Over de bundel Binnenwereld buitenwijk natuurlijke omstandigheden (Cossee, 2015) De dichter als conciërge van de tijd - Eppie Dam in de Leeuwarder Courant / Dagblad vh Noorden
Over Stofsûgersjongers / Stofzuigerzangers (Afûk 2013) Vertrekken, terugkomen, aarden - Holly Moors, Moorsmagazine, 2013
Over de bundel Overwoekerd (Cossee, 2010) 'Even politiek geëngageerd als commercieel' - Maaike Meijer, De 100 beste Gedichten, januair 2011 Over mijn bijdrage aan de bloemlezing Nu U! van uitgeverij de Wintertuin 'Extatische echo van Paul van Ostaijen' - Liesbeth Goedbloed in het Nederlands Dagblad, 13-05-2010 Over de bundel Angel (Bornmeer, 2008) Om wat foarfallen is - Rieuwert Krol, april 2009 Over de gedichten in de bloemlezing Kwam dat zien! Kwam dat zien! (Querido, 2008) Red. Ted van Lieshout. 'Politieagentenproza' - Karel Berkhout, NRC, 26-09-2008Over De geboorte van het zwarte paard (Uitgeverij Cossee, 2008) en over werk in Het goud op de weg - een bloemlezing uit de Friese poëzie sinds 1888 (Bornmeer, 2008) Brug tussen Friesland en Holland - Edwin Fagel op De Recensent, 18-11-2008 Over mijn prozabijdrage aan En toen viel ik van het podium (Prometheus, 2007) ervaringen van schrijvers on the road De wat warrige prietpraat van de Friese dichter Tsead Bruinja - Jaap de Berg, 23-03-2007 Over meerdere bundels Overzicht van de Nederlandstalige bundels op de website van de KB, nov. 2008 Over Bang voor de bal (Cossee, 2007) Poëzietop 5, Henk Blanken, Dagblad van het Noorden, 31-12-2007 Over Batterij (Contact, 2004) Soms loopt zijn werk van de rails - Biblion Over Dat het zo hoorde (Contact, 2003) 'Zinnen ineeen schroeven'- Hans Groenewegen voor de bibliotheken
De dichter als conciërge van de tijd Door Eppie Dam Zo begin je een gedicht als je Tsead Bruinja heet: ‘de aarde is een tas om de schouders van de maan'. Een regel om in te lijsten, maar hoe nu verder met die Chinees aandoende wijsheid? De dichter moet er zelf nog het meest benieuwd naar zijn geweest want de ‘beelden schreeuwden om een vervolg'. Dan worden ze, in de scheppingsfase, doorkruist door televisiebeelden. Op slag verandert het perspectief, ‘want de zon is zo zwaar', en staan we met het gedicht in de Japanse werkelijkheid van Fukushima. FUKUSHIMA de aarde is een tas om de schouders van de maan ik werd verliefd op de eerste regel haar a’s lonkten de zon hangt in een tas om de maan haar schouders ik krijg er warme handen van de beeldspraak verdwijnt in een tunnel ermee onder de armen naar een radioactief strand of zwemt in datzelfde water een aarde? was het niet een tas Het is typerend voor de poëzie van Bruinja, die hooggevoeligheid voor de leefomgeving, waardoor alles met alles in verband staat en meteen veranderlijk is. Het zegt ook iets over zijn nieuwste bundel, waar binnen- en buitenwereld elkaar aftasten, bakkeleien en spiegelgevechten leveren. Het is een voortdurend reflecteren, spreken en tegenspreken, met zowel de keukentafel als de kosmos als decor. Maar uiteindelijk blijft de essentie: de aarde en hoe wij mensen ons ertoe verhouden. Associatief schrijven betekent bij Bruinja niet dat hij overgeleverd is aan wat zich aan hem opdringt, of de wereld hem voorschotelt. Zijn gedichten staan bol van die wereld, die soms grillig en onverteerbaar is, maar hij kijkt niet lijdzaam toe en toont zich tot in alle vezels betrokken. Daar stopt zijn rol, want hoewel hij de geschiedenis kent, ‘de dichter is geen historicus / de dichter is de conciërge van de tijd'. BOUILLON de chef dompelde haar jichtige voet en deze brave burger zucht wanneer hij de krant leest de burgemeester aardt maar moeilijk de sp-leider bejubelt zichzelf mijn eerste ervaring in de politiek nog even en ik ga de poëzie in Bij hypersensibel dichterschap ligt chaos op de loer, maar Bruinja beschikt over poëtische hygiëne. Het is bij hem (met uitzonderingen) vooral gecontroleerde chaos. Kijk naar de bijen, de mieren, de mensen. Tsja, de mens – die ‘was graag de kroon op uw schepping geweest' maar ‘moest voor de eer bedanken'. Tsead Bruinja mag de eer in ontvangst nemen dat zijn werk een kroon is op de poëzie. Bron: deze recensie verscheen op 18-9-2015 in de Leeuwarder Courant en in het Dagblad van het Noorden
Aan boord stappen van een droom - recensie in TrouwTsead Bruinja tilt het kleine leven uit boven het cliché
Door Janita Monna
Er zijn van die nachten dat het hoofd niet tot slaap te dwingen is. Dat je in bed wat naar het plafond ligt te koekeloeren en je gedachten volstrekt hun eigen gang gaan. Uit het niets duikt ineens de vraag op: 'welke handen startten de machine / die de planken zaagde voor je bed?' En voor je er erg in hebt wandelen die gedachten vanuit dat bed in die stille slaapkamer de wereld over. Of halen ze die met beddenmaker en al je hoofd binnen.
satelliet diplomaat welke handen startten de machine wie bracht de boom plantte hem naar welk huis keerden ze aan het einde als ze mochten kiezen waar jij op hun planken niets slechts geen oorlog of honger wanneer je 's nachts wakker geschud door een vraag de maan door een kier in de gordijnen de planken beschijnt en er geen verschil meer is in of buiten je bed De hierboven gestelde vraag komt uit het openingsgedicht van de nieuwste bundel van Tsead Bruinja: Binnenwereld, buitenwijk, natuurlijke omstandigheden. Die titel mag even de suggestie wekken dat die werelden gescheiden zouden zijn, meteen in dat nachtelijke openingsvers laat Bruinja zien hoe dunnetjes die scheidslijn tussen binnen- en buitenwereld is, als je al van een 'lijn' zou kunnen spreken. Neemt niet weg dat het eerste deel van de bundel ('binnenwereld') meer gericht is op innerlijke roerselen, terwijl in 'buitenwijk' de blik de andere kant opgaat.
Had de van origine Friese Bruinja in zijn vorige bundels, het tweetalige Stofsûgersjongers/Stofzuigerzangers en Overwoekerd, wel de neiging huiselijkheid wat wijd over de regels uit te smeren, daarvan is nu gelukkig geen sprake.
In aangenaam rustige, haast vertraagde en tegelijk ritmische, muzikale regels stelt hij vragen die het 'kleine leven', het leven in nabijheid van vrienden en vrouw, boven het anekdotische uittillen. En ook boven het cliché, want wie het heeft over leven ('welk leven dan wel' - vraagt Bruinja vertwijfeld) die heeft het al snel over de tijd die niet stilstaat en of we wel genoeg in het moment zijn geweest en of we dingen anders hadden moeten doen.
pokon ja! bijna in bloei de japanse kers en bijna bezweet de geverfde planken je moet met je hoofd omhoog dansen en ik keek omhoog ken nu de ijzeren geraamtes tussen de lampen daar is het altijd om gegaan en stof dat we omhoog stampen Er is de wens om gezien te worden, om een verhaal van het leven te maken, die klinkt bijna teder bij Bruinja. Want een leven is meer dan wat op film is vast te leggen, het is ook: 'wie we waren in de harten van onze moeders / vaders broers zussen vrienden en buren / waarin de bal nog rolt / de schoot warm is / de deur open'.
verfilmd voor cas ze gaan ons leven niet verfilmen niet hoe we ons afzetten tegen ze gaan ons leven niet verfilmen maar wij kunnen veel hebben ze gaan met ons leven niets doen en niets van dat alles zou uit kunnen drukken niet op maar achter hun gezicht moet je kijken Diezelfde Bruinja kan ook fel worden als de buitenwereld - de maatschappij - de binnenwereld instroomt. Aan feiten over wat zich daar allemaal afspeelt hoeft hij zich niet te houden: de dichter is geen journalist, zegt hij terecht. Hij kan wat echt gebeurt (een bombardement van een stad, een drone-aanval) vervlechten met al dan niet verzonnen volksverhalen. Hem staat het vrij om met een geestige omkering te tonen hoe eendimensionaal het denken over bijvoorbeeld asielzoekers of vreemdelingen nog altijd is: 'vijfhonderd koks zangers vissers timmerlui / dokters en wetenschappers stappen vol goede moed / aan boord van een droom om schoonmaker te worden'.
Dit is geen loze bezorgdheid over wat er gaande is, dit is wat de werkelijkheid zo nu en dan nodig heeft: poëzie:
WESTERN UNION
vijfhonderd koks zangers vissers timmerlui
dokters en wetenschappers stappen vol goede moed
aan boord van een droom om schoonmaker te worden
bij elkaar gespaarde huizen te poetsen
of een welverdiende aanbouw te plaatsen
na uw promotie
valt er een balk op hun hoofd dan zijn ze niet verzekerd
breken ze hun nek als ze uitglijden over een gladde tegelvloer
dan zijn ze niet verzekerd
en terwijl u een pensioen opbouwt
om ervoor te zorgen dat u later
niet voor verrassingen komt te staan
loopt een van hen langs een muziekwinkel
en neuriet keurig ingeburgerd
is het lang geleden is het lang geleden
dat mijn hartje riep
met z'n ding dinge dong
is het lang geleden is het lang geleden
in de zomerzon ging het
BIM BAM BOM!
en stuurt geld naar een nichtje
dat haar vader in brand zag staan
P.s. Deze recensie verscheen op 26-9-2015 in Trouw. Het gedicht 'Western union' werd naast de bespreking geplaatst, de andere gedichten die hier in het geheel erbij staan, heb ik er zelf tussen gezet.
Wisselvallige poëziebundel van Tsead Bruinja Door Nels Fahner 'Binnenwereld, buitenwijk' heet de nieuwe dichtbundel van Tsead Bruinja. De bundel staat vol gedichten die het moeten hebben van de retorische effecten, en tegelijkertijd een grote maatschappelijke betrokkenheid verraden. Bruinja’s experimenten vliegen echter helaas nogal eens uit de bocht, met als resultaat een wisselvallige bundel. De dichter Tsead Bruinja (Rinsumageest, 1974) onderzoekt in zijn nieuwe bundel 'Binnenwereld, buitenwijk' de relatie van de mens tot de natuur, en dat doet hij vaak op een heel verrassende manier. Het gedicht Ik geef je het woord begint bijvoorbeeld zo: ‘Een man luistert naar de vogels / maar dan net iets langer dan jij en ik / hij neemt het gezang op en rekent uit / hoeveel sneller het hart van de vogel klopt.’ Even later zijn de versregels korter, als een verteller die zijn stem laat dalen: ‘Hij neemt de tijd / en vertraagt / de opname.’ Het gedicht sluit af met een intieme constatering: ‘en de vogel antwoordt / de vogel heeft hem verstaan / dat vertelde een vriend me / ik heb hem verstaan.’ In dit gedicht speelt Bruinja met snelheid, door de strofes van het gedicht in lengte te laten variëren. Het is een flonkerend gedicht, en een geslaagd vormexperiment, waarin Bruinja het maximale uit zijn materiaal haalt. Maar - en dat is het slechte nieuws - dat is in Binnenwereld, buitenwijk zeker niet altijd het geval. Gebombardeerd Indrukwekkend is het gedicht 'Wat je met een stad kunt doen'. Daarbij wordt het zinnetje ‘een stad wordt eerst een paar dagen gebombardeerd’ telkens herhaald als een refrein, en tussendoor wordt een fictief verhaal over een Afrikaans volk verteld, dat allerlei bijzondere rituelen heeft waarmee ze mensen op het goede pad houden. Dit gedicht heeft een verpletterend effect, zeker als je aan het eind beseft dat Bruinja onze tijd schetst als een terugkeer naar een soort ‘natuurstaat’ van vernietiging, waarbij de techniek wordt gebruikt om de vijand te elimineren. ‘Karretjes werden door de hettieten al gebruikt / als wapens om hun vijanden mee te rammen / in volle vaart.’ Cruciale plekken Bruinja dicht over holle woorden in de politiek, over drones, over speelgoed en menselijke verlangens. Het valt op dat op de cruciale plekken in de bundel (het begin en eind van elke afdeling) de sterkste gedichten staan. Wat daartussenin staat is vaak minder van kwaliteit - de stijlmiddelen die Bruinja gebruikt, zoals retorische vragen, herhaling en collageachtige technieken komen in heel wat gedichten niet goed tot hun recht. Dat is jammer. Want de dichter reflecteert wel op thema’s die ertoe doen. Tot de gedichten die je bijblijven behoort 'In de handen van je zoon' waarin Bruinja erin slaagt om je te verplaatsen in het hoofd van een vluchteling, die je voor even zelf wordt: ‘Te moe om je zegeningen te tellen / te woedend om het speelgoed in de handen van je zoon / dat heel andere kilometers heeft afgelegd / te bewonderen.' Bron: Het Friesch Dagblad, 3-10-2015
Door Dieuwertje Mertens
Welke handen startten de machine/ die de planken zaagde voor je bed? dicht Tsead Bruinja. Van zo'n gedachte kun je wakker geschud worden. Wie bracht de boom plantte hem/ en wie kwam hem halen? Dat bed heeft een leven geleid waar je geen weet van hebt. Een satelliet op 36.000 kilometer passeert eerst jouw huis en dan dat van de timmerman. Je sluit je ogen, en er geen verschil meer is/ tussen wie je bent (...) in of buiten je bed.
Bruinja schreef het gedicht in opdracht van het EO-radioprogramma Dit is de dag voor oud-ambassadeur Edy Korthals Altes (1924), die in 1986 in gewetensnood kwam omdat hij niet langer verantwoordelijkheid kon dragen voor de wapenwedloop tussen de Navo en de Sovjet-Unie.
De achtergronden van de gedichten staan niet in de bundel, maar zijn via Soundcloud te vinden. Als je niet weet dat het aan de oud-ambassadeur is opgedragen, zul je er ondanks de titel Satelliet diplomaat een doodgebloed huwelijk in teruglezen.
In Binnenwereld buitenwijk natuurlijke omstandigheden probeert Bruinja het universum te omvatten: van interne overpeinzingen en twijfels tot externe nieuwsgebeurtenissen en de ruimte daarbuiten (satellieten, de maan). Hij laat zien hoe nietig de mens in wezen is, een speldenprik in het universum.
Met name in het eerste deel Binnenwereld leidt dat soms tot schrijnende inzichten, zoals in Nest van zou en had van nu: (...) ik had meer moeten denken/ aan van die hete zomerdagen/ dat jij de trap opkwam/ en naar mij lachte.(...) maar ik denk er nu aan/ ik neem het nu mee /ik schiet de eksternesten/ uit de bomen/ om ons huis heen. De 'ik' mag dan wel proberen het gevaar op afstand te houden door de eksters uit de bomen te schieten, maar de lezer voelt dat 'maar ik neem het nu mee' mosterd na de maaltijd is.
In de delen Buitenwijk en Natuurlijke omstandigheden komt de moeilijk te doorgronden en absurde buitenwereld binnen in gedichten over IS, drones, vluchtelingen: vijfhonderd koks zangers vissers timmerlui/ dokters en wetenschappers stappen vol goede moed/ aan boord van een droom om schoonmaker te worden. Een van hen neuriet keurig ingeburgerd: is het lang geleden is het lang geleden/ dat mijn hartje riep// met z'n ding dinge dong (...) en stuurt geld naar zijn nichtje/ dat haar vader in brand zag staan.' Dat soort schrijnende zinnetjes maken de bundel.
Bron: Parool, 8-10-2015
Ik heb niet veel eelt op op mijn hart of tong - Recensie Binnenwereld… NRC 23-10-2015 Door Arie van den Berg Vergeet de heuse verdichting in deze bundel. De dichter onderzoekt het spanningsveld tussen eigen beweegredenen en externe bronnen, in de vorm van sampling. En dat werkt soms krachtig. Leek Tsead Bruinja in zijn eerste bundels introvert – sinds Bang voor de bal (2007) is de werkelijkheid van alledag bepalend in zijn poëzie. Die terloopse ommezwaai maakt hem tot wat hij buiten de poëzie misschien al was: een extraverte introvert. Deze bijzondere eigenschap verbergt hij overigens vaardig in een werkwijze die zich het beste laat omschrijven als ‘sampling’, een collagetechniek met van elders geleende zinsneden. Hij gebruikt dus andermans maskers om uit te drukken wat hem zelf beweegt. In zijn nieuwe bundel, Binnenwereld, buitenwijk, natuurlijke omstandigheden, onderzoekt Bruinja het spanningsveld tussen de twee: zijn eigen beweegredenen en zijn externe bronnen. Dat suggereert systematiek, maar daarvoor zijn Bruinja’s formuleringen te terloops en soms zelfs te nonchalant. Van heuse verdichting is in zijn poëzie geen sprake, en dat kan en mag je als lezer van sampling ook niet verwachten. Niettemin zijn de beste verzen vaak onverhoeds raak in hun slotregels. Een goed voorbeeld daarvan is het afsluitende distichon van ‘Bouillon’: ‘nog even en ik ga de poëzie in / om de wereld te verbeteren’. Deze paradox beheerst vooral de tweede afdeling van de bundel, ‘buitenwijk’. Daarin toont Bruinja zich bij uitstek een maatschappelijk geëngageerde dichter. Maar pas op, stelt hij zelf in het gedicht ‘Wat je met een stad kunt doen’: ‘de dichter is geen historicus/ de dichter is de conciërge van de tijd’. Binnenwereld buitenwijk luidt de titel op het voorplat. Op de rug en titelpagina wordt dat Binnenwereld, buitenwijk, natuurlijke omstandigheden. En aan het slot van de bundel verschijnt nog: 'Wingewest’. Die vierde afdeling had mogen ontbreken. Poëtisch is Bruinja daarin op zijn zwakst. Elk van de acht gedichten is niet meer dan een echokuil van opgevangen buitenruis – vaak, maar vooral ook vaag politiek gekleurd. Poëtisch sterk wordt Bruinja wanneer hij zijn eigen ervaringen of het gebrek daaraan kruist met andermans tekort en kracht. Dit gebeurt in ‘Een blinde zegt maak met mij deze kamer’, het mooiste gedicht van de bundel, dat begint met de regels: geef mij een indrukwekkende tafel met een dik blad geef mij een uitzicht met de roestige geur van regen De stijl is even lapidair en opsommend als in andere verzen in deze bundel, maar de inhoudelijke dwarspaden en kruisingen zijn suggestiever, dus sneller herkenbaar, bijvoorbeeld aan het slot van het gedicht: ‘zeg me hoeveel van wat je weet je hebt gezien/ hoe weinig aangeraakt// en merk wanneer je zachter praat/ dat deze kamer kleiner wordt// ik heb niet veel eelt op mijn handen/ niet veel op mijn hart of tong// roep me// dan weet ik/ waar we staan.’ Persoonlijk is, of lijkt Bruinja vooral in de eerste afdeling ‘binnenwereld’. Die opent, na de vervreemdende titel ‘Satelliet diplomaat’, met de aansprekelijke regels ‘welke handen startten de machine / die de planken zaagde voor je bed?’ Daarmee zijn we in het huis van de dichter. Gastvrij laat hij ons kennismaken met zijn alledaags bestaan, zijn echtgenote en vrienden. Veel minder persoonlijk zijn de maatschappijkritische verzen in de bundel. Soms zijn die ook uitsluitend opgebouwd uit citaten, zoals ‘In kannen en kruiken’, dat niet meer dan een opsomming is van clichématige toezeggingen. Maar dan blijkt hoe krachtig sampling kan werken: zijn we van plan zal gaan gebeuren Hierna gaat het gedicht nog elf regels door met soortgelijke kreten, al wordt daarin soms aan de zekerheid gemorreld met uitspraken als ‘dat hangt ervan af ligt moeilijk ligt lastig’. Die dubbelheid uit zich ook in de laatste regels: ‘waren we al aan het doen / was mij ontschoten’. Dit had Deelder kunnen zijn, maar het is vintage Bruinja. Bron: NRC, 23-10-2015 - http://www.nrc.nl/
door Ruben Hofma, 28 oktober 2015
Aan de audio-opnames merk je het goed; gesproken komen de ritmische gedichten uit Binnenwereld, buitenwijk, natuurlijke omstandigheden goed tot hun recht. Neem een gedicht als het lange ‘De vis in de zee’. De heldere, zachte, glijdende stem – een watervalletje uit een Friese bron – van Tsead Bruinja draagt sterk bij aan een prettige luisterervaring. Op papier is de helft van de gedichten uit Binnenwereld, buitenwijk, Natuurlijke omstandigheden minder bijzonder.
Vijftien jaar geleden is het dat Bruinja’s – Friestalige – poëziedebuut, De wizers yn it read (De wijzers in het rood), bij een reguliere uitgeverij verscheen. In de tussentijd is Bruinja ontpopt tot een veelgevraagde dichter. Hij trad op op het Poetry International Festival en andere internationale literatuurfestivals, publiceerde gedichten over actualiteiten in kranten als het NRC Handelsblad en liet zich horen, eveneens met gedichten over actualiteiten, in het EO-radioprogramma Dit is de Dag. Een grote greep gedichten uit zijn nieuwe bundel is geschreven voor die actualiteitenmedia, een ander deel ter gelegenheid van uiteenlopende zaken en een klein deel kende geen andere opdrachtgever dan alleen Bruinja’s hart of hoofd. Dat vind ik jammer; de actualiteit wordt er, verpakt in Bruinja’s poëzie, meestal niet aantrekkelijker op, en andersom, poëzie verpakt in actualiteit, evenmin. Liever lees ik gedichten die Bruinja op eigen initiatief schrijft, gedichten die geboren worden uit een onafhankelijke drang van het hart.
De gedichten uit Binnenwereld, buitenwijk staan allemaal, hetzij soms in eerdere versie en sommige ook in het Fries, op Soundcloud. Daar brengt Bruinja ze ten gehore en heeft hij toelichtingen bij zijn werk gepubliceerd. Wat is dat fijn; een dichter die zijn bundel voordraagt en de opname ervan beschikbaar stelt voor iedereen en voor wellicht altijd. Dat zouden er meer mogen doen, moeilijk hoeft het niet te zijn; het kost minder geld en tijd dan het maken van een cd als toevoeging bij een dichtbundel.
De dichtbundel getuigt, behalve van gevoel voor ritme, van klankverwondering en taalvermaak. Zie en hoor bijvoorbeeld de titels ‘Satelliet diplomaat’, ‘Pokon ja!’, ‘Koekoesspuug’. Met taalvermaak is het eenvoudige gedicht ‘In kannen en kruiken’ tot stand gekomen. De eerste drie regels: ‘zijn we van plan zal gaan gebeuren / komt er aan kan niet lang meer duren / hebben we aan gedacht hadden we ons voorgenomen’. Enzovoorts. Taalgenot wordt afgewisseld met welgemeende zorgen, al dan niet zorgen om het welzijn van de wereld, zoals in ‘Fukushima’.
