het witte konijn 
    dat in het ijs is begraven. 
    
    De grond dooit traag waar het stil moet zijn. 
    
    © Maria Barnas 
    
    Heeft u een plek om uw vragen te bewaren? Ik begin er serieus over na te denken. Iets voor in het testament, als een lied dat bij een begrafenis gespeeld moet. Weet u dan toevallig een plek die minder weergevoelig is dan de plek in dit gedicht? Mist u een stem die u ouderwets tot stilte kan manen, een moeder, hoe ze de tafel dekt, het rechthoekige witte brood in vier partjes snijdt en de korst tussen duim en wijsvinger net niet tegen elkaar aanknijpt, hoe het witte opbolt? Ik weigerde mijn Vlaamse reus af te staan voor de slacht, ook nadat de kosten van het voer de vijfentwintig gulden van de poelier overschreed. Ondertussen riep mijn moeder een jongen van zijn trekker voor brood met aardbeien en veel suiker. Druppeltjes zweet en de overall van boven open.   
   
    Ik word weggeleid door de herinneringen die dit gedicht oproept en vergeet dat de dichteres veel meer doet dan dat. Naast de subtiele tempowisselingen, de lange zinnen die smaakvol afgewisseld worden met kortere meer staccato strofes waardoor het gedicht nooit saai wordt, speelt Barnas hier met het ritme van de herhaalde betekenis. Het werkwoord hebben komt namelijk zo vaak voor dat het wel lijkt alsof er een bom geladen wordt. Als die bom ontploft, wat die onherroepelijk zal doen (lees het gedicht nog maar een paar keer), wordt het duidelijk dat er niet zo veel te hebben valt. Zie mijn voorbeeld, moeders sterven en konijnen leggen meestal nog eerder het loodje. 
 
    Een quote uit de tekst van Wilhelm Mahller die Franz Schubert gebruikte voor zijn liederencyclus ˜Die Winterreise' illustreert bijna een verlangen naar het einde van de tijd of in ieder geval naar een duisternis. De laatste zin daarvan luidt: ˜Im dunkeln wird mir wohler sein'. De rust van het graf of de nacht zoals u wilt, lijkt inderdaad soms te verkiezen boven het wachten op wat de tijd ons zal brengen en wat ze ons uit onze handen zal slaan. Hoewel ook in de duisternis, waar in het eerste gedicht konijn en vragen liggen bewaard, de stilte niet verzekerd is. 
  
    Barnas vervolgt haar creatieve leentjebuur met een readymade gebaseerd op een lemma uit Van Dales 'Groot woordenboek van Synoniemen en andere betekenisverwante woorden': Zo vast als de bank, zo waar als ik leef, zo waar als ik hier sta. Zo zeker als het amen in de kerk. Daar kun je donder op zeggen. Ik zweer het je. Al moet de onderste steen boven. 
    
    Hoe dan ook. Weer die herhaling, maar ook deze keer is die herhaling betekenisvol. Er schuilt iets in deze familie van zekerheid, iets pijnlijks en dat komt ook naar voren in de bundel. Er wordt gekerfd in een tafel. Er zijn twee harde mensen op wie liefde afketst. Wat we hadden verliezen we en de beloftes die we maken, dienen later soms als gemeen scherpe wapens. Ik zou dan ook zo nu en dan denken aan hoe vragen kunnen ontdooien of hoe mijn moeder het brood snijdt. Het is een cryptische beschrijving van een bundel waarover veel meer te vertellen valt en het donkere karakter van mijn interpretatie is natuurlijk mijn keuze en ligt aan het been waar ik mee uit bed stap, maar u kunt uw tijdelijke tijd beter gebruiken. Kiest u zelf maar welke vragen u door deze poëzie laat ontdooien. Kopen en lezen: Zeker. Beslist. Gegarandeerd. Ongetwijfeld. 
    