In ‘Fukushima’ gebeuren verwarrende dingen. De zon bevindt zich in de aarde en de aarde is een tas om de schouders van de maan. Misschien is de aarde niet een tas, maar hangt er een emmer om de schouders van de maan en ligt in die emmer de zon. Maar die emmer is misschien iets heel anders en de aarde kan zich bevinden in het water in die emmer. Kernrampen hebben de zotste gevolgen. Tegenstrijdigheden in poëzie kunnen geweldig intrigeren, hier echter gebeurt dat wat mij betreft niet, hoe krachtig de beelden ook zijn. Dat het niet intrigeert, komt vooral door de tweede en vijfde strofe waarin de dichter zich expliciet toont, en doordat de beelden haperen. De expliciete instap van de dichter in het gedicht ontregelt het verloop en betekent helaas een sprong uit dat beeld van een stukje heelal. Het geeft het idee dat de dichter niet meer wist hoe hij het begin met het mooie beeld moest vervolgen.
Er zijn meer passages in de bundel die niet intrigeren. Een flink deel van de bundel komt over alsof er weinig moeite is gedaan om indrukwekkende woorden en zinnen te vinden; teksten spreken niet echt tot de verbeelding, ontstijgen het alledaagse taalgebruik niet of komen uit de mond van andere mensen onder wie politici. Wellicht zijn dat de gevolgen van het schrijven in opdracht van actualiteitenmedia. De gedichten die ik bedoel bevatten passages als deze: ‘op tv ontduikt mark rutte een vraag / over de grote groep succesvolle allochtonen / die hij met zijn partijprogramma schoffeert’, ‘het is een druppel op een lauwwarme plaat’ en ‘maar de natuur houdt je geen hand boven het hoofd / en je regering wil in je kasten kijken / van je tafel eten’. Dit is geen originele of mooie poëzie. Enjambement en afwezigheid van interpunctie maken in deze gevallen weinig goed en voor ritme en emotie geldt hetzelfde.
Het andere flinke deel van Binnenwereld, buitenwijk intrigeert wel. ‘was niet bang de diepte in te gaan / was bang dat diepte er niet was // werkte vanuit de lucht aan een landingsbaan // liefde muurvast’ staat in ‘De vis is in de zee’. Vooral de derde regel geeft te denken; als dit over bindingsangst gaat bijvoorbeeld, is dit zeer treffend. Deze regels komen bovendien bewonderenswaardig eerlijk en persoonlijk over en dit gaat op voor het hele gedicht. Het lijkt me dat dit een oprecht Bruinja-gedicht is en die vind ik het indrukwekkendst.
Andere intrigerende gedichten zijn het gekke, effectief vertragende ‘Ik geef je het woord’ – doet denken aan de regels ‘Wat weet ik van de vogel / als ik zijn zingen niet versta’ van Willem Hussem –, het geslaagde ‘Wat je met een stad kunt doen’ dat experimenteel aan de haal gaat met de (actuele) verwoestingen van steden en de driedelige reeks ‘Drone’ over het wel en wee van bijen, mieren en mensen die aan hun kolonies werken. Het fragment ‘en merk wanneer je zachter praat / dat deze kamer kleiner wordt // ik heb niet veel eelt op mijn handen / niet veel op mijn hart of tong // roep me // dan weet ik / waar we staan’ komt op een mooie manier dichtbij en de verduidelijking ‘voor hem geeft de lamp geen licht / maar brandt de lamp’ is erg mooi. Allemaal te lezen in Binnenwereld, buitenwijk. En te horen op Soundcloud.
De gedichtenbundel Binnenwereld, buitenwijk, natuurlijke omstandigheden is opgebouwd uit afdelingen met gelijknamige titels (en een onderdeel ‘wingewest’). Dit klinkt symbolisch, maar de titels dekken zo te zien de lading niet helemaal. Het gedicht ‘Fukushima’ maakt deel uit van de Binnenwereld, het gedicht ‘However is a fancy but’, over de vijf meest voorkomende vormen van spijt op het sterfbed, staat inBuitenwijk, het gedicht ‘Drone 3 – afstandbestuurbare karma-agent’ is gerubriceerd onder de Natuurlijke omstandigheden. Verrassend dus dat Bruinja ons daarmee op het verkeerde been zet. Of is de betekenis te ver gezocht en is het in die zin alleen maar vrijblijvend? Op het omslag van de bundel een foto van een blinde, gepleisterde bakstenen muur. Voor een boekje met gedichten getiteld Binnenwereld, buitenwijk, natuurlijke omstandigheden is dat een programmatische foto. Het belooft in elk geval weinig romantiek. Tsead Bruinja (1974) heeft al enige tientallen publicaties op z’n naam staan, inclusief enkele bloemlezingen. Het betreft hoofdzakelijk poëzie, deels in het Fries. Zijn nieuwe werk is lichtvoetig en anekdotisch – maar begrijpelijk of toegankelijk kan het niet worden genoemd. Hij speelt soms met merkwaardige, typografische ordening, met schuine strepen en extra wit en zelfs met tekst die lichtgrijs is afgedrukt in contrast met zwarte woorden. Ongetwijfeld met een reden – maar die is niet altijd duidelijk. Maar de raadselachtigheid van sommige van zijn gedichten maakt ze niet minder poëtisch. Soms is het gewoon een mooi spel met taal zoals in het gedicht In kannen en kruiken: zijn we van plan zal gaan gebeuren Via drones komt de techniek Bruinja’s poëzie binnen alsook verwijzingen naar werk van anderen (vintage, postmodern, van Willy Alberti tot Palinurus). De actualiteit komt aan bod ( Assad, Mark Rutte, een verwijzing naar ‘de sp-leider’), punten en komma’s ontbreken en aan neologismen geen gebrek. Grote gevoelens, doorgaans een populair poëtisch ingrediënt, zijn in Binnenwereld (!) ver te zoeken of worden van zo zakelijke context voorzien dat voor de hand liggende emoties geen kans krijgen. Een poëtisch procedé dat de dichter meermalen toepast – en met succes – is het effect van herhaling. Bijvoorbeeld in het gedicht Echt: wij weten niet waar we aan beginnen als we beginnen het karton bewaren we achter een kast in de gang spreken ergens te laat af het niet meer te doen je herinnert je niet alleen de mooie dingen wij weten niet waar we aan beginnen menen het dan pas echt Bruinja’s gedichten zijn in woordkeus en opbouw constant afwisselend. Alsof de dichter telkens weer aan de verwachting van de lezer wil ontsnappen, alsof hij ongrijpbaar wil zijn. Anderzijds wil de dichter de lezer wel verder helpen: op zijn uitgebreide website zijn de gedichten uit deze bundel te horen en is er ook achtergrondinformatie beschikbaar, afzonderlijk per gedicht gepresenteerd. Sterk is Bruinja in poëtische statements, beknopt (geschikt om te twitteren). Pakkend en toch ongrijpbaar. Bijvoorbeeld: er is veel wat je kan of, in het gedicht ‘Bouillon’, met een politieke ondertoon, nog even en ik ga de poëzie in of nederlanders vinden zichzelf geweldig Bruinja’s gedichten zijn beslist de moeite waard om teproeven. Waarbij zich onwillekeurig het befaamde credo van Harry Mulisch aan je opdringt: ‘Het beste is, het raadsel te vergroten’. Bruinja heeft zich met zijn jongste bundel uitstekend van die taak gekweten. *
door Ezra de Haan Tsead Bruinja (Rinsumageest, 1974) is een dichter naar mijn hart. Wie hem ooit in het Fries of Nederlands heeft horen voordragen, liefst zou ik ‘zingen’ schrijven, vergeet het nooit meer. Bruinja recenseert, presenteert en interviewt met slechts één doel: de poëzie aan de man brengen. Zijn bundel Overwoekerd (2010) werd genomineerd voor de Ida Gerhardt Poëzieprijs. Vijf jaar lang schreef hij gedichten gebaseerd op de actualiteit voor het radioprogrammaDit is de dag. * Bron: http://literatuurplein.nl/recensie.jsp?recensieId=829
De twee werelden en registers van Bruinja - Recensie 'Binnenwereld buitenwijk' in de Poëziekrant (December 2015) *
Gedichtenbundel bestaande uit vier gedeelten: Binnenwereld, Buitenwijk, Natuurlijke omstandigheden en Wingewest. De dichter probeert buiten (de wereld) en binnen (het individu, de emoties) bij elkaar te brengen. Kort gezegd: de verhouding tussen de aarde en de mens. We kijken niet lijdzaam toe, maar zijn betrokken. Alles staat met elkaar in verbinding. Zijn inspiratie komt uit mooie woorden en zinnen en klankcombinaties. Associatieve poëzie. Vrije versvorm, zonder interpunctie, wat het lezen bemoeilijkt. Soms proza-achtig, soms lyrisch. De auteur (1974) schrijft zowel Friestalige (o.a. 'Angel', 2008) als Nederlandstalige (o.a. 'Overwoekerd', 2010, Ida Gerhardt poëzieprijs) gedichten en is ook columnist bij de Leeuwarder Courant. Geen eenvoudige verzen. Bron: http://www.deboekensalon.nl/boek/binnenwereld-buitenwijk-natuurlijke-omstandigheden
Door Merijn Schipper Geëngageerde poëzie – het is een lastig begrip. Zijn gedichten geëngageerd als ze sociaal-maatschappelijke of ecologische kwesties aankaarten? Of pas als ze oproepen tot bezinning en verzet? Of is alle poëzie uiteindelijk in zichzelf al een daad van engagement, omdat ze in deze op efficiëntie en output gerichte economische samenleving een antipool is? Een échte poëzienerd zou gedichten ook kunnen zien als het summum van efficiëntie en output: het is een product (output), dat veelal in kort bestek zeer gestileerd een veelvoud van betekenissen, beelden en vormen voor het voetlicht plaatst, wat niet zelden een haarscherpe weergave is van een ervaring (efficiëntie). Maar dat terzijde. Is het lang geleden is het lang geleden BIM BAM BOM Waarop de man geld stuurt ‘naar een nichtje/ dat haar vader in brand zag staan’. Zij zijn als wij, lijkt het gedicht te zeggen. Het gedicht brengt van deze groep zijn negatieve labels terug naar het menselijke. Het toont de onpersoonlijke ander als iemand zoals jij en ik. de aarde is een tas om de schouders van de maan Het is een metagedicht, het beschouwt zichzelf terwijl het ‘geschreven’ wordt: ‘ik werd verliefd op de eerste regel haar a’s lonkten/ haar beelden schreeuwden om vervolg’. In de televisie waarop de ramp wordt gevolgd, verdwijnt de beeldspraak in een tunnel, waardoor de dichter zich afvraagt of hij iets moet met de associatie van de lekkende kerncentrale. En dan: ermee onder de armen naar een radioactief strand Alles draagt het andere in dit gedicht: de maan de aarde, de zon die zo zwaar is en aan de aarde lijkt te hangen, en het water de aarde. Maar geruststellend is het niet: de ramp voltrekt zich, niets kan voorkomen dat het teniet gedaan wordt. Het is geen vrolijk stemmend universum, maar wel een waarin alles met alles samenhangt, waarin als iets kapot gaat, het grotere geheel op het spel komt te staan. Wie ooit had gedacht dat dichters narcistische pennenlikkers zijn, die in stoffige zoldertjes en schemerachtige souterrains literaire onanie bedrijven, wordt met Binnenwereld buitenwijk in het ongelijk gesteld. We hebben soms fictie nodig om de werkelijkheid te zien. Bron: Awater, winter 2016 Vertrekken, terugkomen, aarden Door Holly Moors Stofzuigerzangers is een verbluffend geslaagd samenwerkingsproject van dichter Tsead Bruinja, kunstenares Mirka Farabegoli en saxofoniste Femke IJlstra. Ze maakten een boek waarin de gedichten van Bruinja zowel in het Fries als in de Nederlandse vertaling te lezen zijn, naast de etsen die Farabegoli erbij maakte. De vormgeving van het boek is zo, dat elk gedicht op een andere manier gezet is, waardoor je als lezer steeds opnieuw begint. Als je dan ook nog de cd met de saxofoonmuziek van Femke IJlstra opzet krijg je een bijzondere totaalervaring, waarbij de drie kunststromingen elkaar niet alleen aanvullen, maar elkaar ook nog blijken te versterken. Hier rechts laten we één ets van Farabegoli zien, met daaronder het bijbehorende gedicht van Bruinja, eerst in het Fries, dan in het Nederlands. Daaronder kun je drie fragmenten van IJlstra’s muziek beluisteren. Nu is dit gedicht in het boek in een “gewoon” lettertype gezet over twee kolommen, op de rechterpagina naast de ets, maar andere gedichten dwarrelen over de pagina, of lijken geschreven in een steeds kleiner wordend handschrift, of de regels golven lichtjes. Ieder gedicht kreeg zijn eigen specifieke presentatie. Het boek gaat over vertrekken, terugkomen, aarden, over vroeger en nu, over soms juist niet naar huis willen, de liefde die daar onder te lijden kan hebben, maar uiteindelijk toch overwint. En dat alles in ijzersterke gedichten, met prachtige etsen, en magnifieke muziek, in een juweel van een boek waar je in kunt blijven verdwalen. Bijzonder, en buitengewoon raak. Bron: Moors Magazine
Stofsûgersjongers/Stofzuigerzangers tweetalig prachtboek! Door Henk van der Veer Vorige maand werd ik verblijd met een prachtig uitgeven boek onder de tweetalige ( Fries en Nederlands ) titel Stofúgersjongers/stofzuigerzangers. Het is een verzameling gedichten, etsen en muziek van Tsead Bruinja, Mirka Farabegoli en Femke IJlstra, over vertrekken, terugkomen en aarden, vroeger en nu, over soms juist niet naar huis willen, de liefde die daar onder te lijden kan hebben, maar uiteindelijk toch overwint.
Bron: Friesland Post, 2013
‘Stofsûgersjongers’ is net sa mar in dichtbondel, it is in ‘groepsding’. De tekeningen fan Mirka Farabegoli en de muzyk fan Femke Ijlstra binne suver like wichtich as de gedichten fan Tsead Bruinja. Troch Jacob Haagsma ins skoden der twa inisjativen yn inoar. Femke IJlstra, Frysk saksofoaniste om utens, benadere Tsead Bruinja, Frysk dichter om utens, om ris tegearre wat te dwaan. En suver tagelyk krige er mail fan Mirka Farabegoli, Frysk byldzjend keunstner om utens, oft er net by in solo-eksposysje fan har live gedichten meitsje woe. Tsjinwicht En as tsjinwicht dan omgrieme yn it persoanlike ferline, wat Bruinja dan ek wiidweidich docht yn in rige tige persoanlike gedichten. Hy wol it net ûnwennigens neame, of nostalgy. Siz mar ‘sehnsucht’. ,,It is it opwearde skatten fan watst meimakke hast. Dy ferhalen meitsje dy watst bist, hoest groeid bist. As ik in boek lês, wol ik graach witte hoe’t de skriuwer sa wurden is, hoe’t dy der ta kommen is om dat boek te skriuwen.” Subtyl ,,Har namme hie ek wol grut op it boek mocht. Ik ha tsjin har sein: reagearje do mar op it wurk. Dat hat se sa moai dien, sa subtyl. Sy hat elts gedicht oars foarmjûn. En ik sjoch eltse kear noch nije dingen: o, dat hat se sa bedoeld.” Dat wurket hiel goed yn ‘Aksint’: alle letters ûnder inoar, net neist inoar. Ek foar Bruinja makket dy yngreep it gedicht allinne mar sterker. ,,Ik tocht: as ik no foarlês, sil ik foar it gemak net in normaal printsje meitsje? Mar nee, dit is de foarm, samoat ik it foarlêze. Ek al is it sa in stik dreger.” In dichter aardzjend nei de ierde Troch Eppie Dam In multidissiplinêr teaterprogramma moat it úteinlik wurde, mar earst draaide it út op in boek mei cd. ‘Stofsûgersjongers’ befettet poëzy fan Tsead Bruinja, etsen fan Mirka Farabegoli en saksofoanridels fan Femke IJlstra. Neffens de flap is it in projekt oer ‘fuortgean, weromkomme en aardzje’. Yn Bruinja syn gedichten giet it foaral om it lêste. In fers fan betsjutting is ‘Aksint’, dat begjint mei de rigels: ‘ik gie nei skoalle / yn de grutte stêd / besocht myn aksint te ferliezen / mar ferlear mysels’. Plattelânspuber Tsead aardet net yn Ljouwert, en it duorret lang foardat er wêze kin wa’t er werklik is: ‘ik waard âlder en dichter (…) en myn aksint kaam werom’. Dêrnei is er net mear benaud foar ambysjes en neamt er himsels ‘in sleat dy’t dreamde fan in oseaan’. Behalve nei syn âlden en foarâlden, aardet Bruinja nei de plakken dêr’t er wenne hat en dy’t er al ferhúzjend achter him liet. Elkenien en alles nimt er wat fan mei, en syn fersen dogge dêr ferslach fan yn in unike mjuks fan ôfstân en belutsenheid. Yntusken wurdt ‘de wrâld grutter / de pine djipper / it hert lytser’, al kin er dingen better ferneare neigeraden dat er dichtsjend tichter by himsels komt. Hoe grut – en tagelyk, hoe lyts – de wrâld foar him wurden is, docht bliken út it fers ‘Gref’. Dêryn sprekt er út dat er ‘neaken yn in tekken / de grûn yn wol // wêr makket my net folle út’. As ynternasjonaal dichter hat er ‘fel en hier falle litten yn yndonezië simbabwe en nikaragûa’, dat wol sizze, hy leit al ergens oars, en dêrom kin er oeral op ierde aardzje. Fan de fiif skiften binne de earste trije fan heech nivo, mei as útsjitter it lange fers ‘Snie stasjon leech’. Dêryn is de dichter dagenlang op stap mei syn ‘koffer op tsjiltsjes fol bondels om fergees wei te jaan’, wylst er wit dat der reden is om nei hûs te gean. Hoe’t de aard fan ’e minske stride kin mei de aard fan de dichter. Bruinja hie him as dichter al bewiisd. Dochs hat er yn dizze bondel syn eigen lûd noch wer ferheldere en ferdjippe, faak feilleas sekuer yn ’e dingen dy’t er sizze wol. Dêrneist is ‘Stofsûgersjongers’ in prachtboek om te sjen. By in twadde printinge soe de namme fan foarmjouwer Monique Vogelsang op ’e titelside meie. En aanst yn it teater net ferjitte en projektearje op in skerm har bysûndere lay-out. Bron: Leeuwarder Courant, nov. 2013
door Jelle van der Meulen "Het is een prachtig boek geworden, dit samenwerkingsverband tussen de dichter Tsead Bruinja, beeldend kunstenares Mirka Farabegoli en saxofoniste Femke IJlstra. Deze drie kunstenaars zijn alle drie in Friesland geboren, verhuisd naar een stad, maar raakten Friesland niet helemaal kwijt. Uitgangspunt van hun samenwerking was een poging om een gevoel uit te beelden van weemoed naar vroeger en het 'thuiskomen in de breedste zin van het woord'. Dat is bijzonder goed gelukt.
Ongetwijfeld speelt bij mijn waardering voor dit gedicht ook een rol dat ik inmiddels de geliefde van de dichter een soort antwoord op dit gedicht heb horen voordragen, een uiteraard Nederlandstalig gedicht met de veelzeggende Friese titel 'Hûs' (Huis).
Door Remco Ekkers Ze staan met zijn drieën op de achterkant van het kloeke boek, in de sneeuw, geen bomen, een horizon en heel vaag het silhouet van een dorp met een zadeldaktoren. Vooraan Femke IJlstra in een rode jas, met rode laarzen, Femke, die zo mooi saxofoon speelt. Bij het boek is een cd met haar muziek: interessant, prikkelend en lyrisch. Rechts achter haar de dichter Tsead Bruinja, in het zwart, kort geschoren hoofd. In het midden, achter de andere twee Mirka Farabegoli, met paardenstaart, wegkijkend.
Hoe komt zij nu toch in dit Friese landschap? Ze is hier geboren en kent hetzelfde heimwee naar Friesland, of weemoed om, als de anderen. Femke vroeg Tsead of ze niet iets samen konden doen. Ze zouden samen een theaterprogramma maken. Tsead had een gedicht geschreven over een buurvrouw die tijdens het stofzuigen meezong met de Arbeidsvitaminen en ondertussen in de gaten hield wie er langs kwamen. Hij herkende iets: doe maar gewoon je werk, luister naar muziek en kijk naar buiten. Tsead kende Mirka, omdat zij hem ooit had gevraagd iets te schrijven voor een expositie van haar. Het theaterprogramma moet nog komen, maar een boek is er al, een boek met muziek, gedichten en etsen over thuiskomen. De laatste in aardekleuren, figuratief, ook lyrisch, bekwaam getekend.
Tsead opent met gedichten over zijn jeugd, in het Fries en het Nederlands. We komen bekende elementen tegen uit eerdere bundels: een vader die werkloos werd, hoe zijn ouderlijk huis in vreemde handen kwam, de houten trappers die zijn opa maakte voor zijn fiets, de ziekte van zijn moeder, de plaatjes van vrouwen uit de Panorama van de leesmap, de ontdekking van seksualiteit. Daarna komen andere afdelingen: ‘Wolk Bouwland Bast’, ‘Hotel hoogtevrees’, waarin met letters wordt gespeeld en met kleuren. Zestien jaar en in de war; ruzie met vader. Andere jongens hadden dat ook en de ik helpt ze in leven te blijven. Hoe serieus zijn zelfmoordgedachten op die leeftijd? Soms heel serieus. Later gaat het beter, maar er blijft altijd een tekort. Het leven van een dichter is ook niet gemakkelijk. Om wat te verdienen gaat hij naar scholen. Hij komt ‘s winters in Sneek ‘voor drie vierde klassen / waarvan twee begeleid werden door invalkrachten / heldhaftig een workshop (te) geven over het schrijven van gedichten’. mijn koffer op wieltjes met bundels om gratis weg te geven
en bundels om onder de winkelprijs te verkopen
was een sneeuwschuiver geworden
door de grijze sneeuwdrek slofte ik naar de trein
om in groningen bij een vriend te gaan eten
(...)
in de kou stond ik de volgende dag
bobo’s warm te maken voor cultuur op boten
(...)
de dag daarop las ik voor op dezelfde boot
soms vertrok het publiek voordat ik was begonnen
omdat ze alleen maar de boot wilden bekijken
enkelen bleven zitten
een tentoonstelling ‘s avonds een opening over oriëntaalse kunst uit rusland
ik moest op na een buikdanseres die ook uit amsterdam kwam
een straat verderop bleek te wonen en smakelijk
over haar vrijzinnige seksleven sprak
voor haar liep ik naar het station
om uit te zoeken wanneer de laatste trein zou vertrekken
en zei na haar eerste optreden voor een zaal met nog meer bobo’s hapjes
en open deuren tegen de organisator
waarschijnlijk een stagiaire
dat ze ervoor moest zorgen dat het stil zou zijn
omdat ik me anders zou verhangen
Hij moet nog naar Nijmegen, maar het is allemaal ellende, weinig publiek (evenveel als organisatie).
Veel dichters zullen deze avonturen herkennen, maar ze houden zich meestal groot naar elkaar. Was het leuk? Ja hoor, er werd behoorlijk geluisterd. Ik heb ook nog een bundel verkocht. Naast het gedicht of misschien moet ik schrijven ‘verslag van on the road’ staat een wilde tekening van een soort monster met heel grote ogen. Dat zal geen toeval zijn. Tsead Bruinja is in dit boek, zoals vaker in zijn gedichten, open over zijn leven, zijn dromen, vrouw en vrienden; meestal opgewekt, maar ook melancholiek. Hij schrijft zonder pretentie, sympathiek en humoristisch.
Stofsûgersjongers / Stofzuigerzangers, gedichten etsen en CD Bron recensie: De Poëziekrant, No. 5 2013
Door Maaike Meijer ...Het werk van de zowel in het Fries als in het Nederlands schrijvende Tsead Bruinja doet het ook goed als performance: het is tamelijk anekdotisch en komt daardoor meteen over. Bruinja’s prozastukken kenmerken zich door ademloze zinnen en bezwerende herhalingen, waardoor je dit proza toch weer als poëzie ervaart: heel bijzonder. Verder experimenteert hij met intermedialiteit. Hij schrijft gedichten bij beeldende kunstwerken, doet veel aan gelegenheidsgedichten, is even politiek geëngageerd als commercieel bezig, performt samen met muzikanten en zelfs met een flamencodanseres. Bron: Inleiding bloemlezing De 100 beste gedichten VSB Poëzieprijs 2011 (De arbeiderpers)
Door Remco Ekkers Spelen op de brandende viool De plaatsing van het gedicht lijkt te wijzen op zijn positie als dichter: ‘we zijn begonnen // en het is alsof we begonnen zijn / met kruipen // het lopen lijkt veraf / maar we zijn jong / we nemen de tijd’. Het lijkt alsof de jonge dichter zegt: wacht maar, ik ben nog aan het leren van mijn voorgangers, maar straks, dan zul je wat zien. Ik ben nu even geen Dichter des Vaderlands geworden, maar wacht maar wat er nog komt! Misschien gaat hij wel iets heel anders doen. Overigens heeft hij al negen bundels gepubliceerd. Zo piepjong is hij niet meer. Bij de dokter hoort hij dat hij minder moet drinken en dat verrast hem. Hij is nog geen 64! Op je 34ste mag je toch nog je gang gaan! Bron: Weblog Remco Ekkers - http://www.vkblog.nl/blog/6109/Vol-ledige_betekenis Door Lieneke van Waalwijk van Doorn (…) we slapen bij vrienden in een kinderkamer na twee nachten omringd door dierenposters het is zo’n dag waarop je naar de andere kant van het land zou rijden iets uit je jeugd datje per ongeluk je ruimt er een plank voor in (...) En dat je vervolgens tegenover de advertentiezetter op de bank zit (‘een engerd van wie ze na zijn geboorte meteen de mal hebben gebroken’) in een huis met hordeuren, zo beschrijft Tsead Bruinja (l974) het vervolg van de marktplaatstocht in het gedicht ‘Het haar op onze wonden wordt grijs’. Een hedendaags gedicht waarin de melancholie zich richt op Walt Disney video’s, kenmerkend voor de jeugd van twintigers en dertigers van nu. Google en Marktplaats worden ingezet om jeugdherinneringen te voorschijn te toveren: een mooie tijdsaanduiding voor de toekomstige lezer. Het gedicht eindigt met de volgende regels: en je voelt je als een terminale patiënt naar de tandarts gaat Het lijkt alsof Bruinja met deze metafoor een gevoel van zinloosheid wil opwekken, maar na goed lezen blijkt juist het tegendeel waar: een besef van (een weliswaar zeer beperkte) zinvolheid wordt hier beschreven. Immers, door de vernieuwde vulling zal kiespijn de terminale patiënt zijn laatste drie levensdagen bespaard blijven, alvorens hij op de vierde dag sterft aan zijn ziekte. Het is dit besef van een beperkte zinvolheid dat ook een rol speelt in andere gedichten in Overwoekerd, de tiende bundel van de van oorsprong Friese dichter. Bruinja debuteerde met de Friestalige bundel De wizers yn it read in 2000. Ook de twee daarop volgende bundels waren Friestalig, de eerste Nederlandstalige bundel verscheen in 2003, getiteld Dat het zo hoorde. Na verschillende prijzen en nominaties werd Bruinja in 2008 genomineerd voor Dichter des Vaderlands. Bruinja vertelt veel over bruiloften van vrienden, Waarvoor hij en zijn vrouw zijn uitgenodigd, over het opknappen van een huis van weer andere vrienden, die ook net getrouwd zijn, over het tevreden getrouwd zijn zelf. Het is het volle dertigersgeluk dat hij portretteert: enerzijds gesetteld (want getrouwd, in het bezit van een huis, een wasmachine, vrienden, een baan, een hond, een auto) en anderzijds nog onbegrensde mogelijkheden (want jong en beginnend aan carrière). Bruinja beseft, de zon schijnt ons vol in het gezicht (...) met het werk dat nog voor hem Iigt waar wij op wachten ik zit naast mijn vrouw de routebeschrijving die we voor de heenweg gebruikten ik kijk naar de plek waar de autoradio zat en ik kijk naar haar de zon schijnt ons vol in het gezicht Met het volle besef van eigen geluk komt tegelijk het besef van het ongeluk van anderen. In het volgende gedicht plaatst Bruinja zijn thuis tegenover de wereld, een veilig en comfortabel thuis versus de wereld met oorlog, armoede, ellende. De titel verraadt reeds de houding van bescheidenheid. wat durven wij te hopen terwijl ik ’s middags naar een oorlog kijk die ik niet heb meegemaakt (...) in de film wrijft de soldaat inmiddels het bloed van zijn dode tegenstander wat durven wij te verwachten van dit leven Het zien van de oorlogsscène had zich kunnen vertalen in een gevoel van alles verlammende zinloosheid, resulterend in het vetlies van levensgoesting. Maar dat gebeurt niet. Ook hier richt Bruinja zijn aandacht op wat er dan nog wel mogelijk is, wat nog wel zin heeft, het dagelijkse. Al is De tegenstelling tussen thuis en de wereld komt in vele vormen terug in zijn bundel: ‘de wereld staat in brand en ik speel viool’ (uit: ‘Voor de kat’). In ‘Uw plaats in ons meedogenloze archief’ vormt de tegenstelling het ritme van het gedicht, zoals in het volgende fragment: de soldaten sloegen haar kinderen zo hard / dat ze wel de kamer uit moest komen // leuk voor kinderen zijn knutselen / spelletjes kleurplaten. Bruinja vertelt ook graag over de ‘buurt’, waarin hij het kleine en lokale en soms zelfs het platte benadrukt. Titels als ‘Zin in braderie’, ‘De mens pakt het liefst op ooghoogte Het beseffen en benoemen van het geluk enerzijds en het ongeluk anderzijds, lijkt ook een poging te zijn om het gevoel van machteloosheid in te perken. Je kunt niets veranderen aan het bestaan van ellende in de wereld. Maar je kunt wel waarderen wat je zelf hebt en daar oprecht gelukkig mee zijn. Oprecht, want Bruinja’s beschreven huwelijksgeluk wordt nooit beklemmend (de Welbekende is-dit-alles-gedachte komt niet voor). In het volgende gedicht, dat het derde deel vormt van Twee-keer-nee-brievenbussen, slaat Bruinja naar mijn mening de spijker op de kop. En net als door het noemen van ‘Google’ en ‘Marktplaats’, zal het beschreven wereldbeeld een tijdsaanduiding worden: over veertig jaar herkent men in de volgende woorden het tijdsbeeld van de jaren tien van deze eeuw… en wat dan nog als er aan het einde van dit Ieven geen hemel bij scapino verkopen ze Iange zwarte sokken en wij vatten de missie van het postmodernisme wij begrijpen elkaar wij weten dat de wereld in een soorttussenfase is beland op ons dagelijkse Ieven Bron: Tijdschrift Roodkoper, december 2010
Overwoekerd is de vierde Nederlandstalige dichtbundel van Tsead Bruinja, die in 2009 een vergeefse gooi deed naar het hoge ambt van Dichter des Vaderlands. Bruinja (Rinsumageest 1974, maar al geruime tijd woonachtig in Amsterdam) debuteerde in 2000 met de Friestalige bundel De wizers yn it read/ De wijzers in het rood (Bornmeer). Zijn Nederlandstalige debuut Dat het zo hoorde (2003) werd genomineerd voor de Jo Peters PoëziePrijs. Zijn meest recente bundels zijn De geboorte van het zwarte paard (Cossee, 2008) en Angel (Bornmeer, 2008). Bruinja presenteert, interviewt en treedt veelvuldig op. Sinds 2008 schrijft hij één keer per maand een gedicht bij de actualiteit voor het EO radio 1 programma Dit is de dag. Overwoekerd heeft een betekenisvolle voor- en achterkant. Voorop staat de afbeelding van een glimmende spade op pikzwarte achtergrond. Weliswaar steelloos, maar toch zo uit de grond getrokken, want met aarde er nog aan. In combinatie met de bundeltitel, vlak boven het scherp aangebracht, duidt het op arbeidzaamheid, want waar er sprake is van overwoekering, moet er gesnoeid, verplant en afgegraven worden, de hand aan de spade als variant van de hand aan de ploeg. Dichten is werken. Op het achterplat ligt de dichter in hoog gras, handen onder het hoofd, achter de zware bril de ogen gesloten, een tevreden zoon van het land van melk en honing, een onschuldig knaapje, al hebben de volle rode lippen iets genotvols. Getuige de schaduwen en de weerspiegeling van flitslicht in het brillenglas is de foto bij avond genomen. Bruinja ligt er dus niet zomaar, hij poseert, het is spel, en vandaar ook de zweem van een glimlach op het gezicht: Bruinja doet Tsead Bruinja, met overgave en met ironie: een even baldadige als ernstige, wat ouwelijke, vroegwijze jongen, die midden in de werkelijkheid van het eigen dagelijkse leven staat en daaraan uiting geeft. Overwoekerd biedt 55 gedichten in zeven afdelingen die alle een bepaalde, zij het losse, thematische samenhang hebben. In het begin van de bundel staat de dood centraal en hoe in dat perspectief te leven, daarna zijn relatie en tot op het heemkundige toe de eigen habitat en vervolgens is er in alle diversiteit een maatschappelijke invalshoek. Bruinja, die zijn gedichten graag laat uitdijen – vele zijn paginavullend – schrijft geen vormvaste poëzie. Regel- en strofelengte variëren sterk, rijm is afwezig, evenals een vast metrum, hoewel enkele gedichten wel in een dwingend ritme geschreven zijn. Hoofdletters ontbreken, er is nauwelijks interpunctie, de eindpunt wordt nergens gezet, maar het moet gezegd dat dit alles nergens ten koste gaat van de leesbaarheid, want de gedichten laten zich even gemakkelijk consumeren als ze geschreven lijken. Mochten ze, hoewel dat geenszins een voorwaarde voor goede poëzie is, toch met bloed, zweet en tranen tot stand gekomen zijn, is dat er in ieder geval niet uit af te lezen. Het vloeit Bruinja allemaal makkelijk uit de pen en je krijgt de indruk dat hij moeiteloos het twee- of driedubbele had kunnen presenteren. Bruinja is een goede observator van eigen en andermans leven, maar zijn waarnemingen blijven meestal eendimensionaal, kennen weinig gelaagdheid. Het is een realisme dat niet op transcendentie gericht is, waaraan ieder metafysisch aspect ontbreekt. Dat is de reden dat ongeacht hun inhoud de meeste gedichten, hoe gevarieerd en hoe verdienstelijk en onderhoudend ook, de indruk maken niet meer dan spel te zijn, omdat ze niet een bepaald gevoel van urgentie overbrengen. Wat je leest is wat je krijgt. Het is genoeg, maar de inzet was kennelijk nooit om het gedicht te schrijven dat alle andere gedichten overbodig zou maken. Ach, misschien ook wel verstandig als je van een constante stroom aan poëzie en daardoor gegenereerde optredens moet leven! Toch, een van de sterke punten van Bruinja is diens brede register: prozagedichten, klankgedichten, levensfilosofietjes, droog-zakelijke Barbarberachtige objets trouvés, zelfportretten, welgemeende maatschappijkritiek, het is er allemaal. Altijd onderhoudend, soms scherp, een enkele keer ook wel wat te gemakzuchtig en daardoor flauw. Het is altijd moeilijk te voorspellen welke gedichten er uit een bundel zullen overleven. Ze zullen dan de weg gegaan moeten zijn van bloemlezing naar bloemlezing en ten slotte, er komen beslist weer andere tijden, naar de canonisering in de schoolboeken. Het volgende gedichtje maakt daarop een goede kans, omdat er altijd plaats voor is, in weinig woorden veel zegt en mooi gebruikt kan worden in een lesje over enjambement: je kijkt nooit hetzelfde naar haar van jonge vrouwen als je moeder een pruik draagt Naast ‘Twee keer stond ik deze keer aan het water’ en ‘Licht’ verdient het mooi in het hart van de bundel geplaatste ‘In Basel’ echt een langer leven, al is dat vanwege de lengte niet waarschijnlijk te achten. Omdat het naar mijn smaak het beste is dat Overwoekerd te bieden heeft, moet de onsterfelijkheid hier dan maar beginnen: IN BASEL
onderweg naar een huwelijk van vrienden op een zwitserse berg verblijven mijn vrouw en ik in een kamer met spiegels naast het bed we slenteren door de stad en bewonderen in de avondzon de snel stromende rijn waarop gespierde zwemmers zich laten meedrijven in waterdichte oranje zakjes duwen ze hun kleren voor zich uit terug in het pension pak ik als zij gaat slapen een fles rode wijn en schuif aan tafel the collected poems van raymond carver valt open op de pagina met het gedicht ‘in switzerland’ dat eindigt met: we’re having a goed time here. but hope all will be revealed soon en ik zou me in dit gedicht willen richten tot die bijna gelukkig getrouwde man op de zwitserse berg voor wie alles hopelijk spoedig helder wordt maar welke bijna gelukkig getrouwde man leest er nu poëzie? niettemin is dit gedicht uitstekend geschikt voor dat soort mannen mannen die zich soms een beetje druk maken over de toestanden in de wereld die net iets te veel opscheppen bij het ontbijtbuffet en hoewel niet moddervet met een opgeblazen gevoel rondbanjeren door buitenlandse steden mannen die liever niet in de spiegel kijken als ze met hun gelukkig getrouwde vrouw in het royaal naar hen uitgestoken ochtendlicht vertrouwd en helder de gelukkige liefde bedrijven Een uitermate goed gelukt portret van de dichter als mens en van die mens als dichter.
Bron: Meander, 7 augustus 2010
Overwoekerd bewijst het: in de dichter Tsead Bruinja schuilt vooral een columnist Door Guus Middag Heeft u wel eens een gedicht gelezen over het inleveren van zaad? Tsead Bruinja schrijft erover, in zijn nieuwe bundel Overwoekerd. Bruinja vertelt over 'de receptioniste' die hem een sticker geeft, en een potje, en hem de wc wijst. Het is allemaal wat onwennig: “ik wil haar barvrouw noemen / haar om een biertje vragen'. Tsead Bruinja is een van de dichters die met een zekere regelmaat meedoen aan Dit is de dag (EO, radio 1, elke ochtend van 10.30 tot 11.30 uur). De dichter van de dag wordt gevraagd een uur lang mee te luisteren naar de gasten van die dag en intussen zijn gedicht te schrijven. Na afloop mag hij het voorlezen. Soms gaat het over het onderwerp van één gast, soms over alle onderwerpen samen, soms ook over de persoonlijke bijgedachten van de dichter zelf. Na de voordracht voelt iedereen zich altijd ongemakkelijk. Dan zeggen de presentatoren maar vlug dat het weer prachtig was en dat wij het later op de website allemaal nog eens kunnen nalezen. Die sfeer van vluchtigheid en terloopsheid, alledaagse invallen vlot verbonden met actualiteit, met soms een scherpe waarneming tussendoor en soms een verrassend inzicht, vind ik hier veel terug. De aanleiding kan, zoals in het zaadlabgedicht, persoonlijk zijn en dan uitwaaieren naar iets algemeners, maar het kan ook omgekeerd. In het lange, breed opgezette gedicht ‘Sneeuw’ brengt Bruinja een paar gruwelijke momenten uit de internationale actualiteit van het jaar 2008 in herinnering, waartegenover hij alleen maar wat klein persoonlijk nieuws kan plaatsen: de voorjaarsvakantie op een Duits waddeneiland, toen ze naakt over het strand gingen rennen, een bezoek aan de huisarts wegens maagklachten. En deze toch wat braaf en bedaagd klinkende conclusie: ‘in het jaar 2008 had ik goddank mijn vrouw mijn handen en voeten nog’. Het is geen revolutionair inzicht, maar dat is nu net het verrassende van Bruinja’s poëzie: hij is juist opvallend alledaags, redelijk en eerlijk. Hij weet dat hij niet mag klagen. Hij is blij dat hij leeft en hij weet dat het allemaal veel minder kan. En hij schrijft het nog op ook. Iemand anders zal misschien vinden dat er veel variatie in deze dikke bundel zit. Niet alleen de actualiteit uit binnen- en buitenland, afgezet tegen het eigen leed, het straatleed en het buurtleed, maar ook enkele liefdesliedjes, een paar aanzetten tot gedachten over religie en een paar probeersels met typetjes en stemmetjes en taaltjes (’je moet pompe met je hompe / slope met je blote pote’) en een paar stukken proza tussendoor. Maar onder al die vormen en stijloefeningen zit voor mijn gevoel steeds dezelfde dagelijkse waarnemer van de wereld. Misschien wil hij wel liever een columnist zijn dan een dichter, heb ik tijdens het lezen meer dan eens gedacht. Als hij een dichter wil zijn, dan zal hij volgens mij moeten kiezen uit de vele sprekers die hij nu nog allemaal naast elkaar aan het woord laat. als je moeder een pruik draagt
Door Luuk Gruwez Tsead Bruinja is de dichter van het geluk dat nooit helemaal wil lukken. Hij lijkt in zijn werk vooral uit op het beperken van de ramp en streeft naar wat hij ‘een te verdragen aantal tegenslagen’ noemt. Meer is niet mogelijk. Volledig en zuiver kan geluk namelijk nooit zijn: ‘wat valt er te overwinnen in deze hinderlaag die we lichaam noemen’. Nog een treffend voorbeeld van de onmogelijkheid van volmaakt geluk lezen wij in het gedicht ‘HEMD EN TRUI’. De dichter trekt ’s ochtends de luxaflex omhoog en staat samen met zijn vrouw de sneeuwval te bewonderen. Het tafereel is bepaald innemend. Maar tegen het eind van het gedicht aan plaatst de dichter deze regels: ‘terwijl ik me afvraag op welke plek/ het dak morgen als de sneeuw smelt/ zal gaan lekken’. In zijn geluksperceptie speelt het perspectief bovendien een belangrijke rol: wat heeft een klein menselijk ongemak nog te betekenen wanneer je het hele wereldleed in aanmerking neemt? Niet alleen is Bruinja de dichter van het bedreigde geluk, maar eveneens van het ongemak dat zich soms geneert een ongemak te zijn. Vanaf wanneer verwerft een mens het recht op zelfbeklag? Bruinja zit gevangen in het etische besef dat je dwingt je mond te houden over een maag- of darmkramp als tegelijk ergens elders een wereldbrand woedt en een willekeurige vrouw door een man of tien serieel wordt verkracht. Hij confronteert zijn lezers voortdurend met de spanning tussen het tragische en het futiele: ‘en je voelt je als een terminale patiënt/ die voor een loslatende vulling/ (…) naar de tandarts gaat’. Sterfelijkheid speelt een belangrijke rol in deze bundel. De dichter legt een opvallende belangstelling aan de dag voor de mankementen van het lijf. Zijn waarneming daarvan is rauw en naturalistisch te noemen en zijn kijk op het lijk verraadt, bijvoorbeeld in het gedicht ‘MAN GEVONDEN GEEN WORMEN WEL MADEN’, veel oog voor de biologie van de ontbinding. Het komt er, zoals bij zoveel dichters, weer eens op neer dat in elk lijf een lijk gevangen zit dat zich bevrijden wil. Alleen: heeft dat lijf wel recht van spreken over zijn kleinzerigheden en zijn pietluttigheden terwijl zoveel wreedheden en baldadigheden de wereld domineren? Ook met betrekking tot thema’s als onbinding en crematie bedient de dichter zich wel vaker van tegenstellingen: het verschil tussen een pas gecremeerd lijk (iets meer dan drie kilogram) en een pasgeborene (om en nabij de drie-en-een halve kilogram) is verwaarloosbaar. Tsead Bruinja tekent niet alleen voor zulke persoonlijke bespiegelingen, hij is ook iemand met een onmiskenbaar, bijna oudmodisch sociaal gevoel. Hij weegt in een mooi gedicht als ‘SNEEUW’ zijn kleine fysieke klachten af tegen wat onmiskenbaar erger is. Zijn horizon bevindt zich daarbij ver buiten de grenzen van Nederland. Of van Friesland, waar hij ook zijn literaire roots heeft: in 2000 is hij in het Fries gedebuteerd met de bundel ‘De wizers yn it read’. Soweto, eens de habitat van Hector Pieterson, het vermoorde en tot icoon uitgegroeide dertienjarige jongetje, bevindt zich als het ware in Bruinja’s achtertuin. Bij nadere overweging ligt alles daar. De dichter is namelijk getalenteerd in het samplen van taferelen uit heel diverse werelden die hij de zijne maakt. Evenmin heeft hij er moeite mee een grote variëteit aan stijlen te gebruiken. Er zit een hoge dosis fusion in zijn verzen, maar dat doet vreemd genoeg niets af aan hun eigenheid. In het ene gedicht ontwikkelt hij een haast klassiek idioom, terwijl hij zich elders, par excellence in een gedicht over een tot bewegingloosheid veroordeelde lamme, als een overtuigde rapper met een nerveus, elektrisch taalgebruik ontpopt: ‘je moet pompe met je hompe zompe stompe met je rompe zompe (…)’. Dit zijn hoe dan ook gekke gedichten. Precies door hun hang naar absurditeit en schijnbare nonsensikaliteit ben je bij een eerste lezing geneigd ze niet helemaal ernstig te nemen. Niet dat de ventilatie van een tragisch levensgevoel een voorwaarde voor literaire kwaliteit is – jammer genoeg is het tegendeel vaak waar, maar er zit achter vele van deze verzen wel degelijk iets wat ik zou willen omschrijven met een cliché als ‘innerlijke noodzaak’. Zelfs in het kortste gedicht van de bundel, het zeer meerduidige slotgedicht. Dat gaat als volgt: ‘je kijkt nooit hetzelfde naar haar als je moeder een pruik draagt’.