    Twee zonnen
    Maria Barnas 
    Uitgeverij De Arbeiderspers 
    ISBN 90 295 0446 3 
€ 14,95 
    
    Meer over Maria Barnas via Google 
      terug naar boven 
      
       De dieppaaiende schar
            
        door Tsead Bruinja
        
        Over Dan op de zeevaartschool (De Bezige Bij) van F. van Dixhoorn 
        
    We ordenen ons leven chronologisch of op thema, trekken herinneringen los en plakken ze aan elkaar en op die manier proberen troost te vinden in een betekenisloze wereld. Mooi, maar geen tijd voor troost nu, want ik kom de schar tegen en voor iemand die vroeger soms met een stekelbaars, maar meestal beteuterd met niet meer dan een mager witvisje thuiskwam, rijzen er dan vragen op. 
    
    wat is lekker 
    bij wat 
    1. lostrekken (p.7) 
      vervorming van 
    minuscule luchtbelletjes (p.8) 
      vooraf een schar 
      2. je bent er weer 
    heb ik verheugd gezegd 
    3. aan het begin (p.9) 
    
    © F. van Dixhoorn 
      We ordenen ons leven chronologisch of op thema, trekken herinneringen los en plakken ze aan elkaar en op die manier proberen troost te vinden in een betekenisloze wereld. Mooi, maar geen tijd voor troost nu, want ik kom de schar tegen en voor iemand die vroeger soms met een stekelbaars, maar meestal beteuterd met niet meer dan een mager witvisje thuiskwam, rijzen er dan vragen op. 
      Volgens de website van vishandel Roeleveld, <http://www.ca-roeleveld.nl/>, heeft de schar een kleine bek en een zijlijn die een bocht maakt over de borstvin. De schubben op de oogzijde hebben iets ruws. Het dier leeft op zandbanken en zandige kusten, op diepten tussen de 20 en 40 meter en voedt zich met wormen, kreeftachtigen, slangsterren, kleine zee-egels, schelpdieren en ook wel grondels en zandspiering. De schar paait over een lange periode en doet dat diep, van januari tot en met augustus op diepten tot 40 meter. Dit dieppaaiende dier wordt daarnaast voornamelijk binnengehaald als bijvangst van de garnalenvisserij. 
      De schar die als toevallig slachtoffer op uw bord prijkt kleurt mooi bij de orde die er in deze bundel lijkt te heersen. ‘Lijkt', want die orde reikt niet ver. Het kost namelijk moeite om in deze eigenaardige en interessante verzameling opmerkingen en notities een verhaal te vinden, vrees echter niet, ook bij van Dixhoorn vinden we weemoed en de problematisering van de verhouding tussen de ‘ik' en anderen: 
      als het ene deeltje 
    iets overkomt 
    is dat op hetzelfde moment 
    ook aan het andere 
    af te lezen 
      Tevreden? Zo ziet u maar weer, dat poëzie nooit los van de wereld staat en van Dixhoorns opmerkingen en notities niet los van elkaar. Maak uw eigen combinaties, laat u dit gedicht overkomen, eet er een schar bij en haal herinneringen op aan de zee, het strand of aan de zeevaartschool, want '1. zee maakt jong'. 
      Oh ja, en dan nog dit: neem twee scharren, 75 gram Noordzeegarnalen, een halve sjalot, een halve eetlepel citroensap, een halve eetlepel peterselie, 75 gram boter en 50 gram tarwebloem. Maak de scharren schoon, ontschub ze, was ze en dep ze droog. Wrijf ze in met zout, wentel ze in de tarwebloem en schudt de overbodige bloem af. Smelt in een pan de boter, bak de scharren hierin aan beide kanten een beetje aan houdt het geheel warm. De gesnipperde sjalot heel lichtjes in dezelfde pan fruiten, de garnalen toevoegen en ten slotte het citroensap en de peterselie bijvoegen. Alles goed omroeren. De schar op het bord leggen, overscheppen met de garnalen en opdienen met aardappeltjes en worteltjes.(bron: <http://www.xquis.com/>) 
      Dan op de zeevaartschool 
    F. van Dixhoorn 
    Uitgeverij De Bezige Bij 
    ISBN 90 234 1164 X 
    16,50 euro 
      Meer over F. van Dixhoorn via Google 
      terug naar boven 
      
      Het licht in de lucht
            
      door Tsead Bruinja
      Over De rivier als vlakte (De Arbeiderspers) van Marije Langelaar
          
    In Marije Langelaars bundel 'De rivier als vlakte' vreet het licht aan een geliefde, verblindt het een minnaar die prompt de macht over het stuur verliest, waarna het verongelukte stel elkaars beschadigde lichamen 'waanzinnig' bemint. 
    