Eveneens clownesk is het feit dat hij er niet voor schroomt zichzelf een paar keer met naam en toenaam ten tonele te voeren. Hij blaast zichzelf op tot iemand met het machismo van een ‘volleerd dictator’, dicht zich met de nodige humor haast bovenmenselijke capaciteiten toe, demonstreert puberale branie, maar naar het einde toe brokkelt zijn succes af en wordt er een wig in zijn absolutistische verlangens gedreven. Het gedicht eindigt laconiek: ‘Niet wij maar Tsead leidt een waarlijk diep en tragisch leven.’ Bruinja is, om het met de titel van zijn slotcyclus te zeggen, ‘verkeerd verbonden’. Veel gedichten in deze bundel gaan over spaak lopende communicatie, over misverstanden die soms tot wreedheid leiden, zoals in het prachtige gedicht ‘UW PLAATS IN ONS MEEDOGENLOZE ARCHIEF’: ‘ soldaten sloegen haar kinderen zo hard/ dat ze wel de kamer uit moest komen’. Dat meedogenloze archief: het is de wereld. Bruinja wordt erdoor ‘overwoekerd’, beseft dat er niet uit te ontsnappen valt. ____________________ TSEAD BRUINJA AANTAL STERREN: *** Bron: De Standaard, 30-07-2010 Weblog Herman van Veen maandag 19 juli 2010 Tsead Bruinja is een Friese dichter. Een jongeman dus. Vond een paar van zijn bundeltjes Heb inmiddels al een heel stapeltje Met de post kreeg ik zijn nieuwste werkje. Overwoekerd. Vierenzeventig bladzijden woorden. Ene Willem schrijft op de achterkant: “Tsead is een dichter Ernaast staat het gedicht “Licht”.
een muur een leven lang kweek je vuisten met je hele lichaam er is licht en er is een weg er is licht ga weg neem op
De spiegel van de lulligheid Gaston FranssenTsead Bruinja is een dichter die het goed met zichzelf heeft getroffen. Dat klinkt sarcastischer dan het is bedoeld: het is namelijk niet zo dat Bruinja zelfingenomen is, of hoog van de toren blaast. Wat ik bedoel is dat Bruinja een bevoorrecht leven leidt. Hij kan rondkomen van zijn dichterschap, is gelukkig getrouwd, woont in een huisje in Amsterdam-West (mét dakterras), en heeft sinds kort een gloednieuwe wasmachine. In vergelijking met een inwoner van, zeg, een Zuid-Afrikaanse township, een dorpje in Afghanistan of de Gazastrook, heeft hij bepaald niet te klagen. Bruinja is zich daar terdege van bewust. Paradoxaal genoeg moest hij eerst in een depressie terechtkomen voordat hij dat inzicht kon verwerven, zo blijkt uit een recent interview: ‘Ik ging in therapie bij een psycholoog, en ik kwam er achter wat een heerlijk leven ik eigenlijk heb […]. Ik zag ook in dat dat genoeg is. Ik ben tevreden’, bekende hij. Zijn recentste gedichtenbundel, Overwoekerd, getuigt van dat nieuw verkregen inzicht. ‘In het jaar 2008 had ik goddank mijn vrouw mijn handen en voeten nog’, schrijft Bruinja in het gedicht ‘Sneeuw’. De dichter werpt een blik op de wereld, vergelijkt het weinig benijdenswaardige bestaan van anderen met zijn eigen leven, en telt zijn zegeningen. Een dichter die tevreden is met wat hij heeft: het is een intrigerend beeld, niet in de laatste plaats omdat het haaks staat op allerlei traditioneel romantische opvattingen over dichterschap. Toch kun je je moeilijk aan de indruk onttrekken dat Bruinja in zijn nieuwste bundel erg dicht bij zichzelf en zijn eigen leven blijft. Overwoekerd is een heel persoonlijke, soms zelfs banale en schaamteloos intieme bundel. We zijn erbij als de dichter ’s ochtends, half aangekleed, zich verbaast over een onverwachte, maartse sneeuwbui. Hij licht ons in over de verbouwing in de woning van de onderbuurman, die zich komt verontschuldigen voor de geluidsoverlast. Hij vertelt ons over een vrijpartijtje in een Zwitsers hotel, een middagje klussen bij een bevriend koppel, het zoeken naar koopjes op marktplaats.nl, en over een interessant telefoontje met ‘collega dix’, ‘om te vragen of hij een slaapplek heeft / voor na een optreden’. Maar toch zou het niet terecht zijn om de dichter te verwijten dat hij het dagelijkse leven simpelweg voor zichzelf laat spreken. Het zelfportret dat hij schetst in Overwoekerd is allerminst een gemakzuchtig product van navelstaarderij. De bundel is juist doorschoten met indringende snapshots uit het wereldnieuws en getuigt van stevige zelfkritiek. Dat Bruinja zich wel degelijk kritisch verhoudt tot de voorspoed en het (relatieve) succes dat hem ten deel valt, blijkt wel uit het gedicht ‘Worming Up Von Kwabbenstein’, waarin hij zichzelf expliciet op de hak neemt:
Met die ironische zelfverheerlijking nodigt de dichter zijn lezers nadrukkelijk uit om vraagtekens te zetten bij de ‘Tsead Bruinja’ die uit zijn gedichten naar voren komt. Wie is die figuur eigenlijk? Gaat het hier om een directe weergave van de gelijknamige inwoner van de Baarsjes die zijn nieuwe wasmachine bestelde bij BCC, zoals naar voren komt in het gedicht ‘Met een groot wit nummer op de rug’? Of is het toch een geretoucheerd, gemanipuleerd portret? 90% fruitvliegHet is in elk geval duidelijk dat Bruinja zich weliswaar wentelt in alledaags burgergeluk – ‘wij […] richten ons meer en meer // op ons dagelijks leven’, lees je ergens – maar dat hij zich evengoed distantieert van zijn eigen bestaan. Dat gebeurt op verschillende manieren. Zo zet hij zichzelf te kijk als inconsequente ‘fatsoensrakker’. Aan de ene kant is hij maar wat blij dat hij in ‘eigen huis van alles mag roken’, stelt hij in het gedicht ‘Europa’. Maar aan de andere kant heeft hij bezwaar tegen het drugshandeltje dat zijn overbuurman erop nahoudt, zoals blijkt uit een ander gedicht: het ‘reisbureau’ dat de overbuurman zogenaamd runt wil hij ‘liever niet in mijn straat wijk of zicht’. Daarnaast wordt de tevredenheid over het eigen bestaan sterk gerelativeerd doordat in een aantal gedichten de gêne over het eigen lichaam uitgebreid aan bod komt: keer op keer benadrukt het lyrisch ik zijn lijfelijke tekortkomingen. De dichter gaat letterlijk en figuurlijk met de billen bloot en maar weinig fysieke ongemakkelijkheden blijven de lezer bespaard. Zo opent het gedicht ‘Bruintje Beer op de helft van zijn adembenemende graf’ met deze strofe:
In een ander gedicht kijken we wederom mee als de dichter naar het toilet gaat; het is ’s avonds laat en hij gebruikt ‘het minder felle licht / zodat ik mezelf niet zal zien / maar bij het plassen mislukt het’. De onverwachte zelfconfrontatie resulteert in een spottend zelfportret: de dichter ziet in een spiegel zijn ‘sippe lippen’ en op zijn borst ontdekt hij ‘een flinter oude kaas / die ik at bij de wijn’. In weer een ander gedicht wordt een gênant bezoekje aan het ziekenhuis breed uitgemeten:
De alledaagse lulligheid die Bruinja in kaart brengt krijgt ook in de versvorm uitdrukking. Nadrukkelijk spreidt de dichter zijn onhandigheid tentoon door het associatieproces dat aan het gedicht vooraf ging in het eindresultaat op te nemen. Zo eindigt het gedicht ‘De psychiater en Marleen verjaagd’ met deze regels: ‘Ik haalde mezelf uit het gedicht en stopte er meer Marleen en psychiater in. // Het werd anders.’ Een ander gedicht sluit af met deze opmerking: ‘Ik durf bijna niet op te schrijven / dat ik dat niet had verwacht.’ In ‘De stille teruggetrokken Ernesto’, ten slotte, doet Bruinja – enigszins op z’n Oosterhoffs – uit de doeken van welke bronnen hij gebruik heeft gemaakt, en speculeert hij over de mogelijke impact van zijn gedicht:
Doordat Bruinja de totstandkoming van zijn poëzie zichtbaar maakt, krijgt het gedicht iets onhandigs en onafs: het is net alsof de dichter niet precies weet hoe hij het moest opschrijven en daarom maar vertelt wat hij had willen schrijven. ‘Er is iets wat ik moet zeggen / maar wat ik niet kan zeggen’, geeft hij zelfs toe. Het is dan ook niet helemaal fair om de dichter te verwijten, zoals sommige van zijn critici doen, dat hij onhandige of storende regels zou schrijven, die zich maar niet loszingen van de weergegeven werkelijkheid. Bruinja laat juist zien dat het leven vol zit met storende, zinloze en onhandige zaken – en dat het werk van de dichter, wanneer hij dat leven tot onderwerp wil nemen, net zo knullig zal uitpakken. Die knulligheid wordt ook nog eens onderstreept, want de dichter trekt regelmatig zelf de zin van zijn bezigheden in twijfel. ‘Welke bijna gelukkig getrouwde man leest er nu poëzie?’ vraagt hij zich af; en in ‘Voor de kat’ stelt hij: ‘De wereld staat in brand en ik speel viool’. Wie gelukkig is, heeft dus niets aan de poëzie; en wie ongelukkig is, evenmin. Er niet mee bezigHet lullige geluk van het burgermansbestaan mag dan wel een belangrijke rol vervullen in Overwoekerd, het blijft het een ongemakkelijk, besmet geluk. Veelzeggend is bijvoorbeeld dat de huiselijke scènes vaak afgewisseld worden met verontrustende regels vol dood en geweld. De bundel bevat gedichten over een crematie, over lichamen in staat van ontbinding, racistisch geweld, doorgeslagen hedonisme en uitstervende diersoorten. Het titelgedicht spreekt wat dat betreft boekdelen:
Zo gaat het gedicht nog een tijdje door, waarbij de dood, de liefde, de jaloezie en de haat worden afgewisseld met woede, geloof, geilheid en verdriet – en steeds is de dichter er ‘niet mee bezig’. Het gedicht, een broeierige tekst vol onderhuidse dreiging, getuigt van een procedé dat Bruinja wel vaker inzet. Hij contrasteert heftige gevoelens en beangstigende beelden met huiselijke scènes, die suggereren dat hij ‘er niet mee bezig’ is. Maar het tegendeel is waar: dat scherpe contrast zorgt er natuurlijk voor dat die huiselijke scènes in een ontnuchterend licht komen te staan. Een voorbeeld van deze techniek levert het gedicht ‘Uw plaats in ons meedogenloze archief’, waarvan de eerste strofen zo luiden:
Bruinja spiegelt hier zijn eigen wereld aan het bestaan van een inwoner van een township, of een oorlogsgebied. Zulke contrastwerkingen neigen naar effectbejag, maar de dichter vervalt nergens in gemakkelijke retoriek. De tegenstelling tussen híer (vrede, welvaart, tevredenheid) en dáár (oorlog, armoede, ellende) is namelijk nooit symmetrisch. Eerder is het zo dat de beleving van het zorgeloze hier-en-nu door het geschetste contrast enorm beladen wordt. Het geluk wordt overwoekerd met een hele reeks ongemakkelijke connotaties: het wordt ervaren als iets uitzonderlijks en kwetsbaars, maar evengoed als een onrechtvaardig en onverdiend privilege. De dichter telt inderdaad zijn zegeningen, maar tegelijkertijd zit hij ermee in zijn maag. Deze dubbelzinnige houding verklaart waarom Bruinja in Overwoekerd epateert met zijn kabbelende welvaartsbestaan. Hij geeft niet zomaar een realistische weergave van het geluk van de bourgeois, maar hij houdt zijn lezers de spiegel van de lulligheid voor. En in die spiegel ziet hij onder andere
De dichter wil eigenlijk – net als die ‘mannen’ – liever niet in die spiegel kijken. De verschrikkingen van het wereldnieuws, die nog op zijn netvlies gebrand staan, maken de aanblik van die ‘gelukkige liefde’ namelijk ondraaglijk. Maar hij doet dat toch, in elk gedicht opnieuw. Dat maakt Overwoekerd tot een indringende, spannende bundel. De wereld staat in brand en poëzie vermag het vuur weliswaar niet te blussen, maar met zijn gedichten hoopt Bruinja ons toch aan te sporen tot een genadeloos zelfonderzoek. ‘Neem de verantwoordelijkheid voor je geluk’, zo houdt hij ons voor, ‘en geen gevangenen’.
Bron: De Groene Amsterdammer, 30 juni 2010 Klein venster op de grote wereld Door Janita Monna De Fries Tsead Bruinja houdt niet van de ivoren-toren-poëzie. Hij dicht hij over het alledaagse: feestjes, burenoverlast - en het wereldnieuws. Ook Tsead Bruinja deed vorig jaar een gooi naar de post van Dichter des Vaderlands. Zijn campagne voerde hij met grote inzet en gebruikmaking van de modernste communicatietechnieken. Poëzie hoort voor hem thuis in het leven van alledag. Die opvatting brengt de tweetalige Bruinja al langer in praktijk. Door zijn werk op de meest uiteenlopende plaatsen voor te dragen, door zijn vorige Friese bundel Angel voor een klein bedrag op krantenformaat en als pdf uit te geven. Maar vooral in zijn werk, dat vanuit het kleine en dagelijkse zicht biedt op de grote wijde wereld. Recentelijk verscheen het Nederlandstalige Overwoekerd. Een huiselijke bundel haast, waarin Bruinja de wereld beziet en beschouwt vanuit zijn positie als getrouwd man. Zoals in 'Sneeuw', dat het comfortabele thuis laat schuren met gruwelijkheden van ver weg: ,, in het jaar 2008 was ik geen vrouw van vijfenvijftig/ lag ik niet drie dagen bedolven onder de sneeuw/ werd mijn eigen vrouw niet door tien mannen verkracht".
'Onbehaaglijke ruimte' Bruinja (1974) is een productief dichter die zowel op het podium als op papier goed uit de voeten kan. Hij schrijft effectbewust en bespeelt uiteenlopende registers: het lyrische, het anekdotische, het licht absurde, het prozaïsche. ''Overwoekerd'' begint met een krachtige confrontatie met beelden van de dood. Bruinja snijdt een metaforische leeswijze de pas af door op fysieke verschijnselen te focussen. Dat illusieloze begin opent een onbehaaglijke ruimte. Aan de ene kant zijn er verveelde anekdotische gedichten over het eigen kosmopolitische burgermansbestaan (dan een huwelijk in Zwitserland, dan een onduidelijk bezoek aan Zuid-Afrika, dan het wonen in Amsterdam-West), aan de andere beelden uit die parallelle wereld van oorlog en terrorisme. De gedichten over eigen huwelijksgeluk zijn ontdaan van elke romantiek. De verveling en het onbehagen lijken de wanhoop te maskeren dat poëzie nergens goed voor is. In 'Voor de kat' evolueert de regel ''de wereld staat in brand en ik speel viool'' naar ''de viool staat in brand en ik speel viool.'' Bron: http://mom.biblion.nl 'Gevecht tegen het muitende lichaam' Door Willem Thies Onlangs verscheen bij uitgeverij Cossee de vierde Nederlandstalige dichtbundel van Tsead Bruinja (1974): Overwoekerd. (Bruinja publiceert ook in het Fries poëzie, bij uitgeverij Bornmeer.)Het is een bundel vol lyriek, dynamiek en dramatiek, een hoogst persoonlijke bundel ook, en tegelijk de meest eëngageerde die Bruinja tot nu toe schreef. overwoekerd door de dood en er niet mee bezig overwoekerd door de liefde en er niet mee bezig overwoekerd door de jaloezie en er niet mee bezig overwoekerd door de haat en er niet mee bezig overwoekerd door de geilheid en er niet mee bezig overwoekerd door de woede en er niet mee bezig overwoekerd door het geloof en er niet mee bezig door de muziek overwoekerd door de dood en er niet mee bezig overwoekerd door de liefde en er niet mee bezig overwoekerd door de jaloezie overwoekerd door de haat overwoekerd door de geilheid overwoekerd door de woede overwoekerd door het geloof overwoekerd door de muziek overwoekerd door het verdriet en er niet mee bezig Dit is een lied, meer specifiek: een blueslied. Het is een elegie. Het is een bezwering. Een gebed. Een spreekgezang. Een psalm. En toch ook niet, althans: niet alléén. Het is een (zelf)overwinning, een ontworsteling aan wat verstikt, een verheffing, een bevrijding, het is het tegendeel van defaitisme.Naar de vorm is het een simpel gedicht – Bruinja maakt uiterst effectief gebruik van de stijlmiddelen van de repetitio en het parallellisme, middelen die kenmerkend zijn voor de Psalmen en veel (andere) liedteksten, en ook geliefd zijn bij redenaars, zoals in het verleden Martin Luther King en in het heden Barack Obama. Het gedicht getuigt voor mij weliswaar van melancholie en nood, maar toch in de eerste plaats van veerkracht en weerbaarheid. De 'belaagde' laat zich niet levend begraven, laat zich niet verstikken. Hij weigert te capituleren. Simpel als de compositie mag zijn, ze is weloverwogen en doeltreffend. De reeks van parallelle constructies wordt op een gegeven moment, ongeveer halverwege het gedicht, doorbroken: 'door de muziek'; 'overwoekerd' en 'en er niet mee bezig' worden hier weggelaten. Dan volgt een soort tweede couplet, dat begint als een exacte herhaling van het eerste couplet – maar al snel treedt er een tempoversnelling op ('overwoekerd door de jaloezie overwoekerd door de haat (...)'), waardoor het lijkt alsof de (impliciete) ik nu werkelijk van alle kanten overdekt en overmeesterd wordt, het lied nadert zijn apotheose, en uiteindelijk toch de diepe zucht, het tot rust komen, de vertraging, de herwonnen ademruimte. De bundel Overwoekerd ontleent zijn grote dramatische kracht voor een belangrijk deel aan het middel van de juxtapositie, de nadrukkelijke contrastwerking. 'sneeuw', dat direct volgt op het titelgedicht, is hiervan een goed voorbeeld: in het najaar 2008 was ik geen vrouw van vijfenvijftig in het jaar 2008 was ik een man van vierendertig in het jaar 2008 was ik niet zwart in dat afgelopen jaar kwam ik te vaak bij mijn huisarts in het jaar 2008 was ik geen vrouw van vijfenvijftig in het jaar 2008 had ik goddank mijn vrouw mijn handen en voeten nog Een mooi, 'rond' gedicht, waarin particuliere en intieme belevenissen met wereldnieuws versneden en gecontrasteerd worden. In de vrouw die 'drie dagen bedolven onder de sneeuw' lag, herkennen we Donna Molnar uit Ancaster, die levend in de sneeuw begraven werd – alleen haar hoofd en nek staken nog uit. Deze dramatische geschiedenis speelde zich af vlak voor kerst 2008. Ook hier is, net als in het titelgedicht, sprake van een levend begraven worden, een overwoekerd worden – Molnar werd overweldigd, overwoekerd door de sneeuw. En ook de vorm van 'sneeuw' is simpel en effectief. Maakt Bruinja in het titelgedicht gebruik van muzikale technieken, hier hanteert hij filmische technieken. Het gedicht krijgt structuur door de montagetechniek van de crosscutting: er wordt heen en weer geschakeld, gesneden tussen verschillende scènes: persoonlijke ervaringen worden afgewisseld met mondiaal nieuws, dat deels dramatisch of zelfs schokkend (r. 3-4) van aard is. Beide krijgen hierdoor reliëf, en relatieve betekenis. warm water over je stramme schouders (p. 22) wat valt er te overwinnen in deze hinderlaag die we lichaam noemen na een avond chinees zit ik lang genoeg op de wc ('Bruintje beer op de helft van zijn adembenemende graf') niettemin is dit gedicht uitstekend geschikt voor dat soort mannen die net iets te veel opscheppen bij het ontbijtbuffet ('In basel') Niet voor niets fantaseert Bruinja over een volmaakt lichaam: we verlangen naar een psychedelisch erotische filmhemel Nóg tekenender dan de autobiografisch te lezen passages en verwijzingen naar het lichaam zijn misschien wel de indirecte verwijzingen naar het eigen, weigerachtige lichaam: de gedichten in de eerste afdeling gaan grotendeels over lijken, begrafenissen, crematies, levend verbrand worden, de aantasting en vernietiging van het lichaam – ik vermoed dat deze gedichten freudiaans te duiden zijn, als 'nachtmerrieachtige verbeeldingen', dromen waarin de angsten en zorgen van Bruinja gestalte krijgen. De fascinatie voor de vernietiging van andermans lichaam legt de onderliggende preoccupaties met zijn eigen fysieke gebreken en problemen bloot – althans, in de ogen van de freudianen, de psychoanalytici, de droomduiders; maar ik denk dat het in dit geval een 'veilige aanname' is, een plausibele gedachtegang. Ander particulier leed is het 'haperend kind', een prachtig beeld voor een kind dat gewenst is, maar dat maar niet komt. hij sleept een kind door het zand. dat weigert. dat opveert. maak dat je hier wegkomt. maak dat je hier wegkomt. maak dat je van soort verandert. dat je uitsterft. hij sleept een kind door het zand. dat hapert. Het kind dat hapert, breng ik niet zomaar in verband met een kind dat wordt gewenst maar (nog) niet komt, dat draalt. Het gedicht 'hier opeten of thuis weggooien' werpt licht op hoe we het 'weigerende' of 'haperende' kind in bovenstaande passage kunnen lezen. de receptioniste geeft me een sticker met mijn gegevens ik wil haar barvrouw noemen denk aan de snackbarhouder op vlieland als ik na wat nerveus gefriemel alles is te groot voor het kleine dat ik lever nu staat onze gezinswagen geparkeerd maar niet onze auto staat vanavond in lichterlaaie en ook als het een meisje wordt Een onderzoek in een ziekenhuis, een zaadmonster, een stokkend kind – hier ligt een persoonlijk drama ten grondslag aan het gedicht; in ieder geval verloopt het krijgen van kinderen niet zonder problemen, is het een worsteling. Na het lezen van 'hier opeten of thuis weggooien?' wordt de volgende passage ineens aangrijpend: ik breng mijn kind naar school en het hapert Het kind dat naar school gebracht wordt, is er nog helemaal niet. Naast het haperend kind keert de gestorven moeder (naast het kind dat 'nog niet' is, de moeder die 'niet meer' is) terug in deze jongste bundel van Bruinja. Het slotgedicht van Overwoekerd is kort maar uiterst suggestief en geladen: je kijkt nooit hetzelfde naar haar als je moeder een pruik draagt Vijftien woorden maar, drie regels, en toch genoeg om ontroering teweeg te brengen. En daarvoor hoef je niet per se het gedicht 'één borst' (te vinden in De geboorte van het zwarte paard)te kennen – het drama wordt vermoed, gaat schuil onder dat ene woord, 'pruik': in het ziekenhuis rende ik de trap op stoof in de gang vlak voor mijn moeder langs thuis had ze nooit een ochtendjas aan kijk maar ze knoopt het bovenstuk en ik weet niet wat ik verwachtte het zag er netjes uit moeder zei aan de eettafel tegen een vriendje ik ben hartstikke kaal hij geloofde het niet kijk maar ze was daarvoor een keer van de trap gevallen ze was een keer misselijk Daarom is voor mij Overwoekerd de bundel van de wapenspreuk Luctor et Emergo ('Ik worstel en kom boven'); van het knokken; het gevecht tegen het muitende lichaam; het verwerken van verdriet en het overwinnen van tegenslag; het hoofd bieden aan problemen; de moed niet verliezen; niet opgeven; de bundel van strijdvaardigheid, veerkracht en weerbaarheid. Niet verstikt raken door wat je dreigt te overwoekeren. Eerder zei ik al dat Bruinja's poëzie een grote dramatische en lyrische kracht bezit – dit weet hij te bewerkstelligen met name door de inzet van twee (stijl)middelen of technieken: de repetitio of herhaling, die vooral een bezwerend effect heeft (zoals het titelgedicht en 'ik dronk tot ik simpel genoeg was om van te houden') en de gedichten hun lyriek, muzikaliteit en meeslependheid verleent; en de juxtapositie of de contrastwerking, die zorgt voor de dramatiek en impact van de gedichten (bijvoorbeeld 'sneeuw' en 'uw plaats in ons meedogenloze archief'). Het contrast zit 'm doorgaans in de uiteenlopende stijlen en tonen waarvan Bruinja zich bedient. Zo kan hij (ik zei het al in mijn eerder op Poëzierapport verschenen bespreking van De geboorte van het zwarte paard) hard en ruig uit de hoek komen: (...) we plakken huid proppen een vuist in je hart (...) en hier is de trog (p. 64) Dit is niet alleen stevig, het is agressief, gewelddadig. Het contrast geldt niet alleen stijl en toon, maar ook onderwerpskeuze. Zo bevat de eerste afdeling, 'overwoekerd', zoals gezegd, grotendeels gedichten over lijken, waaronder minutieuze beschrijvingen van het verteren van lijken, over begrafenissen, crematie, en zelfs het levend verbranden van mensen, kortom: deze afdeling is rijk aan morbide en macabere horroreffecten, en Bruinja maakt hier ook veelvuldig gebruik van de techniek van de readymade of de half readymade of semireadymade (waardoor sommige gedichten een bijna journalistiek of wetenschappelijk karakter krijgen, zoals 'heb jij de arm ondersteund die het aan kracht ontbrak?', een stapsgewijze beschrijving van een exotisch en 'vreemd' crematieritueel). De afdeling die hierop direct volgt, 'twee keer stond ik deze week aan het water', daarentegen, is veel zachter en rustiger van toon, ingetogen en teder en beeldend. Het mooie 'kraag' kan als voorbeeld dienen: 1. tel de voetstappen bekijk de persoon naast je bekijk de voetafdruk hoe goed je elkaar kent dat dit gezicht dat het ritme van haar tred wat bekruipt je? 2. teleurgestelde gezichten onderweg de rietkraag een fietser verdwijnt in de boomwal een hond rijst op uit het hoge gras met hun snuiten in het weidse veld een kievit trippelt door een wolk de kleur die je droeg verdwijnt onder de beladen teleurgesteld onderweg Dit zijn voorbeelden van contrasten tussen gedichten, contrasten in toon en stijl, in idioom en onderwerpskeuze. Bruinja werkt ook met contrasten binnen gedichten. Een krachtig gedicht, dat geheel en al is gebaseerd op het principe van het contrast, is 'uw plaats in ons meedogenloze archief'. de soldaten sloegen haar kinderen zo hard leuk voor kinderen zijn knutselen de vrouwen slapen 's nachts in gebouwtjes leuk voor mannen zijn topsalarissen moeder werd achter in de legertruck gezet leuk voor moeders zijn bloemen het leger roofde het geld goed voor uw wagen daarna werd ze door meer dan tien mannen het beste voor slachtoffers van verkrachting het is verstandig hier niet te lang mee te wachten of verklaringen hobbel in de weg In dit gedicht, evenals in 'sneeuw', bedient Bruinja zich van de techniek van de crosscutting – zij het in dit geval een heel specifieke vorm daarvan: de dialectische montage, die door de Russische filmregisseur Eisenstein (1898-1948) is ontwikkeld. Dialectische montage is gebaseerd op contrast (bij crosscutting in het algemeen hoeft dit geenszins het geval te zijn; zij is juist vaak op overeenkomst gebaseerd), een 'inhoudelijk' contrast, een contrast dat op ideologische gronden wordt teweeggebracht – om 'de boodschap over te brengen', om de kijker (of lezer in dit geval) van een bepaalde idee te doordringen. Er is sprake van een 'these' en een 'antithese' (en in enkele gevallen van een 'synthese'). Zo herinner ik me de dialectische montage van een scène van een schranspartij van de bourgeoisie, met uitpuilende buiken en vet op de kin, afgewisseld met die van honger lijdende, magere arbeiders, die niets dan wat beschimmeld graan te eten hebben – de arme, onderdrukte klasse. Het contrast is zwaar aangezet. Ik weet niet meer exact uit welke film van Eisenstein deze montage afkomstig is; het moet Staking of Pantserkruiser Potjomkin zijn geweest, beide uit het jaar 1925. Heel veel doet het er ook niet toe. Bij Eisenstein was het overdragen van de ideologische boodschap heilig en zaligmakend, de specifieke plot en personages stonden volledig in dienst hiervan, waren ondergeschikt en min of meer irrelevant. Het ging om de idee, en de klasse, het collectief, niet om individuen of intriges. Ook Bruinja past deze techniek van de dialectische montage toe – en doeltreffend, want het is een indringend gedicht. Het heeft impact. Hij heeft schokkende nieuwsberichten uit oorlogsgebieden, met een gewelddadige strekking, versneden met reclamepraatjes en 'luxe geleuter' uit het veilige, gezellige Westen. Het contrast is, ook hier, nadrukkelijk en bijtend, waardoor de niets-aan-de-handopmerkingen over kleurplaten, topsalarissen en Quickfit iets volkomen ongepasts en gênants krijgen. Overwoekerd is een contrastrijke bundel. Door de afwisseling en vaak juxtapositie van sterk uiteenlopende stijlen en tonen slaagt Tsead Bruinja erin een grote dramatische kracht en dynamiek te bewerkstelligen, een spanningsveld te creëren, tussen de gedichten onderling en ook binnen de afzonderlijke gedichten. Dat de lezer beseft dat er hier en daar sprake is van effectbejag, doet niets af aan het effect. Bron: Poëzierapport, 15-06-2010 Door Samuel Vriezen Realistisch schrijven is niet alleen maar een kwestie van gewoon opschrijven wat er aan de hand is. Het betekent ook juist vaak op moeten schrijven hoe je niet in staat bent om in contact te komen met de werkelijkheid, omdat die je ontglipt. Dat geldt des te meer als je zelf een aangenaam leven leidt waarin alles goed lijkt te gaan, in een rijk en vredig westers land, terwijl er elders in de wereld aan de lopende band vreselijke dingen gebeuren. Het lijkt alsof de werkelijkheid niet hier plaatsvindt, of alsof de eigen werkelijkheid niet betrouwbaar kan zijn. Het leidt tot een poëzie waarbij in de normale leefomgeving een onderhuidse dreiging wordt gevoeld, of een spoor van wantrouwen: misschien kan zulke poëzie 'realisme van het ongemak' heten. Het is een gegeven dat ik geregeld, in uiteenlopende varianten bij jongere dichters vandaag bespeur. Overwoekerd van Tsead Bruinja kan goed binnen die tendens gelezen worden. Door de bundel heen is een onmacht bespeurbaar die juist optreedt terwijl je midden in het leven staat: 'Overwoekerd door de dood en er niet mee bezig overwoekerd door de liefde en er niet mee bezig [...]'. Alsof de dichter zich levend begraven heeft, zich in het leven begraven heeft, al levend niet in het leven staat. Niet toevallig staan er in het begin van de bundel enkele gedichten over lichamelijkheid en over de verbrandbaarheid van het lichaam, over crematie en over de moord op 'the burning man', Ernesto Nhamuave, door een menigte in brand gestoken in Zuid-Afrika in 2008.
Het is tegen de achtergrond van zulk geweld dat Bruinja het leven in het Westen schetst:
de soldaten sloegen haar kinderen zo hard
dat ze wel de kamer uit moest komen
leuk voor kinderen zijn knutselen
spelletjes kleurplaten
(uit 'Uw plaats in ons meedogenloze archief')
Ook het eigen leven van de dichter wordt zo gecontextualiseerd: 'in het jaar 2008 had ik goddank mijn vrouw mijn handen en voeten nog', heet het in het gedicht 'Sneeuw'. Onvermijdelijk krijg het Bruinja-zijn zo iets komisch, wat mooi wordt uitgewerkt in een absurde dagdroom getiteld 'Worming up von kwabbestein', waarin hij zichzelf voorstelt als iemand die 'graag wijsheden [declameert] als: Zwitserland is erg duur', maar ook als groot doodrijder van bejaarde vrouwtjes bij het straatracen, als aanstormend gitarist ('Ongetwijfeld zal Tsead ook daarin geil en succesvol blijken') en als dictator van Tsjechië. Het personage dat Bruinja op zulke momenten opvoert heeft duidelijk een schop onder zijn hol nodig.
In deze bundel spreekt Bruinja veelal directer, minder zangerig, iets kernachtiger wellicht dan ik van hem uit eerder werk gewoon was. Regelmatig is Overwoekerd hard, cynisch bijna. De toon heeft vaak iets laconieks en wrangs: 'er is een boek dat hij wil schrijven / waarin op iedere pagina een nieuw personage / een fatale ramp overkomt'.
Maar ook bevat de bundel ontroerende liefdesgedichten die geplaatst tussen Bruinja's harde observaties juist aan kwetsbaarheid winnen. 'In Basel' bijvoorbeeld is een mooi en complex gedicht, waarin de dichter zijn eigen huwelijk bekijkt in het kader van een aanstonds huwelijk van vrienden en een dichtregel van Raymond Carver: 'we're having a good time here. But hope all will be revealed soon'. Zijn eigen gedicht acht hij geschikt voor 'mannen die liever niet in de spiegel kijken / als ze met hun gelukkig getrouwde vrouw / in het royaal naar hen uitgestoken ochtendlicht / vertrouwd en helder / de gelukkige liefde bedrijven.'
De dichters spreekt opvallen genoeg niet van gelukkige getrouwde mannen; in het gedicht komen alleen 'bijna gelukkig getrouwde mannen' voor. Het gaat om een kwetsbare liefde': daarmee krijgt hhet bedrijven van 'de gelukkige liefde' op het eind ook juist zijn extra aangrijpende, affirmatieve lading.
Met Overwoekerd door Bruinja vaak hard, soms ontroerend, steeds secuur verslag van het leven in een ongemakkelijk vredige wereld, die gelukkig niet van alle hoop verstoken is.
Bron: Awater, zomer 2010 Door Holly Moors Ik heb steeds de neiging om de man Bruinsma te noemen, waarschijnljk omdat ik zijn voornaam al exotisch genoeg vind, maar dat neemt niet weg dat ik zeer onder de indruk was van de nieuwe gedichtenbundel van de Friese dichter Tsead Bruinja. De gedichten van de Friese dichter Tsead Bruinja ogen bedrieglijk simpel en licht. Ze zijn zo plezierig en prettig leesbaar dat je er zelfs mensen die denken niets met poëzie te hebben, mee kunt overhalen eens te luisteren. En als ze dan ook maar een klein beetje poëtische ziel hebben, dan voelen ze ook dat er onder die prettig leesbare oppervlakte meer schuilgaat. Dat is het mooie aan de gedichten van Bruinja - je hoort meteen dat ze goed zijn, en dat elk woord op de perfecte plaats staat. Maar tegelijkertijd weet hij op een geheimzinnige manier tussen de regels, tussen de woorden, melancholie tevoorschijn te toveren, zoete treurnis. Overwoekerd is de naam van een bundel waar iedere poëzieliefhebber lang mee kan doen. Gedichten die je wil gaan voorlezen, die je in stilte wilt proeven, die je lang wil laten nawerken, die onder de huid kruipen, doen glimlachen, of doen mijmeren. Gedichten die raken ook, die binnenkomen. Een bundel om stil van te worden. P.s. Dat de man genomineerd was voor de Dichter des Vaderlands en andere wetenswaardigheden die je meestal in recensies aantreft leiden wat mij betreft alleen maar af van waar het hier om gaat - intieme en tegelijk grootse poëzie. Bron: http://www.moorsmagazine.com/dichtershoek/bruinja.html
Door Joep van Ruiten Achteraf is het zo'n ramp niet dat Ramsey Nasr ruim een jaar geleden boven Tsead Bruinja werd verkozen als Dichter des Vaderlands. Omdat het Bruinja alle ruimte geeft te doen waar hij goed in is. Bron: Dagblad van het Noorden (http://www.dvhn.nl/), 5 juni 2010 'Emotionele pit en stoere bolster' Door Albert Hogeweij De nieuwe, fraai vormgegeven bundel van Tsead Bruinja toont voorop een scherp genomen foto van een schop die niet lang tevoren nog gebruikt moet zijn gezien de aarde die er nog aan zit. Achterop ligt de dichter zorgeloos in het hoge gras te dromen. Tussen voor- en achterplat staan 55 gedichten gegroepeerd over 7 afdelingen. Ditmaal geen motto’s van collega-dichters dan wel popmuzikanten, maar is gewoon Bruinja zelf (op een ingelaste sample van Paul van Ostaijen na) ongehinderd aan het woord met al zijn lef en minimale interpunctie en in al zijn kwetsbaarheid. Soms lyrisch getoonzet in de beleving van de (ontoereikendheid van de) liefde tot zijn vrouw naast hem, of het wachten op het wonder van boven. Want Bruinja toont zich ook ontvankelijk voor het religieuze. Een geslaagd gedicht als Licht lijkt daarop te zinspelen: er is licht en er is een weg Maar Tsead Bruinja kennen we ook als de man die de ongerijmde trivialiteiten van de omringende, soms huiselijke dan weer vervreemdende werkelijkheid niet schuwt in zijn werk. Hij pikt daarbij maar al te gretig de instantpoëzie (ready mades) mee die de realiteit ons soms al aanreikt. In dit soort gedichten toont de dichter zijn bravoure en zijn flair. Bruinja mijdt het schrijnen niet, zet zijn boosheid of verontwaardiging in, en kruidt het hier en daar met wat maatschappijkritiek, zoals bijvoorbeeld in het sarcastische gedicht Goed Nieuws. In het gedicht Uw plaats in ons meedogenloze archief beproeft Bruinja met succes de sampletechniek. De strofen waarin zich een documentaire-achtig verhaal ontvouwt over mishandeling door soldaten worden afgewisseld met teksten uit een folder die de televisiekijker(?) blijkbaar tegelijkertijd verveeld aan het doorbladeren is. Beide teksten lopen vloeiend en daarin laat zich de hand van een ervaren dichter zien. Dat de anekdotisch opgezette gedichten zich niet loszingen van die werkelijkheid mag het verwijt niet zijn, maar toch wekken sommige gedichten wel eens de indruk dat de dichter er te makkelijk van uitging dat een wat vlakke anekdote met een enkele rake regel een heel gedicht kunnen schragen. Niet altijd wringt het, wil ik maar zeggen. Niet altijd wil het wonder uit de taal ontstaan. En van waar moet het wonder in de poëzie anders komen? In het gedicht Het haar op onze wonden wordt grijs moet een niet onaardige regel als ‘het is zo’n dag waarop je naar de andere kant van het land zou rijden / vanwege een advertentie op marktplaats’ de aanzienlijk mindere regels als ‘de auto staat uit te blazen onder de kap / en tegenover je een engerd van wie ze na zijn geboorte / meteen de mal hebben gebroken,’ in zijn nabijheid dulden. Soms schuurt het tegen het flauwe aan zoals in een strofe uit Sneeuw dat eerder in NRC Handelsblad verscheen: ‘in het jaar 2008 was ik een man van vierendertig / rende ik samen met mijn vrouw / naakt over het strand van een Duits Waddeneiland / doken we een aprilkoude Noordzee in / alles aan mij werd klein.’ Zoiets bevalt mij matig. Maar terwijl ik bij het lezen van de titel van het gedicht Bruintje Beer op de helft van zijn adembenemende graf mijn hart al vasthield bij de gedachte hier een gedicht over een stoelgang voor mijn kiezen te krijgen, las ik de eerste regel: ‘na een avond chinees zit ik lang genoeg op de wc / om me af te vragen of dit lichaam een geschenk ik / of een straf.’ en vond die eerlijk gezegd niet onaardig. Maar echt raak wordt het pas verderop in dit gedicht bij een regel als: ‘verwelken doen we morgen wel / de nikkei index beleefde een matige dag melden ze op rtl / maar mijn tong voelde fit aan.’ Die fitte tong en die matige nikkei index vormen samen een uitstekend paar. Maar dergelijke verwrongen combinaties waarin het vonkt, laten zich niet makkelijk opsporen, al zijn er wel degelijk. Een heel ander gedicht is het titelloze gedicht waaraan de bundel niettemin zijn titel ontleende: ‘overwoekerd door de dood en er niet mee bezig overwoekerd door de / liefde en er niet mee bezig overwoekerd door de jaloezie en er niet / mee bezig overwoekerd door de haat en er niet mee bezig / overwoekerd door de geilheid (..)’ enz. enz. Een in zijn massiviteit sterk en overtuigend gedicht dat geheel zonder interpunctie geschreven is en zich waarschijnlijk als een langgerekte zin wil laten lezen. In Oud nummer wordt uit een ander vaatje getapt. Hierin wordt de aandoenlijke kant van ontoereikendheid op een mooie, ingehouden, haast serene wijze verwoord: op een dinsdagavond viel er werd door een vrouw opgenomen het boek viel dicht op de bladzijde er is iets wat ik moet zeggen Maar het echte hoogtepunt van de bundel vormde voor mij overduidelijk Het op de groei gekochte einde: aan de overkant van een zin en aan de achterkant van het zwart en daar dan doorheen prikken de lijntjes verbinden en dat overkant noemen laat dit op de groei gekochte leven zwabberen als een kinderbeen met speling en geef het een andere naam kijk of de hand uit de lucht of van de grond komt één sprongetje en je bent er tussen neus en lippen door je mond aan het gas je mond aan de honing een onpeilbare gracht van woorden om je leefhuis om je vleeshuls wie niet komt is de vogel wie niet zingt die slaapt in de vogel zingt braaf zing geen hoofdletter bouw je spieren op ik heb je lief zingt het brood Dit is een ronduit gaaf gedicht en dit toont Bruinja op z’n best. Hier hebben de emotionele pit en de stoere bolster elkaar gevonden. En hoe mooi voegt de ready-made van het zwijgend verlengde lidmaatschap zich in het geheel. Gaat dit over slapeloosheid, wordt hier de kwetsbaarheid van het leven beleden, of uiteindelijk toch misschien de liefde bedreven? Het is van ondergeschikt belang omdat de woorden elkaar aftasten, uittesten en loszingen van hun betekenis om samen een spel te vormen, waarin ze de eigen verbeelding van de lezer gul laten delen. Al was lezing van de bundel een aangename ervaring en zal herlezing dat later niet minder zijn, ik vermoed niet dat deze bundel uiteindelijk op het erepodium van de allerbeste bundels van 2010 belandt, maar het gedicht Het op de groei gekochte einde kan wat mij betreft dingen naar de prijs voor het beste vers van het jaar. Door Erik Lindner ...Tsead Bruinja, die zowel in het Fries als in het Nederlands dicht, publiceerde ondertussen Overwoekerd, een wereldse bundel in een opvallend eenvoudig parlando geschreven... ...Tsead Bruinja debuteerde sterk met Dat het zo hoorde, in 2003 verschenen bij Contact. Daarvoor verschenen een aantal Friese bundels bij Bornmeer. Hem in het Fries horen voordragen is bijzonder: het is klankrijk, lyrisch en gedreven. De twee gedichten die hij vertaalde van een andere Friese dichter, Elmar Kuiper, in de bundel Roep de rotweiller op (BnM/De Contrabas), waren sterk vertaald. Ook zijn derde Nederlandse bundel Bang voor de bal bevatte mooie gedichten. Bruinja is bijzonder getalenteerd. Hij staat bijna op springen van vitaliteit. Er bestaat een video van een tournee langs Friese scholen om stemmen te vergaren voor zijn kandidatuur als dichter des vaderlands. Bruinja wordt geflankeerd door Daniël Dee, de onvervalste punkdichter Bart FM Droog en de Iraakse dichter Mowaffk Al-Sawad. Het zijn vooral de fragmenten waarin Bruinja zelf voordraagt, de scholieren stil krijgt en als een konijn door de aula hupt en over de tafels van de scholieren loopt: beelden die indruk maken en ook een beetje beangstigen. Zoveel overtuiging, zoveel gedrevenheid. Toch is Bruinja alles behalve een ongeleid projectiel. Hij weet donders goed wat hij doet. Hij studeerde Engels in Groningen en onderging, samen met de Friese dichter Albertina Soepboer, invloed van Maria van Daalen. Tegelijk beklom hij waar mogelijk de podia. Overwoekerd heet zijn nieuwe bundel. In de net zo genoemde afdeling waar de bundel mee opent, heet het 'overwoekerd door jaloezie en er niet mee bezig'. Dat is net iets anders dan H.C. ten Berge's 'O transmontanus/ in wedijver opgegroeid/ heb je de wedijver afgelegd'. Soepel klinken de gedichten van Bruinja en toch stemmen ze ongemakkelijk. Dat lijkt ook de bedoeling: 'bij warm weer wordt een lijk binnen twee weken opgegeten door de maden'. Het zijn gedichten over ontbinding, over een crematie. Bruinja lijkt zich in de eerste serie iets gelegen te hebben gelaten aan wat Thomas Vaessens aan het begin van dit seizoen (bij een bijeenkomst van de SLAA, getiteld 'Nieuwe geluiden') met wat geïrriteerde stem 'een debatje' noemde over engagement en literatuur, dat zich afspeelde terwijl Bruinja Overwoekerd schreef. Een paar pagina's later staat er in de bundel: 'als ik schrijf dat dit een bewerking is van een artikel uit de groene/ geschreven door fred de vries// beginnen de namen u wellicht te duizelen/ en komt het gedicht minder hard aan'. In de tweede afdeling, 'twee keer stond ik deze week aan het water', registreert de dichter rustiger. 'een fietser verdwijnt in de boomwal' en 'een hond rijst op uit het hoge gras'. Er staan mooie wendingen in over een wapperende vlag en een waslijn die tegen een paal tikt. 'wind is niet adem die vermoeid de wolken de bergtop over duwt', schrijft Bruinja. De derde afdeling heet 'je gaat tegen haar aan liggen terwijl ze slaapt' en bevat mooi lome liefdesgedichten, met daartussen een roepend 'hé zon in de lucht' dat aan Van Ostaijen doet denken. Daarop volgt een serie gedichten 'met een groot wit nummer op de rug' waarin Bruinja de spreektaal volgt, ongeveer zoals Martin Reints dat doet. Een ik-figuur en zijn vrouw kijken in broek en handdoek naar de sneeuw buiten. Verderop schrijft Bruinja: 'waar durven we op te hopen meer dan op een goede buurman'. In het gedicht In Basel is er sprake van een spiegel van een gelukkig getrouwde man die naar een huwelijk gaat - en samenvalt met de bruidegom. Een bezoek aan Zuid-Afrika duikt op in het gedicht Hector Pierterson, vernoemd naar een jongen van dertien die in 1976 werd vermoord. En dan gaat Bruinja in de vijfde reeks 'worming up von kwabbenstein' los. De mens pakt het liefst op ooghoogte de kroket is een typerende titel. En hij kreet er op los: 'caramba doe mij nog een ranja'. Het laatste gedicht uit de afdeling opent zo: 'de wereld staat in brand en ik speel viool'. De sterkste afdeling is de zesde, 'bakkie for hire'. Opnieuw komt zijn bezoek aan Zuid-Afrika terug, maar dan geabstraheerder, meer door de gedichten heen geschoven. Wereldwijsheid en directe taal komen hier samen. 'mijn huid is een brochure/ mijn gezicht een gezicht/ dat op mijn hoofd/ zit geplakt'. In de laatste afdeling 'verkeerd verbonden' worden gruwelijke gebeurtenissen versneden met opgewekte reclame. Treffend is de opening 'de schoonmaker mopt keurig om de patiënt heen/ die in katzwijm op de vloer ligt'. Te midden van een gedicht vol argeloze vergissingen staat de regel: 'er is iets wat ik wil zeggen/ maar wat ik niet kan zeggen'.... Bron: De Groene Website, 25-05-2010
Verwelken doen we morgen Wie in 2000 zijn poëziedebuut maakt en in 2010 de tiende bundel publiceert, mag een productief dichter worden genoemd. Overwoekerd is de titel van Tsead Bruinja's nummer tien, een volledig Nederlandstalige bundel, uitgegeven door Cossee. Drie van de negen voorgangers schreef hij ook al in het Nederlands, vier in het Fries; de overige twee verschenen in beide talen.