    DE RIVIER ALS VLAKTE
      Dit deel 
    van het verlangend licht - 
    dat schaduw op de loze perken werpt 
    en wit blijft hangen in gezicht 
      dat stilstaat in de ramen en rondjaagt 
    door een krakend huis 
    dat zijn spots heeft aangeslagen en op 
    centimeters door de velden speurt 
      dat zich als een dode aan laat dragen 
    op de bakens van de kille wind 
    en al die morgens wordt ontvangen 
    door het winterstil 
      - dit licht 
    vreet in de ochtend aan mijn heldere geliefde 
    die zacht in lakens ingeklemd 
    zijn adem stuwt 
      © Marije Langelaar
      In Marije Langelaars bundel 'De rivier als vlakte' vreet het licht aan een geliefde, verblindt het een minnaar die prompt de macht over het stuur verliest, waarna het verongelukte stel elkaars beschadigde lichamen 'waanzinnig' bemint. Ergens anders leidt het tot de volgende donkere bekentenis: 'het licht scheen op haar keel zo prachtig / ik kon er niets aan doen'. Het licht toont ons een schoonheid die niet makkelijk te verdragen is, lijkt Langelaar te willen vertellen. Zo spannend en bijna oriëntaals verwoordt ze dat inzicht: 'het reizende licht laat hel en eenvoudig / onze wezens zien / al onze verlangens staan stil / milde dauw strijkt langs de stengels van een / dunne tak.' 
          
    Licht stroomt de wereld door net als water, als bloed door een lichaam. Het vangt een dans aan met de lucht. Die lucht vliegt 'gierend in het paard' terwijl twee kinderen zich onhandig 'fruttend' in het hooi een weg voorbij het geheim vrijen, de lucht 'rent door huizen', bijna hand in hand met het licht zou je kunnen zeggen, zoals het laat zien hoe de 'heldere geliefde zijn adem stuwt' in het bovenstaande gedicht. Lees deze poëzie terwijl een felle zon zich via de pagina een weg uw ogen in brandt en sta niet op, want u zult verblind wankelen. Buiten vechten de duiven en raast het verkeer voorbij. Ik denk aan mijn geliefde en hoe ontastbare zaken als adem en licht naast elkaar kunnen bestaan in haar ogen en in haar mond, hoe ze daar op elkaar jagen, en blijf zitten. 
      De rivier als vlakte 
    Marije Langelaar 
    Uitgeverij de Arbeiderspers 
    ISBN 90 295 2814 1 
€ 14,95
      Voor meer over Marije Langelaar via Google 
      terug naar boven 
      
       Nu nog volop ventilatoren 
            
        door Tsead Bruinja
        
        Over de nieuwe bundel Nu nog volop ventilatoren (Uitgeverij 521) van Bas Belleman 
        
    Het ruist in het hoofd van de dichter Belleman, die naast dichter ook graag beroepsmatig snooker had gespeeld. Het ruist van muggenstiften, stressballetjes en afscheidsgroeten. 
    