Overwoekerd telt 55 gedichten, verdeeld over zeven rubrieken. De indeling is amper dwingend en oogt even willekeurig als de vaak open titels van de afzonderlijke gedichten. Bruinja laat als dichter veel open. In een van de gedichten laat hij anderen aan het woord over zijn poezie: 'de een zei gatenkaas tegen mijn gedichten / de ander zei licht valt van bovenaf door zijn regels'. Dat mag gezegd zijn van poëzie die van nature ademt en doorschijnend is.
Op de recensiewebsite Poëzierapport tekent Willem Thies, in 2008, Bruinja als ,,een dichter die teder en liefdevol kan zingen, maar ook stevige, ruige beelden en klanken kan gebruiken. Zachtmoedig én stoer. Een strelende hand én een vuist.'' De woorden 'stoer' en 'vuist' mogen minder toepasselijk zijn, in essentie is het een typering die Bruinja's poëzie recht doet. Hij oogst van twee wallen, kent van het leven de lichtzijde en de duistere kant, zoals het een dichter van formaat betaamt. De menselijke staat in al zijn facetten vormt de grondtoon van deze doorleefde en bezielde bundel. Het bestaan wordt overwoekerd door de dood, woede en verdriet, haat en liefde, geilheid en geloof, jaloezie en muziek. Maar, zo laat de dichter tienmaal weten, hij is 'er niet mee bezig'. Soms leidt die ongebonden houding tot inzicht, gevolgd door mildheid en aanvaarding. Wat de wrede scherprechter betreft: 'nu zie ik voor me / hoe onze namen verdwijnen in een eindeloze grijze landingsbaan / voor het nageslacht' en 'elke dag is een goede / om met dat verdwijnen / te beginnen'. In een ander gedicht calculeert hij 'een te verdragen aantal tegenslagen' in. En, weer een ander gedicht, 'verwelken doen we morgen wel'. Met 'Overwoekerd' schreef Tsead Bruinja een verontrustend, maar tegelijk vrolijk en bemoedigend dichtwerk. Hij herkent de chaos van de wereld en erkent het onverbiddelijke van de tijd, maar hij weigert er op voorhand aan ten onder te gaan. Zonder bitterheid of verbetenheid, enkel in het besef dat de kaarten van het bestaan nu eenmaal zo zijn geschud. Het weerhoudt hem niet om zich, vol overgave en met speelse vitaliteit, te richten op 'ons dagelijkse leven'. 'Wat durven wij te hopen', 'Bruintje Beer op de helft van zijn adembenemende graf', 'Goed nieuws', 'Mijn kokosnoot niet te lang' en 'Uw plaats in ons meedogenloze archief' zijn de parels in deze rijk geschakeerde bundel. Waarbij aangetekend dat Bruinja de Nederlandse taal vooral niet minder tot glans weet te brengen dan de Friese. Bron: Leeuwarder Courant, 21-05-2010 (http://www.leeuwardercourant.nl/)
Echo's is een poëzierubriek waarin nieuwe gedichten gelezen worden tegen de achtergrond van oudere gedichten, romans en andere teksten. Nu u! is een opvallende bundel van Literair Productiehuis De Wintertuin. In deze bundel reageren hedendaagse dichters op oudere, klassieke gedichten. Publicist Harold Polis schrijft in het voorwoord: , ,If you can't read them, rewrite them. De dichters van Nu u! zitten naast hun illustere voorgangers en zetten al hun talent in om iets nieuws te maken. Die 'quatre-mains' van oude en nieuwe gedichten vormt de basis van dit project." H.H. ter Balkt staat naast P.C. Hooft, Tsead Bruinja schrijft een extatische echo van Paul van Ostaijens 'Marc groet 's morgens de dingen' en Eva Gerlach reageert op Willem Kloos' 'Ik ben een God in 't diepst van mijn gedachten'.(...) Bron: Nederlands Dagblad, 13-05-2010 Tsead Bruinja hat twa dichtkarriêres. Ien yn it Nederlânsk mei Dat het zo hoorde (2003), Batterij (2004) en Bang voor de bal (2007), en ien yn it Frysk mei De wizers yn it read (2000), De man dy’t rinne moat (2001), Gegrommel fan satyn (2003) en Gers dat alfêst laket (2005). Net allinnich is de taal in ferskil ek de toan, de styl en ûnderwurpen binne oars yn it Frysk as yn it Nederlânsk. Miskien wie dat in ûntwikkeling dy’t no ta in ein kommen is mei de lêst ferskynde bondel Angel. Hjir liket de oersetting in oare (taal)ferzje fan itselde gedicht te wêzen en net mear. Angel is in twatalige dichtbondel útjûn yn krante(tabloid)formaat, mei op ’e bledsiden lofts de Fryske tekst en rjochts de oersetting? yn it Nederlânsk. In bondel foar dyjinge dy’t leaver Nederlânsk lêze as Frysk? Of is it in bondel foar de Nederlânske merk? It giet yn Angel om de gelyktidige ferskining fan de Fryske en oersette tekst. Dizze wike seach ik dat Angel ek gewoan as bondel útkaam is. Frjemd. Wat hat de needsaak fan de eardere útjefte as krante dan west? De bondel iepenet mei in tal fersen dy’t ôfwike fan it oeuvre fan Bruinja. Se binne beheind yn romte, yn byld en skruten hast fan toan. Mar hiel dúdlik en as glês sa helder. septimber op it plein ik jou net genôch om dy film myn hân is in kûmke Yn de Nederlânske oersetting sjocht dat der sa út: (september / de bijen zijn nog niet uitgegeten // op het plein / slaapt de kermis // ik geef niet genoeg om die film / om erheen // mijn hand is een kommetje / geen lat) De útdrukking ‘ik geef niet genoeg om die film om erheen’ liket my in net bedoeld frisisme. Fierder binne de teksten hast itselde. Der is eins gjin spjeld tusken te krijen. De ein fan de simmer dy’t noch krekt net foarby is en in jonge dy’t mei de siel ûnder de earm yn in doarp wennet en in grut langstme projektearret yn de lege kûm dy’t syn hân is. Wa follet dy romte? De simmer is foarbygongen en no hat er noch gjinien. it ljocht fan de fjoertoer in wolk protters snie dy’t net bakke wol en ik ha gjin flibe mear (Nederlânsk: het licht van de vuurtoren / strijkt over de huizen / en de kerk // een zwerm spreeuwen / draait om de toren // sneeuw die niet plakken wil / ligt in mijn handen // en ik heb geen spuug meer) It is winter wurden. Mar kinst fan de snie neat meitsje. It doarp is stil. It ljocht komt en ferdwynt mar de jonge hat gjin flibe mear om fierder te boartsjen. Hy is allinnich en hopet dat freontsjes ek mei de snie boartsje wolle, mar der komt gjinien. It is fêst in snein. De jonge giet net nei tsjerke, hy sjocht wol hoe’t it ljocht fan de fjoertoer oer de tsjerke strykt. Hy sil dêr letter dit gedicht oer skriuwe. Dy’t binnen sieten yn tsjerke of hûs, smûk by heit en mem, dy sille him net lêze. De jonge is de taskôger. Jierren letter, de jonge is in man en in dichter wurden: ‘fan ’e moarn // wekker yn âld farwetter’. ‘mear as tsien jier / troch dizze slinke fearn / iten skiten en dien // ik swim troch myn eigen smoargens’. Dan folget in gedicht yn en út it no fan de dichter. Op de folgjende bledside in gedicht yn in lettertype, twa kear sa grut oer in boat dy’t besiket om stil te lizzen en dêrby de modder fan de feart omheech spat. Dat is wat de dichter yn dizze bondel wêze wol en faaks wol wêze moat: in skroef dy’t de modder en smoargens út it âlde farwetter de loft yn spuitsje moat. Moai wurk. It twadde part fan de earste ôfdieling giet fierder mei in ik, de jonge, dy’t de dichter in do begjint oan te sprekken. No komme we telâne yn it werklike drama. mei in prûmke yn de mûle boarstbern salvje him En it folgjende gedicht: it baarnt my yn ’e bûse klopjacht fan fingers fêstbûn krûpt út ’e bûse Stiet in pear fersen fierder: ‘soe ik dit tsjin dy sizze Wêrom is er sa benaud? De folgende ôfdielingen yn de bondel fertelle dêr net sa’n protte oer. Ik fyn dy ek net sa oertsjûgend, foaral It boek en de dea, liket mear in fers dat tefolle driuwt op in darling dy’t de dichter fermoardzje moatte hie. Mar dan op side 34 yn it part dat apen hyt, begjint it wer. Wer komme de hannen út it earste part werom. ‘sy ferlegen mei syn hannen is’. En: ‘al lulk foardat ik hannen hie’. ‘de binnenkant / fan myn hannen projeksjeskerm / dêr’t ik yn spuide // en wriuwde / oant it nei fjoer rûkte // fûsten dy’t ik net oan it wurk sette’. der is in soad dêr’t wy net oer prate ik sjoch dy oan spitigernôch baarnt der gjin twifel ûnder it ôfdak fan dyn tinzen gjin fûsten De nije gedichten fan Bruinja litte in nije ûntwikkeling sjen yn it oeuvre fan in skriuwer mei in grutte produksje. Yn syn earste, Fryske bondels wie er beheind, mar spruts er altyd immen oan. It wie hast sentiminteel. Mar wol keunstich en moai. Letter, yn syn Nederlânske fersen foaral, wurde de gedichten grutter en wurden se droegen troch it ritme fan in swolch wurden dy’t net botte subtyl is, mar wol moai. Moai? It wurke. Der wie immen oan it wurd dy’t wol wist wat er sei en sizze woe. No yn Angel is er foar in part werom by de earste fersen en giet it ek wer oer wat út syn bernejierren dat nea beneamd wurde kinne sil. Wer is de romte yn de fersen oar it algemien net grut. De foarm en de oansprekfoarm fan dizze gedichten liket noch it meast op notysjes. De (emosjonele) spanning is dêrtroch wat fuort, mar it drama is grutter wurden. Bron: Ensafh, april 2009 Handel in poëzie Bron: Roodkoper, maart 2009 Troch Harmen Wind Hy sjocht derút as in krante, de nije bondel Angel fan Tsead Bruinja. (Tydlik as gratis download.) Alhiel nij is it idee net, mar wol nijsgjirrich. Wy kenne 'De poëziekrant', mar dy is al lang in gewoan tydskrift. En 'Bulkboek', bekend sûnt 1971, is yn haadsaak proaza, rjochte op de skoallen. Yn de jierren sechtich wienen yn Fryslân de saneamde 'weismytfersen' populêr: poëzy moast demokratisearre wurde, dus ûnder de minsken. Fuort mei de beheinde oplagen fan djoere elitêre ferseboekjes. De gedichten waarden as 'praatpoëzy' ferspraat op folders, kaarten, kladden, ensfh. De populêre posters fan 'Plint' binne dêr in moderne - minder goedkeape - fariant op. Wat hat it foar doel en jou yn 2008 in folsleine bondel út yn 'e foarm fan in krante? Dat Tsead Bruinja him kandidaat stelt foar 'Dichter des Vaderlands' sil dêr net los fan stean. (Elk kin syn stim noch útbringe, de útslach wurdt op 28 jannewaris bekendmakke.) De krante mei dan hjoed as nijsmedium minder oanslaan, dit is in promoasjeútjefte dy't him net beheine wol ta in literêre elite, mar mikt op in breder publyk. Hoewol't de samling twatalich is, hat de titel gjin oersetting. It wurd 'angel' bestiet yn it Frysk sawol as yn it Nederlânsk, mar yn it Frysk is de earste assosjaasje 'fiskje' en yn it Hollânsk 'prippe', al hat it dy betsjutting ek yn it Frysk. Dat skept ferwachtings. Op achtentweintich siden binne yn totaal fjirtich gedichten ôfprinte. Seis siden toane byldzjend wurk (fan û.o. Hans Wap, Roos Custers, Anne Feddema, Ramon Verberne). Angel befettet gearhingjende gedichten, yn ôfdielings opboud, oer in eksistinsjele kwestje: de ûnmooglikheid om los te kommen fan dyn ferline, of leaver, de needsaak om dat ferline yn dyn persoanlike ûntjouwing rjocht te dwaan. De dichter hat úteinlik neat mear te sizzen as er syn ôfkomst fersmyt. It giet dus eins om de spanning tusken frijheid en ôfhinklikens. Dêr spylje skuld en dea yn mei. Hy moat syn part skriuwe oan 'it âlde boek', wylst er in soad agresje yn him hat, dêr't er mei oan is: 'machteleazens / fan in net útfierde plot / waard eangst // foar myn hannen / om de ferkearde strôt.' As der ien is dêr't er mei fjochtsje moat, is it mei de oar dy't er wêze woe. Is dit tagonklike poëzy? Wol yn taal, mar net yn wêzen. It is frijwat (djipte-)psychologysk en metafoarysk wat hjir oan 'e oarder komt. Tsead Bruinja is noch altyd fier fan hûs. Fan in werberte is gjin sprake. It iennichste gedicht mei in titel is tagelyk de útsetter: 'Gjin bertekaartsje' dat as rie jout: soargje goed foar jim bern/foar dyn frou ( ) lit har net allinnich / lit my net allinnich // skriuw in boek. It heart suver fredich. Mar de angel is net út it fleis. Dizze útjefte sil der net yn slagje om it publyk fan it fine tonkje te ferbreedzjen mei de massa fan de hastige hap. Tenei dochs mar wer kieze foar de boekekast. De krantebak is foar de resinsjes. Bron: Leeuwarder Courant, 23-01-2009
Wordt Tsead Bruinja na Gerrit Komrij en Driek van Wissen de nieuwe Dichter des Vaderlands? Hij is een van de vijf genomineerden en volgens insiders maakt hij een goede kans, mede door de intensieve campagne die hij dezer dagen voert. Bruinja is behalve dichter ook bloemlezer en een fervent propagandist van de poëzie. Sinds 2000 publiceerde hij vier Friestalige bundels en vanaf 2003 drie Nederlandstalige. Zijn nieuwe bundel is tweetalig uitgegeven. Niet in boekvorm, maar als krant op tabloidformaat, voor een bedrag dat geen portemonnee zal deren. Angel is niet alleen afwijkend qua publicatievorm. Bruinja's Nederlandstalige poëzie werd per bundel grilliger, want caleidoscopisch, met tal van inhoudelijke dwarspaden en kruisingen. In Bang voor de bal (2007) was hij ook minder introvert dan in het vroegere werk, maar die introversie is ten dele teruggekeerd in Angel. Dat is opmerkelijk, want woede en schuld zijn de kernthema's van deze bundel. Ze worden echter niet meer caleidoscopisch gepresenteerd, maar, vooral in het begin van de bundel, haast onderkoeld of gelaten, in korte noterende versregels. Pas bij herlezing ontdek je dat Bruinja hier een literaire wet toepast, die door Rutger Kopland treffend is verwoord: 'Om een gedicht persoonlijk te maken, moet je het allemaal zo onpersoonlijk mogelijk neerzetten.' Dat doet Bruinja vooral in 'laat de onderhandelingen beginnen', de eerste afdeling van Angel. de schade van de regen zo moet het niet zo moeten niet de schade van de regen zo moet het kom naar me toe De lapidaire stijl van deze regels vraagt om context. Bruinja biedt die, niet alleen in de vijftien andere gedichten van zijn eerste verzenreeks, maar in toenemende mate in de vijf volgende afdelingen van Angel. De titels van die afdelingen getuigen van een stijgende emotionaliteit: 'het boek en de dood', 'nee, er is geen land om trots op te zijn', 'een hiernamaals niet kunnen bedenken', 'aan wat probeer ik zo traag en laks te ontkomen?' en 'apen'. Naar het einde van de bundel toe groeien de gedichten ook in lengte. En dan wordt de dichter van Bang voor de bal weer zichtbaar. En ook die van Batterij (2004). Letterlijk zelfs, want verwijzend, in een gedicht op bladzijde 34: 'al kwaad voordat ik handen had/ maar niet kwaad op mijn moeder/ in haar buik// het wachten was op een goeie batterij/ een boksbal waar ik mijn handen/ op kon stukslaan// een discobal die door mijn oogleden heen/ mij kon herinneren aan wat ik/ de bal had ingeslagen// batterij de wereld// een dansvloer/ een filmhuis// een schoolplein/ en een kermis// de binnenkant/ van mijn handen projectiescherm/ waar ik in spuugde// en wreef/ tot het naar vuur rook// vuisten die ik niet aan het werk zette' Elk woord in dit vers is een trefwoord in Bruinja's oeuvre. Dansvloer, filmhuis, schoolplein en kermis zijn herhaaldelijk de locaties van zijn gedichten. En ook qua opbouw is dit een sleutelvers. Net als in zijn vorige bundels is niet elk gedicht in Angel raak. Dat is inherent aan het experimentele karakter van de poëzie van Tsead Bruinja. Zijn verzen zijn geen verslag van een onderzoek, maar het onderzoek zelf. In die zin vormen ze van bundel naar bundel een constante eenheid. Een experiment is ook de vormgeving van deze publicatie. De krant is speels, maar dienstbaar aan de tekst vormgegeven en bevat naast de gedichten ook zes paginagrote illustraties. Op 18 december jl. was Angel gratis te downloaden vanaf het poëzieweblog www.decontrabas.com. Daarmee maakten dichter en uitgever een uitnodigend gebaar naar een jonger poëziepubliek. Ook in dit opzicht heeft Bruinja de kwaliteiten voor het vaderlandse dichterschap.
Door Jelle van der Meulen Die verschijning biedt wel nieuwe mogelijkheden. Meestal staan er twee gedichten op een pagina (geflankeerd door een Nederlandse vertaling). Als je déze gedichten uit zou knippen en zou vouwen, zou je er bijna een bundeltje op 'normaal' formaat van kunnen maken. Maar er zijn ook twee gedichten die in een forser lettergrootte zijn afgedrukt en zo de hele krantenpagina nodig hebben (met op de pagina ernaast de vertaling), naast gedichten die zo lang zijn dat ze in de normale lettergrootte al de hele bladzij beslaan. In een 'gewone' dichtbundel zou zo'n gedicht over verschillende bladzijden verdeeld worden, wat niet hoeft in dit formaat. Bovendien staan er afbeeldingen van diverse kunstenaars tussen de gedichten en de verschillende afdelingen in de bundel, die nu op een flink formaat afgedrukt kunnen worden. Dankzij het krantenformaat is ook de prijs van deze dichtbundel opvallend te noemen, want het gebeurt niet vaak dat je een nieuwe bundel met een vrij normaal aantal (een veertigtal) gedichten kunt kopen voor € 4,50. Bovendien was de bundel op 18 december, de dag van de presentatie in het Amsterdamse Perdu, gratis te downloaden. Volgens de onvolprezen site van De Contrabas van 19 december is dat 1100 keer gebeurd! Naast de Friese gedichten en hoofdstuktitels staan Nederlandse vertalingen en ook het colofon is tweetalig, bijvoorbeeld 'Foarmjouwing / Vormgeving' (natuurlijk Gerrit Jan Slagter) of 'Byld / Beeld'. In de informatie op zijn eigen site staat dat Bruinja de gedichten in het Fries schreef en daarom noemde ik hierboven deze bundel dan ook een Friese bundel van deze dichter die afwisselend in het Fries en het Nederlands publiceert. Over de Nederlandse vertalingen kan ik deze keer overigens wat moeilijk echt enthousiast zijn.* Opvallend genoeg wordt de titel niet vertaald, wat blijkbaar aangeeft dat we hier te maken hebben met het woord 'angel' dat in het Fries hetzelfde betekent als in het Nederlands, namelijk het steekorgaan van wespen en bijen. Gezien de soms stekelige inhoud van de gedichten is die betekenis van de titel logisch, hoewel ik best even gedacht heb aan de betekenis 'hengel', gezien ook het gedicht in de bundel dat begint met de regels 'hy hat de angel / twa kear útsmiten / en ynhelle' ('hij heeft de hengel / twee keer uitgeworpen / en ingehaald', p. 11). De bundel is afwisselend, klankrijk en krachtig; wat dat betreft herken je de dichter die graag voorleest, of liever: voordraagt. De gedichten variëren in lengte, van het lange gedicht over het pesten van een klasgenoot tot een kort gedicht waarvan de zes regels, of liever de strofen, alleen bestaan uit drie woorden die een keer herhaald worden. De bundel is ook mooi opgebouwd. De eerste afdeling begint met de programmatische titel 'lit de ûnderhandelings begjinne' ('laat de onderhandelingen beginnen'). De eerste gedichten lijken aanvankelijk alleen wat sfeerbeschrijvingen te zijn: 'septimber / de bijen binne noch net útiten' (begin van het eerste gedicht: 'september / de bijen zijn nog niet uitgegeten'), terwijl het tweede gedicht begint met: 'it ljocht fan de fjoertoer / strykt oer de hûzen / en de tsjerke' ('het licht van de vuurtoren / strijkt over de huizen / en de kerk'). Maar beide gedichten eindigen in een ontkenning: 'myn hân is in kûmke / gjin latte' ('mijn hand is een kommetje / geen lat') en 'ik ha gjin flibe mear' ('ik heb geen spuug meer'). Dat zet al een beetje de toon voor het derde gedicht dat eindigt met het bloed dat de dichter aan zijn vingers heeft. Er sluipt steeds meer woede in de gedichten van deze afdeling, die eindigt met de regels 'flymskerp / de wrâld / de râne' ('vlijmscherp / de wereld / de rand' p.13). In de volgende afdelingen wordt die woede nog manifester. Niet voor niets zegt de uitgever dat Angel een bundel is 'over agressie, schuld en woede, woede als wraak, maar ook woede die in de genen zit'. Bruinja zelf schreef in zijn zijn Volkskrantblog: 'Angel gaat over mij, mijn woede en over het gezin waar ik uit kom. Het is een bundel waarin ik mezelf en de mensen om me heen niet ontzie (...)'. Toch, hoewel de woede overduidelijk aanwezig is, vind ik het gezien deze woorden nog wel meevallen. Jazeker, de familie wordt wel aangevallen, bijvoorbeeld in: 'it soe famylje west ha kind / in wurd dat as in grouwe reedrider / myn beferzen tong spjalte' ('het had familie geweest kunnen / een woord dat als een loodware schaatser / mijn bevroren tong spleet', p.6). Maar nergens raakt de dichter de nuance kwijt en zo agressief is die woede nu toch ook weer niet. In de afdeling 'it boek en de dea', ingeleid door een tekening van Roos Custers, gaat het bovendien over schuld in vier prachtige gedichten, waarin zowel 'skuld' ('schuld') als de 'dea' ('dood') heel mooi gepersonifieerd worden. In die gedichten komen 'schuld' en 'de dood' bij de dichter op bezoek, met een boek waarvan het linnen van de rug gescheurd is en dat met een elastiek bij elkaar gehouden wordt. Als ze weggaan weet de dichter dat hij met 'dat boek' aan de gang moet. Hij legt de schuld zeker niet bij iemand anders. Zo valt die woede en agressie naar anderen dus vooral wel mee omdat de dichter zichzelf totaal niet ontziet: 'moaie skriuwer bin ik' ('mooie schrijver ben ik', p.23) zegt hij, als hij in de derde afdeling geen hiernamaals kan bedenken, of zich niet voor kan stellen hoe hij erbij loopt als hij tachtig is. Hij maakt zichzelf niet beter dan hij is, als hij beschrijft hoe hij vroeger een klasgenootje pestte in het gedicht dat eindigt met: 'wy fielden ús lekker // wy wienen gemeen' ('wij voelden ons lekker // wij waren gemeen', p.24). Hij weet niet of hij verrader of verzetsman zou zijn in een oorlogssituatie, onderdaan of onderdrukker (p.25). En in de volgende afdeling beziet hij zichzelf als dertiger die 's avonds het liefst op de bank zit met een glas wijn: 'wat ûntwyk ik? // it grutte? / it wichtige? / it aventoer?' ('wat ontwijk ik? // het grote? / het belangrijke? / het avontuur?', p.29). Bovendien wordt de woede en de agressie ook nog eens ruimschoots gecompenseerd door ontroering. De afdeling 'nee der is gjin lân om grutsk op te wêzen' ('nee er is geen land om trots op te zijn') bestaat uit twee gedichten, waarvan de eerste begint met 'buorfamke / at dyn tún baarnt // lit ik dy dan stikke / of bring ik dy de lytse dea' ('buurmeisje / als je tuin in brandt staat // laat ik je dan stikken / of breng ik je de kleine dood'). Het tweede gedicht eindigt met de regels: 'buorfamke / at dyn tún / wer baarnt // nim ik in suske mei / in mem / en in beppe' ('buurmeisje / als je tuin /weer in brand staat // neem ik een zusje mee / een moeder / en een oma', p. 20). Maar het meest ontroert het slot van de bundel, ingeleid door een motto uit een songtekst van Marillion: 'Why did you hurt the very one / That you should have protected?'. Het is het enige gedicht in de bundel dat een titel heeft: 'Gjin bertekaartsje' ('Geen geboortekaartje'). Daarin kondigt de dichter aan dat hij het er niet bij laat zitten. Hij blijft de tanden van zijn zaag slijpen, maar geeft ondertussen wel raad om goed voor vrouw en kinderen te zorgen en eindigt met de oproep 'lit har net allinnich / lit my net allinnich // skriuw in boek' ('laat haar niet alleen / laat mij niet alleen // schrijf een boek'. Wat een prachtige krant met gedichten. * De Nederlandse vertalingen bij de Friese gedichten heeft Tsead Bruinja ongetwijfeld zelf gemaakt, zoals dat bij hem meestal het geval is. Van het Fries naar het Nederlands vertalen gaat deze dichter meestal goed af, al frons ik een enkele keer wel eens mijn wenkbrauwen. Nu is het niet zo moeilijk om over vertalingen van poëzie te zeuren, want óf de vertaling is niet poëtisch genoeg, wat nog wel eens het gevolg kan zijn van te letterlijk vertalen, óf de vertaling is te vrij zodat lezers die de oorspronkelijke taal niet kennen 'om de tuin geleid worden'. Bron: Website Jelle van der Meulen, januari 2009
Brug tussen Friesland en Holland Door Edwin Fagel Een dichter uit 1974 is dan misschien niet piepjong meer, maar het valt toch niet te verwachten dat die nu al een dikke verzamelbundel uitbrengt met een overzicht van zijn dichtwerk. Of nog krasser: een dikke bundel waarin slechts een keuze bij elkaar is gebracht, een overzicht van ongeveer de helft van het oeuvre.
Door Fleur De Meyer Dat er een stevige, negentiende-eeuwse wind door alle lagen van de West-Europese maatschappij blaast, zal de lezer niet echt verbazen. Symptomen zijn de steeds luider wordende roep naar vaste waarden en ijzersterke zekerheden, het onwrikbare geloof in de statistiek en het cijfermatige, de radicalisering en de ruk naar rechts. Dit als een reactie op een groeiende onzekerheid die als een octopus om zich heen grijpt. Kunst is al vanouds een instrument om de hartslag van de maatschappij te meten. Bijgevolg zijn poëten de welwillende hartslagmeter van het onderliggende, genadeloos pulserende ritme van de Realiteit. in het ziekenhuis rende ik de trap op stoof in de gang vlak voor mijn moeder langs thuis had ze nooit een ochtendjas aan kijk maar ze knoopt het bovenstuk en ik weet niet meer wat ik verwachtte het zag er netjes uit moeder zei aan de eettafel tegen een vriendje ik ben hartstikke kaal hij geloofde het niet kijk maar ze was een keer misselijk (Eén borst, De geboorte van het zwarte paard) De laconieke toon verhaalt de aftakelende gezondheid van de moeder. Bruinja’s verzen en strofen zijn kort en ritmisch. Hij maakt gebruik van de herhaling om het gedicht een eenvoudige cadans mee te geven en het ritme te ondersteunen. Die stijlfiguur past de dichter frequent toe, af en toe zelfs iets te snel waardoor er een gevoel van gewenning optreedt. zzzzzzzzzo bracht moeder ons met de auto naar de vaart bevroren brasems vissticks grapte De vaderfiguur is een oude, afwezige man die met moeite de ziekte van zijn vrouw torst. Het jonge kind vraagt smekend om de ‘houtjes’ en wijst de vader op zijn afwezigheid: ‘deze wereld is de echte/ tussen mij en haar was jij de brugman’. opa combineerde nette pakken van gestorven vrienden (Merz, De geboorte van het zwarte paard) De grootvader is het meest opmerkelijke personage in de bundel. De lezer ‘ziet’ de inventieve oude man zo over zijn erf kuieren, scheldend tegen de oma zodat ‘ze in haar broek piste’. Ondanks de gortdroge humor en de treffende omschrijvingen is ook hier de dood niet ver te zoeken. De portretten zijn gekleurd door de dreiging van ziekte en dood die overal op de loer liggen. aan de waterkant plagen de groene golven van de zee (Schier, De geboorte van het zwarte paard) Ondanks de luchtigheid en sensuele ondertoon verwijst Bruinja’s lyrisch lexicon steeds opnieuw naar het verval en de nakende dood: handen zijn koud van het balsemen, de tijd heeft een grafschrift, liefde bederft, stenen dienen om de doden te treiteren. De combinatie van de muzikale, romantische lyriek en de onverbloemde, soms rauwe, taal zorgt er echter voor dat De geboorte van het zwarte paard aangenaam om lezen is. Bruinja is een adept van de huidige Nederlandse dichtkunst. Hij absorbeert de onzekere maatschappelijke tendens en de wispelturigheid van het leven, en kruidt dit met ritmiek, taalspel en af en toe een scheut droge humor. Bron: Poëziekrant, 2008
Profiel Tsead Bruinja bij de KB De Koninklijke Bibliotheek presenteerde in het kader van de verkiezing van de Dichter des Vaderlands, in samenwerking met NRC Handelsblad, Poetry International en de Poëzieclub een overzicht van dichters uit de 20ste en 21ste eeuw. Hieronder het profiel van Tsead Bruinja. Introductie Tsead Bruinja is een opvallende figuur in poëzieminnend Nederland, die niet stil blijft zitten. Zo publiceert hij met enige regelmaat dichtbundels in het Fries of Nederlands en heeft hij naam gemaakt als podiumdichter. Hij studeerde Engels en Fries aan de Rijksuniversiteit Groningen en was betrokken bij de organisatie van literaire evenementen als Dichters in de Prinsentuin en de Poëziemarathon (beide in Groningen). Hoewel hij waarschijnlijk het bekendst is door zijn voordrachten, heeft Bruinja in de ruim tien jaar dat hij actief is als dichter ook op andere fronten flink aan de weg getimmerd. Zo was hij als recensent verbonden aan Trouw, het tijdschrift Awater (waarvan hij ook redacteur is) en de sites boeken.vpro.nl en ietsmetboeken van de NPS. Daarnaast heeft hij verschillende bloemlezingen samengesteld, waaronder een bundel met moderne Friese poëzie, Droom in blauwe regenjas. Ook nam hij in 2008 zitting in de jury van de Jo Peters Poëzieprijs (waarvoor hij met zijn debuut Dat het zo hoorde ook genomineerd was) en de P.C. Hooftprijs. In zijn gedichten behandelt hij klassieke thema’s als liefde en dood, maar schuwt hij ook het experiment niet. In zijn sterk associatieve poëzie zonder interpunctie en hoofdletters laat Bruinja de lezer zelf leestekens plaatsen en bepalen waar de ene zin ophoudt en de ander begint. Hij gunt de lezer een openhartige blik op zijn kindertijd, al dan niet mislukte liefdes en zijn stille wens om vader te worden. Ondertussen ziet Bruinja geen reden op te houden bij de landsgrenzen. Er verschenen vertalingen van zijn werk in onder meer het Afrikaans, het Arabisch en het Engels. Ook treedt hij regelmatig in het buitenland op, zoals in België, Duitsland en Engeland. De Nederlandstalige bundelsI. Startschot: "iemand sprak wat woorden" iemand sprak ik wacht spiegel in haar verruil dorst II. Dat het zo hoorde: "ik zei ik zie de roos als een wrak in aanbouw" denk je dat de afstand die we hebben afgelegd dat we alle slijtplekken van waar we op een vergeetplek mijn slotheupen willen wiegen De laatste regel kan op meerdere manieren opgevat worden. Het is de vraag of de ik-persoon een relatie heeft of heeft gehad met de vrouw over wie hij spreekt. Aan de ene kant kan het gedicht gelezen worden als een lofzang op de geliefde van de ik-persoon. Aan de andere kant kan het ook gelezen worden als een verlangen naar wat ooit is geweest. Ook herinneringen aan de kindertijd spelen een rol in de gedichten. In het gedicht ‘Brief’ beschrijft Bruinja het huis waar hij zijn jeugd doorbracht. Hij spreekt echter niet in de ik-vorm, maar richt zich tot een ‘jij’, waardoor de lezer haast het gevoel krijgt deel te hebben aan de herinnering. in de verbouwde boerderij aan de smalle kronkelende landweg Bruinja verwijst in enkele gedichten ook naar werk van andere dichters. Zo draagt hij een gedicht op aan Tonnus Oosterhoff, waarin hij verwijst naar diens gedicht ‘In de kwal roept de zee’: een kwal licht op in de zee Hij speelt hier in feite met de postmoderne intertekstualiteit (het in eigen werk verwijzen naar andere teksten) die veel van Oosterhoffs gedichten kenmerkt. Het gedicht is niet alleen geschreven voor Oosterhoff, maar doet ook qua toon sterk denken aan zijn werk: de bureaustoel roept ook dag Bruinja lijkt in de laatste regels een spel te spelen met Oosterhoffs parlando-achtige manier van schrijven. De laatste vier regels lijken op de korte conversaties die vaak in de poëzie van Oosterhoff voorkomen. In een ander gedicht spreekt hij een collega-dichter, genaamd Wouter (mogelijk Wouter Godijn) aan: wouter doorgaans lieten de dingen In Bruinja’s poëzie speelt muziek een grote rol. Niet alleen maakt hij tijdens zijn optredens gebruik van muziek, ook in zijn dichtbundels hebben ritme en muzikaliteit een duidelijke plaats. Het tweede gedicht in Dat het zo hoorde eindigt als een liedje, waardoor het woord ‘stemmoment’ een bijzondere betekenis krijgt: nu komt het erop aan dit maakt het stemmoment overbodig waar is dan de gorgelman met kloten in zijn keel waar is dan de klier met de hanentred waar is de sjoelkampioen met het onechte kind III. Batterij: "mijn haat zal u vlijen" vier en half volt legotreintje twee jongensbenen in de lange de moeder als man in uniform Het is hier alsof de dichter zichzelf als jongen observeert. Tegelijkertijd wordt ook duidelijk wat de verhoudingen zijn binnen het gezin waarin de jongen opgroeit. De traditionele verhoudingen tussen man en vrouw zijn bij de vader en moeder omgedraaid. Tussen hen speelt zich een strijd af die nog niet beslist is. De jongen is hier getuige van. Als hij de stekker uit de houder trekt en hem tegen zijn tong houdt, krijgt hij een schok: vier en een half volt tong Het woord ‘praliné’ is voor meerdere interpretaties vatbaar. Zo kan het wijzen op de tong, die opgerold in de mond ligt in de vorm van een praline. Het kan ook betekenen dat de stroomschok voor de jongen niet alleen een pijnlijke ervaring is, maar ergens ook prettig of misschien zelfs troostend. Veel van de gedichten in Batterij eindigen met een woord of korte statements, zoals in het gedicht ‘sarah & veronica (kollum drachten en afrika)’. De afsluitende woorden ‘een icoon’ geven de betekenis van het gedicht bondig weer. Bruinja laat zien hoe zelfs van de dorpsgek nog een icoon gemaakt kan worden: sarah is veertig en kaal in de studio wordt daar een beat onder gezet met veel galm op de snare Evenals in Dat het zo hoorde ontbreekt in Batterij elke vorm van interpunctie en is Bruinja wars van het gebruik van hoofdletters. Ook zijn regels op soms ongebruikelijke plaatsen op de pagina geplaatst en zijn de gedichten vet gedrukt in een schreefloze letter. Hiermee doet Bruinja sterk denken aan Lucebert, die steevast koos voor dergelijke typografie in zijn bundels. In Batterij is de combinatie tussen liefde en agressie een van de thema’s. In het gedicht ‘verborgen arbeidend’ lijkt de lezer op het eerste gezicht getuige te zijn van het schrijfproces van de dichter, die een liefdesgedicht wil schrijven. Hij lijkt niet goed uit zijn woorden te komen en begint steeds opnieuw: ik breng je naar het park waar takken na de winter waar ik een lome zon Later in het gedicht wordt het steeds minder duidelijk wat precies de motieven van de ik-persoon zijn om zijn geliefde mee te nemen naar het park: en de dunne nacht Geleidelijk aan wordt aan de hand van de titel van het gedicht duidelijk dat de ik-persoon bij het bezoek aan het park aan iets heel anders moet denken dan aan een romantisch uitje: ik breng je in de lente maken reigers Door de slotregels rijst het vermoeden dat de ik-persoon een moord op zijn geweten heeft. De lelijke geluiden van de reigers dienen mogelijk om de hulpkreten van de vermoorde vrouw te maskeren. En ook de strofe over takken die na de winter verborgen arbeid blootleggen krijgt een andere betekenis: doordat de natuur zijn werk doet, wordt een verborgen lijk uiteindelijk zichtbaar. Ook in andere gedichten valt de agressieve toon op: Of: een bijl klepelt zich door het vlees En: wordt hem de tong een mes past hij Evenals in Dat het zo hoorde staat Batterij vol met (klank)herhalingen en vaak geestige associaties en wendingen: ik sprak een troela Weer andere gedichten bestaan uit treffende karaktertekeningen van heel dagelijkse mensen, zoals in het gedicht ‘portier’: rook uit de jaren zeventig slaapt in zijn snor als woede op IV. Bang voor de bal: "specialist op het gebied van kozijnen" dan stopt de plaat waar wij naar kijken ergens zingt iemand kom niet samen drijf een wig Er wordt niet alleen verwezen naar teksten van musici. Ook is er plaats voor readymades, zoals een advertentie uit de metro, waarmee de afdeling ‘hartbewaking’ opent. Daarnaast beginnen veel gedichten met citaten van andere dichters of schrijvers. Hij speelt een spel met de citaten in zijn gedichten. Zo steekt hij in het gedicht ‘dienst’ in het geheel niet onder stoelen of banken dat hij de schrijver Enzensberger citeert: ik laat mij graag de wet voorschrijven door een ander Soms sijpelen in de gedichten tekstfragmenten door die niets met poëzie van doen hebben. Zo verwerkt hij meldingen op internetpagina’s in zijn eigen dichtregels: geplaatst door grom…snavel van drie meter diep ik sta naast mijn opa de wanden zijn kaarsrecht hij veegt met een rode zakdoek hij moedigt me aan En: olie winnen uit teerzanden In de afdeling ‘vader storen’ spelen Bruinja’s jeugdherinneringen weer een rol. De lezer krijgt de indruk dat de vader een moeizame relatie onderhoudt met zijn gezin: vader storen daarmee met wat kropt Of: het is niet meer aan jou vader mijn buik is hongerdoof maar dan met een muur ertussen In andere gedichten is Bruinja geïnspireerd door de wereldgeschiedenis. Zo wijdt hij twee gedichten aan Henry Kissinger, waarin een kritische toon te beluisteren valt: vier henry’s liggen strak in het pak met hun buik de eerste kissinger brabbelt een schutting bekladden of een eiland opblazen Bruinja levert ook commentaar op gebeurtenissen die actueel waren toen hij zijn bundel schreef: dion graus van beesten met dion En hij geeft een eigen visie op de menselijke evolutie: ik ga achter die beer staan en jij ervoor. als hij zich naar me omdraait, er zijn dingen die niet alleen kunt doen en die het leven een stuk de mens verloor, op een enkeling na, het haar op zijn lichaam naaikransjes ontstonden. In Bang voor de bal staan veel gedichten waarin Bruinja gebeurtenissen of uitspraken van mensen uit zijn dagelijks leven heeft verwerkt en die als een soort readymades functioneren: een buurman informeert Of: we liggen achter zeurt oprah En: ik zit aan tafel met mijn onderbuurman die na vijf jaar Ook levert hij commentaar op zijn eigen gedichten: vroeger schreef ik gedichten over mijn vader en moeder In Bang voor de bal experimenteert Bruinja niet alleen met readymades en fragmenten uit het dagelijks leven. Ook de vorm van een gedicht is soms een belangrijk, betekenisgevend element. Zo staat het gedicht ‘bang voor de bal door het winkelraam’ in een tabel, die staat voor de etalage van een winkel. De Kritiek Tsead Bruinja’s Nederlandstalig debuut, Dat het zo hoorde, werd overwegend goed ontvangen door recensenten. Ilja Leonard Pfeijffer sprak van een ‘goed debuut’ in NRC Handelsblad. Hij gaf aan nog heel wat van Bruinja te verwachten na het lezen van de bundel. En ook Piet Gerbrandy oordeelde positief over de bundel (in De Volkskrant van 5 september 2003). Hij omschreef Bruinja als een dichter die ‘de lezer meesleept en inpakt’. Volgens Gerbrandy was Bruinja’s werk van een ander kaliber dan poëzie die op papier indruk maakt, maar op het podium niet overeind blijft of poëzie die het in een zaal goed doet, maar in gedrukte vorm niet weet te overtuigen. De poëzie van Bruinja ‘stroomt, soms breed, soms smal’ en ‘kiest vaak een onverwachte bedding of mondt uit in een delta die de lezer verschillende mogelijkheden biedt het stroomgebied te verlaten’, zo oordeelde Gerbrandy. Maria Barnas was het in De Groene Amsterdammer van dertien maart 2004 in grote lijnen eens met Gerbrandy. Ze besprak dezelfde gedichten als Gerbrandy in zijn recensie en zei daarover dat er muzikaliteit in ‘zindert’. Ze vergeleek de gedichten in Dat het zo hoorde met een orkest dat aan het stemmen is: ‘muzikaliteit zindert in alle gedichten van Bruinja, en is meeslepend wanneer de dichter met stemmomenten en bezwerende herhalingen meeslepende situaties creëert waarbij de heldere stem de boventoon voert’. Hoewel Bruinja in de landelijke pers meestal kon rekenen op positieve recensies, was niet iedereen even enthousiast. Adriaan Jaeggi, bijvoorbeeld, besprak in Het Parool van twee januari 2004 een aantal bundels uit 2003 die hij het nog waard achtte om te bespreken. Dat het zo hoorde rekende hij ook tot zijn selectie bijna vergeten bundels. Hij oordeelde dat Bruinja ‘geen geweldige bundel’ had geschreven, maar dat hij het wel leuk vond om de dichter, die ‘welgemoed op weg’ was, te volgen. In zijn ‘debuut’ was Bruinja volgens Gerbrandy een ‘romanticus in de traditie van Heine, Haverschmidt en Slauerhoff’. Kester Freriks zag in Dat het zo hoorde ook een link met de romantische traditie, zo stelde hij in een interview dat hij met Bruinja in de NRC hield. De opvolger Batterij was volgens Freriks ‘harder en vooral explosiever van toon’. Ook Arie van den Berg herkende de hardere toon van Batterij in NRC. Hij oordeelde dat Bruinja’s bundel, naast zwakkere momenten, sterke gedichten over de liefde bevatten. Volgens Van den Berg is Bruinja ‘op zijn best’ als hij zich ‘zachtmoedig tot kwetsbaar’ toont. Volgens hem komt die kwetsbaarheid, evenals in Dat het zo hoorde, het sterkst naar voren in gedichten die gaan over het verlangen naar of de onvervuldheid van liefde. Ook Thomas Vaessens wijdde een recensie aan Batterij in het Financieel Dagblad. In de recensie zei hij veel respect te hebben voor Bruinja’s ‘elan’. Maar tegelijkertijd vond hij Batterij ook te snel gemaakt. De sterke regels worden volgens Vaessens te vaak afgewisseld met veel zwakkere regels, die het niveau van de gedichten vaak doen inzakken. Volgens Vaessens was het in Dat het zo hoorde nog te ‘vergoelijken’ dat Bruinja’s poëzie zwakkere momenten kende, maar was het jammer dat ook Batterij ‘aan dit euvel lijdt’. Ook ten aanzien van Batterij waren de reacties in de pers dus overwegend positief, maar plaatsten enkele recensenten wel kanttekeningen bij zijn werk, dat ze niet altijd als even sterk beoordeelden. De ontvangst van Bruinja’s derde bundel Bang voor de bal was opnieuw positief te noemen. Ook dit keer weer besprak Piet Gerbrandy de bundel in De Volkskrant, met dezelfde positieve toon die hij aansloeg ten aanzien van Bruinja’s andere Nederlandstalige bundels. Hij omschreef Bruinja als een dichter die ‘ontspannen’ en ‘ontvankelijke poëzie’ wil schrijven. Maar Gerbrandy zag in hem ook een dichter die midden in de wereld staat en deze ‘niet alleen geamuseerd, maar ook met zorg beschouwt’. Een ook Arie van den Berg oordeelde weer positief in de NRC, waarin hij stelde dat Bruinja ‘lyrisch en genegen’ kan zijn, maar tegelijkertijd ook een vlijmscherpe pen kan hanteren. Volgens Van den Berg zijn in Bang voor de bal ‘alle toonaarden’ vertegenwoordigd. In bittere, soms humoristische gedichten houdt Bruinja volgens hem altijd ‘een rake lijn naar wat werkelijkheid heet’. Bron: http://www.kb.nl/dichters/bruinja/bruinja-01.html
door Rob Schouten ... Maar weer andere jonge Friese dichters die in twee talen dichten, bijvoorbeeld Albertina Soepboer en Tsead Bruinja, geven een ander beeld. Hun Friese werk verschilt voor het gevoel niet wezenlijk van hun Nederlandstalige oeuvre, het heeft geen typisch Friese thematiek of couleur locale, het is alleen de taal die het onderscheid maakt. Bron: Vrij Nederland, 30-09-2008 (Stuk o.a. over de bloemlezing Het goud op de weg)
Door Karel Berkhout ...Tsead Bruinja pakt het simpel en effectief aan door steeds met 'hé' de aandacht te vestigen op gewone dingen: 'hé blad aan de bomen hé/ hé zon in de lucht hé.' Helaas verpest hij zijn gedicht met: 'hé het conflict dat ik vermijd hé'. Dat is politieagentenproza.