    VEER  
    
    de boot is kant en overkant kwijt houdt 
    met moeite zijn balans  
    
    nog allemaal wateromarmingen gruizige 
    windvlagen afscheidsgroeten vlakken zijn gezicht  
    
    het is misschien een heldere winter 
    er sterven mensen aan heldere winters  
    
    de niemandskloof tussen zijn sneeuwende 
    hersenhelften dat kanaal daarop vaart hij heen en  
    
    wanneer hij ondersneeuwt omslaat kant en overkant 
    hem vergeten is de vraag kan hij water ademen  
    
    © Bas Belleman  
    
    Het ruist in het hoofd van de dichter Belleman, die naast dichter ook graag beroepsmatig snooker had gespeeld. Het ruist van muggenstiften, stressballetjes en afscheidsgroeten. Door de ‘sneeuw' heen dreunt een vijand die bestreden moet. In verwarring bewaart hij dus een ‘piepschuimen schaar', ‘sneeuw in de vriezer' en ‘zwermen mussen om los te laten'. Begrijpt u dit? Ziet u de logica? Nee? Mooi zo! Dat betekent dat u geknipt bent voor het lezen van deze poëzie.  
    Hier wordt namelijk beweerd dat de wereld niet is wat ze lijkt. Wat ze uitvent op reclameborden, in tijdschriften en media kan net zo goed gebruikt worden om aan te geven wat ze is ze is of niet is als door een zelfbedachte zin. Originaliteit is een overblijfsel van de romantiek en deze readymades en metamorphoses zijn juist eigentijds, ze komen overeen met de ridicule ‘make-overs' van beroemdheden, boeren- en buitenlui in de nieuwe kijkcijferkanonnen van de commerciëlen. 
    
    En hoort, een moraalprediker schreeuwt: ‘Uitverkoop!'. Doe die tv maar uit, hier is genoeg te vinden. De warme zomer is voorbij, koop poëzie van Belleman en lees:   
    
    3  
    
    nog volop ventilatoren nu  
    
    al zijn de ramen dicht het waait 
    u denkt wat is het lekker koel 
    bij deze lampenier dat komt  
    
    nog volop ventilatoren nu volop 
    nog ventilatoren volop nu 
    volop nu nog ventilatoren   
    
    Nu nog volop ventilatoren 
    Bas Belleman 
    Uitgeverij 521 
    ISBN: 90 76927 32 4 
€ 12,50  
      Voor meer over Bas Belleman via Google 
          
          terug naar boven 
      
      Lekkende poëzie
            
        Door Tsead Bruinja
        
        Over Uit 7 (Uitgeverij Contact) van Nachoem M. Wijnberg 
        
    TWEEDE MAN
    
    Als een man met een tweede man 
    in een trein gereisd heeft en die 
    tweede man sterft dan neemt de ander 
    de rest van zijn leven in ontvangst. 
    
    Hij stapt uit nadat de trein aangekomen 
    is en loopt met openhangende jas door 
    de koude nachtlucht naar de uiterste 
    en verboden zijkant van het station. 
    
    Van daaruit kijkt hij naar de rails 
    en de lichten en een lokomotief die 
    los op de rails geparkeerd staat. 
    
    Groot en ondoorzichtig. Een man die 
    met een andere man, die stierf, samen 
    gereisd heeft is hem dit schuldig. 
    
© Nachoem M. Wijnberg 
    
    Wat doet iemand met een gedicht? Wat doet iemand met een gedicht uit een boek dat hij net via de post gekregen heeft van een postbode die daarna zijn boterham eet. Hij loopt rondjes met het gedicht in de envelop. Wat doet iemand met een gedicht dat hij niet helemaal begrijpt? Het is poëzie en ook hij schrijft. Hij voelt dat hij het werk iets verschuldigd is en meer nog, hij voelt dat er iets schuilt in deze poëzie dat hem bevalt. Wat doet iemand met een gedicht? Hij leest het en loopt er een rondje mee onder zijn arm. Hij drukt het blad tegen zijn buik en kijkt wat er gebeurt. Hij opent een boek met zijn eigen werk op de juiste pagina en kijkt wat er gebeurt. De twee boeken tegen elkaar aan. Hoe lekt poëzie? Wat doet u met een gedicht? 
    Wat doet u met een gedicht als u bijna een boterham eet? 
    
    Uit 7 
    Nachoem M. Wijnberg 
    Uitgeverij Contact 
    ISBN: 9025419550 
    Prijs: € 21,90 
    
    Meer over Nachoem M. Wijnberg via Google
      terug naar boven