Terug bij waar het begon De Friese gedichten van Tsead Bruinja Door Victor Schiferli Poëzie schrijf je in de taal waarin je bent opgegroeid – al zijn er uitzonderingen, zoals Joseph Brodsky die overschakelde van het Russisch op het Engels of de Amerikaan Lloyd Haft die in het Nederlands gedichten schrijft. De dichter zoekt in een nieuwe taal zijn weg en laat zijn oude taal – een gereedschapskist vol vocabulaire, uitdrukkingen en citaten – achter zich. Voor Tsead Bruinja is dat anders: hij is (net als bijvoorbeeld Albertina Soepboer) een dichter in twee talen tegelijk schrijft, het Fries (dat bij hem thuis werd gesproken) en het Nederlands (dat hij leerde van de radio, tv en op school, zoals hij vertelde in een interview). Van de zeven dichtbundels die hij sinds 2000 publiceerde, schreef hij er drie in het Nederlands en vier in het Fries. wie blaast er over je heen schier wie geeft je kippenvel
Tsead Bruinja (1974) schreef vier Friestalige dichtbundels, waarvan de eerste in 2000 en de laatste in 2005 door Bornmeer is uitgegeven. In 2003 kwam zijn Nederlandstalig debuut, Dat het zo hoorde, uit, gevolgd door Batterij (2005) en Bang voor de bal (2007). Onlangs verscheen bij uitgeverij Cossee een brede, tweetalige selectie uit Bruinja’s Friese gedichten: De geboorte van het zwarte paard. Tsead Bruinja - De geboorte van het zwarte paard/De berte fan it swarte hynder. Een keuze uit de Friese gedichten, bewerkt en vertaald door de dichter (2008) door Jelle van der Meulen Bron: http://home.planet.nl/~meul2882/fries/Bruinja,Tsead.html Onder de koeiestaart vandaan Onderstaand artikel is in gewijzigde vorm afgedrukt in de Groene Amsterdammer. Het gaat daarbij vooral om wijzigingen in de slotalinea. De versie in de Groene Amsterdammer had als titel 'Sfeervol jammen'. De slotalinea zoals die gepubliceerd is in de Groene vindt u onderaan de tekst. door Erik Lindner Tsead Bruinja publiceerde drie bundels in het Nederlands, waarvan de laatste Bang voor de bal vorig jaar verscheen. Hij stelde de bloemlezing Droom in blauwe regenjas. Nieuwe Friese dichters samen en publiceerde eerder gedichten in het Fries. Uit die vier Friese bundels is nu een tweetalige keuze verschenen. Die biedt niet alleen een kans om de ontwikkeling van Bruinja te volgen, ook toont de bloemlezing de aard van de dichter. Hij is in het Fries begonnen en zijn laatste Friese werk Gers dat alfêst laket / Gras dat alvast lacht is van recente aard. soms voelde ze zich niet goed op haar plaats dan zei ze nooit was zij verder gegaan dan in haar verbeelding door drie om te overleven dankbaar voor haar slaap die haar coma was kwamen voor het laatst alle zielen ‘ik wil dit van mij afschudden,’ staat een paar pagina’s verderop als Bruinja liefdevol zijn wat maffe grootvader uittekent, die als een ‘merzbouwer’ kippenhokken timmert en bij het werk op de boerderij ‘zo tegen oma kon schelden / dat ze in haar broek piste’. Ook de grootvader sterft en leeft voort als een spook op het eind van de reeks, als de dichter zijn overleden moeder terugziet in een brandend huis: ‘elke storm neemt een pan van het dak’ brengt glimlachend haar vuist naar mijn neus trekt de neus weg naar een grijze einder en uit het kleine ding piept een muisje neus ik heb je zegt ze We zijn inmiddels in de gedichten uit Gras dat alvast lacht beland, met opmerkelijk sterkere passages. Mooi beschreven beelden ook: ‘suf water in een sloot’, ‘een ei / met een wild rood geel’ en ‘moe als een made’. Toch is de opeenvolging van die beelden vaak slordig en ronduit stoned. Dat heeft iets swingend maar ook iets Allen Ginsberg-achtigs en daarmee iets gedateerds en gedrogeerds. De geredigeerde versie van de slotalinea, zoals die in de Groene verscheen: Het frustrerende is dat Bruinja het wel kan en ook goed kan, maar in zo veel gedichten het zo weinig echt doet, dat dichten. Hij lijkt een goede muzikant die maar een beetje voor zich uit zit te jammen, in plaats van tot een lied te komen. Misschien is hij zich te zeer van zijn eigen talent bewust. ‘hand je doet te weinig/ dat weet het vuur dat wacht/ dat weet het werk dat ligt hand’, schrijft hij naar aanleiding van de dood van C.O. Jellema. Zijn werk is in hoge mate sympathiek, maar soms net te veel een parabel. Wil Tsead Bruinja als dichter niet de Simon Vinkenoog van de 21ste eeuw worden, dan zal er iets in zijn gedichten dienen te gebeuren. Concentratie en synergie van zijn Friese lyriek en zijn Nederlandse werk kunnen ervoor zorgen dat dit talent een goede bundel gaat maken. Bron: De Groene Amsterdammer en Erik Lindner, 26-06-2008 "Die begon met één koe / die bij het werk op de boerderij / zo tegen oma kon schelden / dat ze in haar broek piste." Zo begint één van de gedichten, 'Pake', van Tsead Bruinja, één van de beste en bekendste hedendaagse Friese dichters. Zijn ouders, grootouders en geliefden spelen in deze tweetalige verzameling van zijn Friese poëzie een grote rol. Bron: Trouw, 14-06-2008 Fragment weblog Herman van Veen Gisteren de opening van de expositie Bron: http://www.hermanvanveen.nl/, 01-06-2008 Een zekere mate van aandoenlijkheid ...Over de bundel van Bruinja valt weinig te zeggen omdat het een verzameld werk betreft en dus niets nieuws brengt. Toch loopt door de hele bundel een zekere mate van aandoenlijkheid vanwege het op integere wijze open leggen van Bruinja’s persoonlijke leven met daaraan verbonden zijn dichtcarrière.
Gedicht van de week
zoals het zou zijn en nooit werd
er schuift een zon achter de wolken ik eet rozijnen uit een rood doosje en zwerf door een mij vreemd geworden stad een doelloze vlindervanger zonder schepnet zonder vleugels in een jas beschilderd met ogen ze zal mijn fries vergeten over een paar uur verstaat ze me niet meer mag ik de woordenboeken verbranden zoals het zou zijn en nooit werd © Tsead Bruinja, uit: De geboorte van het zwarte paard, Cossee, 2008 Door Chrétien Breukers Groninger dichters Journalist en schrijver Herman Sandman heeft een boek geschreven over het literaire leven in (de stad) Groningen: Arcadia der poëten, het literaire leven in Groningen 1945 - 2000. Dit soort boeken is een genot om te lezen: anekdotes vertellen en roddelen zijn leuke bezigheden. Sandman heeft alle verhalen die tot hem zijn gekomen met enige vaardigheid samengesmeed tot dit boek, maar het lijkt wel of hij soms niet heeft kunnen kiezen tussen de vaart van zijn verhaal en een drang tot volledigheid. Waar het het letterkundige leven tot 1975 betreft, is dit geen bezwaar, – de tijd heeft al een selectie gemaakt en de sterke verhalen over coryfeeën als H.N. Werkman, Ab Visser en Belcampo vormen smakelijke lectuur. Maar in de hoofdstukken over de meest recente ontwikkelingen verliest Sandman hier en daar zijn grip. Ronduit vreemd is Sandmans zienswijze dat Driek van Wissens uitverkiezing tot Dichter des Vaderlands (in januari 2005) een hoogtepunt uit de literaire geschiedenis van de stad is. Dat is te ver gezocht. Van Wissen is al met al een te weinig aansprekende figuur om als boegbeeld voor de Groningse literatuur te fungeren. www.uitgeverijpassage.nl Nieuwe bundel Tsead Bruinja Een van de meest spraakmakende hedendaagse dichters uit het boek van Herman Sandman, is de in Friesland geboren Tsead Bruinja (1974), die lange tijd in Groningen studeerde en werkte en nu in Amsterdam woont. Hij debuteerde in 2003 met Nederlandstalig werk, maar is ook zeer actief als dichter in het Fries. Uitgeverij Cossee publiceert nu een ruime, tweetalige keuze uit de vier verschenen Friese bundels, onder de titel De geboorte van het zwarte paard. Daarmee zijn nu ongeveer zeventig gedichten ook beschikbaar voor lezers die het Fries niet machtig zijn. Het mooie boek geeft een goed beeld van de ontwikkeling van Bruinja als dichter. ‘Bruinja staat midden in de wereld, die hij niet alleen geamuseerd, maar ook met zorg beschouwd,’ schreef Piet Gerbrandy ooit over hem. En dat is volledig van toepassing op deze bundel. www.cossee.com en zie het gedicht van de week. Het goud op de weg
En omdat Bruinja in Friesland is geboren, komt hij ook voor in de tweetalige bloemlezing uit de Friese poëzie sinds 1880: Het goud op de weg. Samensteller Abe de Vries maakte deze bloemlezing om aan te tonen dat de Friese poëzie een eigen plaats verdient binnen de Nederlandse literatuur. De laatste decennia zijn namelijk verschillende Friese dichters ‘doorgebroken’. Landelijk bekend zijn onder meer de al genoemde Tsead Bruinja, Tsjêbbe Hettinga en Albertina Soepboer. Maar Het goud op de weg bewijst dat de Friese poëzie meer te bieden heeft: dichters als JabikVeenbaas, Cornelis van der Wal, Anne Feddema en samensteller Abe de Vries verdienen meer aandacht dan ze krijgen. De Vries probeert ook om ‘de eigen ontwikkeling van de Friese poëzie in het grotere Nederlandse en Europese verband’ te schetsen. Als geheel is het tweetalige boek daarom de ideale gids door een te onbekend poëzielandschap. www.bornmeer.nl Bron: De Pers, Perspectief, Pagina 19, 27-05-2008
Poëzie top 5 Henk Blanken (Poëzierecensent van het Dagblad van het Noorden) 1. Eva Gerlach, Situaties Wasbord spelen op de onderkaak van een dode koe door Henk van der Veer SNEEK- Tsead Bruinja zijn nieuwste Nederlandstalige gedichtenbundel gaat o.a. over angsten, vandaar misschien de titel Bang voor de bal. De bundel is verschenen bij Uitgeverij Cossee in Amsterdam. Tsead Bruinja ( Rinsumageest, 1974 ) debuteerde in 2000 met de Friestalige bundel De wizers yn it read, die werd gevolgd door nog drie Friestalige bundels. In 2003 verscheen zijn Nederlandstalige debuut, Dat het zo hoorde ( Contact ). Deze bundel werd genomineerd voor de Jo Peters PoëziePrijs. Dat Tsead Bruinja één van de meest vooraanstaande dichters in Nederland is, beweer ik al sinds ik werk van hem lees. Ik ben blijkbaar niet de enige die de gedichten van Tsead Bruinja weet te waarderen. Lees maar wat Herman van Veen over Tsead Bruinja, in de Friesland Post van september j.l., laat optekenen. “In mijn optiek is er in Friesland een dichter opgestaan die tot de beste van de wereld behoort. Ik zou heel graag één of meer van zijn gedichten zingen. Het is een jongeman met een bijzondere moeilijke naam, het klinkt Algerijns.” Het blijkt Tsead Bruinja te zijn. Het soms maar moeilijk duidelijk te maken waarom poëzie je aanspreekt, of niet. Tsead Bruinja schrijft beslist geen hapklare-brokken-poëzie, de lezer moet zich beslist wel inspannen om te begrijpen wat hij schrijft. Maar zelfs dan kan het nog moeilijk zijn om door te dringen in de wonderlijke poëziewereld van Bruinja. En toch geniet ik van zijn dichtkunst. Dit gedicht vind ik mooi. Gewoon mooi. Burgemeester onder de hoogslaper naast mijn bureau het spijt hem dat hij vreemdgaat zijn vriendin wacht in haar ochtendjas voor de douche over de niertransplantatie van de deen in pakistan mijn huisgenoot is de man die de adhd uitvond Wat ik nu zo mooi aan bovenstaande gedicht vind? De laatste strofe bijvoorbeeld, vind ik niet alleen verrassend, maar ook bizar en hilarisch tegelijk. Sons & Daughters nog vaak kiezen eigenaars eerst het ras uit dat ze wensen en gaan dan u had ons moeten zien Geen leestekens, geen hoofdletters. Ik zou dit niet herkennen als poëzie en toch staat het in deze gedichtenbundel. Toen ik het gedicht luidop las, werd het al meer poëzie voor mij! Toch staan er ook juweeltjes van poëtische zinnen in deze bundel. Deze bijvoorbeeld: vanaf vier hoog klinkt het verkeer op de ring (eerste strofe van het gedicht Achtergrondinformatie ) En wie een zin als wij spelen wasbord op de onderkaak van een dode koe op papier kan krijgen, mag zich van mij zeker dichter noemen! Henk van der Veer Tsead Bruinja, Bang voor de bal, gedichten. Uitgevereij Cosse, Amsterdam. 80 pagina’s. Prijs € 16,90 door Anneleen De Coux ‘Tijdens het voorlezen in de duinen wordt elly de waard / na afloop van haar voordracht door een opdringerige grijsaard / met een oranje rugzak waarop ravetechno gedrukt staat gevraagd / of zij elly de waard ook kent en of er ooit nog een jaarbrief / van het chr.j. van geel genootschap zal verschijnen // dat hij zo graag het huis eens zou willen zien // ik vraag het publiek of ze een romantisch / of een geëngageerd gedicht willen horen’. Interessant is verder het onderscheid dat het lyrische ik maakt tussen romantische en geëngageerde gedichten. In Bang voor de bal zijn beide soorten aanwezig. ‘Herhaald verzoek’, bijvoorbeeld, is een niet onaardig maar wat melig liefdesgedicht: ‘en ik heb de meest waardeloze knieën // en ik vraag je // elke ochtend dat jij je ogen opendoet / om de wereld nieuw te maken // vraag ik je weer’. Wat het geëngageerde type betreft: in enkele gedichten wordt Henry Kissinger bespot, maar vaker dan tegen individuen wordt hier van leer getrokken tegen de Verenigingen en Instanties die zo belangrijk zijn in onze maatschappij. In ‘Jurk / waarom wil ik met je praten’ is de geschiedenis van de mensheid een geschiedenis van verschillende collectiva, en lijkt de vooruitgang een neerwaartse spiraal. Het instituut Instituut en de illusie van samenhorigheid worden overtuigend ondermijnd in deze bundel. Ieder “wij” veronderstelt een “zij”. En zoals blijkt uit een mini-soap over een hondenclub en het gedicht ‘Gastspreker en voorzitter in de kantine’, is de agressie ook niet uit te roeien in de eigen, gesloten rangen: ‘wij worden niet alleen bij voortduring / gehinderd en dwarsgezeten door mensen / van andere organisaties / maar ook en vooral / door onze eigen leden’. Een tweedeling als het onderscheid tussen romantische en geëngageerde poëzie is een prachtig ding. Maar ze houdt niet altijd stand. Sommige gedichten uit Bang voor de bal - zoals ‘Cor’ en ‘Het geld het fruit en de familie’ - zijn (enigszins) romantisch én (enigszins) geëngageerd. De humor, die essentieel is in deze poëzie, helpt bij het overstijgen van de scheiding. Een voorbeeld van die humor uit ‘in de duinen’: iemand uit het publiek vraagt een romantisch gedicht en de dichter begint ‘tuurlijk lust je een stuk van die taart’ voor te lezen, het gedicht dat meteen na ‘in de duinen’ staat afgedrukt. Áls dit al een liefdesgedicht genoemd kan worden, is het er één van de zeer wrange soort. ‘[W]as het haar uit de spoelbak en eet / reken nooit op steun uit onverwachte hoek / maar zet je schrap en eet’, zo luidt het besluit. Een andere categorisering. Naar aanleiding van het verschijnen van Bang voor de bal heeft Hans Groenewegen een diepgravende bespreking van Bruinja’s Nederlandstalige poëzie geschreven voor Yang (Groenewegen 2007). Hij gewaagt van een driedeling. Ten eerste onderscheidt Groenewegen de lyrische gedichten, die gekenmerkt worden door een ikperspectief en het overheersen van muzikale strategieën; ten tweede de anekdotische gedichten en portretten; ten slotte de tussenvormen, die vaak surrealistische trekken of absurde wendingen vertonen. In de jongste bundel ziet hij de anekdotische en portretgedichten domineren. Nieuw en tot dezelfde categorie te rekenen is volgens hem de readymade, die hij vanuit een vergelijkbare schrijfhouding geschreven acht. Groenewegen gelooft dat Bruinja geëvolueerd is van een automatisch schrijven – waarbij de hand aangesloten is op de droomtoestand van woorden, beelden en muziek – naar een calculerend schrijven. Wat anekdotische poëzie, poëtische portretten en readymades gemeen hebben, is volgens de criticus een dichter die meer vanuit een concept of een idee werkt dan dat hij beelden, ritmes en woorden exploreert. ‘[I]k weet het // er liggen betekenissen op de loer / die dit gedicht kunnen bederven’, schrijft Bruinja in ‘Specialist op het gebied van kozijnen’ en daarbij denkt de criticus aan betekenissen die buiten de dichterlijke controle vallen. Groenewegen meent dat de (relatieve) vrijheid die de lezer van Bruinja’s meer autonome poëzie had drastisch ingeperkt is, dat het gedicht niet langer een ruimte is waar dichter en lezer elkaar als gelijken kunnen ontmoeten, maar wel een voertuig dat de lezer naar de boodschap van de dichter moet brengen. De criticus voelt zich in een ongemakkelijke of onaantrekkelijke positie gemanoeuvreerd. Het leven is dus de eigenlijke hoofdrolspeler in Bang voor de bal, en dat op twee manieren. Er is in deze bundel veel anekdotiek te vinden, of – beter – de indruk daarvan. Maar het leven is hier ook belangrijk als idee, als tegenpool van de dood. Het leven is de enige optie in wat eigenlijk niet eens een keuze is. zegt ze de wind door de twijgen de wind door de twijgen struikelt in de slootkant stuit ze trekt een cirkel in het zand het weiland in september ligt er weelderig bij als een rentmeester die hoe kan hier een slotakkoord zijn aanvang vinden die bestookt door dromen die we als cruciale bondgenoten zien zegt ze teken een cirkel op de grond of erger te voorkomen Bibliografie: Groenewegen, Hans – (2007) Nieuwe vingers, lange tenen. In: Yang, 43, 1:125-137. Bron: Poëziekrant, oktober 2007 door Jaap de Berg Omdat 'een goede pr alles is tegenwoordig' (Michael Frijda), onderwerpen schrijvers zich aan 'de terreur der nevenactiviteiten' (A.F.Th. van der Heijden). Ze lezen hun werk voor 'in een bibliotheek waar nooit wat gebeurt, aan de rand van nergens' (Thomas Verbogt). Ze signeren, ook voor een dame die hun een andere kapper aanbeveelt, omdat ze een natuurlijke haargroei aanziet voor een 'goedkoop permanentje' (Mensje van Keulen). Ze dineren met een oud-lid van de Nobelprijsacademie dat zich een discussie herinnert over Harry Multatuli (Van der Heijden). Ze laten zich 'bepotelen door de media' (Annejet van der Zijl) en interviewen door journalisten wier research zich heeft beperkt tot één kranteartikel (Christiaan Weijts). Was Ischa Meijer de inquisiteur, dan wist een schrijfster zich voorgoed gebrandmerkt als 'de stomste debutante ter wereld' (Anneloes Timmerije). En moest een auteur bij Adriaan van Dis optreden, dan slikte hij eerst kalmeringspillen (Frans Pointl). De citaten komen uit een bundel waarin 29 schrijvers verhalen van hun wederwaardigheden met fans, media, studenten, prijsuitreikers en soms ook collega's, van wie vooral Giphart en wijlen Ferron het moeten ontgelden. Zelfspot en relativering staan er borg voor dat veel van het hier opgediste klein leed niet buiten het thema van de Boekenweek valt. De kwaliteit van de bijdragen is uiteraard wisselend. Trefzekere observaties van Rascha Peper, pakkende anekdotes van Marga Minco en Maarten 't Hart, een ontwapenend relaas van Renate Dorrestein en een hilarische pastische van Bart Chabot moeten de wat warrige prietpraat naast zich dulden van de Friese dichter Tsead Bruinja. De inleiding bevat tips voor 'allen die ooit nog een schrijver over de vloer durven te halen'. Wie voor zoveel scepsis als hier doorklinkt, gevoelig is, nodige Nelleke Noordervliet uit: "Ik ben de bezoekers zielsdankbaar dat ze voor mij hun warme huis uit komen (--) Ik zou het niet doen." Bron: Trouw, 23-03-2007 Achter het venster de angst? door Pim te Bokkel Er zit iets in de gedichten van Tsead Bruinja (1974) dat je na de eerste lezing al nieuwsgierig maakt. Zinnen als 'olie winnen uit de teerzanden / stond er in de krant / vanmiddag // toen je niet sliep'. Zinnen die verraderlijk eenvoudig zijn en in de gehoorgang galmen als ze hardop voorgelezen worden. Mooie zinnen die zich lastig laten vangen. Want wat is de noodzaak van die opmerking in een gedicht met de titel Bang voor de dood , waarin de ik-figuur aan de keukentafel van een vakantiehuisje beschrijft hoe zijn geliefde in bed ligt en de slaap niet vat. Wat doet de gedachte aan een krantenkop (welke de hoofdpersoon die middag toen 'de wind het gelui van de klok / meenam naar een ander dorp' ergens las) in een gedicht dat eindigt met de beladen opmerking: ik zal er niet zijn als je sterft (p. 28) Een banale gedachte tegenover een beladen slotzin. Ineens denk je: 'die geliefde kan elk moment sterven.' Of: 'leeft ze eigenlijk nog wel?' In een zweem van onzekerheid vraag je je af wat die persoon daar nu aan de keukentafel doet. Wat zit hij daar toch gelaten te schrijven! Hij denkt zelfs terug aan een opmerking in de krant. Wordt deze gedachte niet irrelevant na lezing van de slotstrofe? Wie maakt zich nu druk over het procédé van de oliewinning als het ergens onzeker is in welke toestand degene – met wie hij die schone afgelopen dag beleefde – nog leeft? Herlezing maakt de eerste negen (van de elf) strofen op eenzelfde manier betekenisloos. Het lijkt de banale werkelijkheid te zijn die geschetst wordt; Elvis op een laptop, een stel op vakantie en nog meer details. De tiende strofe schetst in slechts drie regels de herinnering aan een schone dag en dan is er de slotstrofe die alle zin in het voorgaande vermoord. Als lezer bekruipt je een ongemakkelijk gevoel, immers: wat moet je nu nog met al die details? Een gevoel als dit blijft constant op de achtergrond meespelen bij het lezen van de gedichten in Bruinja's onlangs verschenen bundel Bang voor de bal. Ook al wordt er tegen het einde van de bundel volop taart en fruit uitgedeeld, toch blijft daar die titel. Er is het beeld van een jongetje dat in de mist, op een zaterdagochtend bang is voor de bal die hem zo gemeen dreigt te raken. Wie aan de bundel van Bruinja begint voelt zich al snel machteloos. Hij wordt overladen met vele pagina's gedichten, details; op het eerste gezicht banale of betekenisloze bekentenissen. En hoewel het onzeker is of dit alles wel te begrijpen is, je wil toch op zijn minst een poging doen. Ook al is het begrip uiteindelijk slechts een kleine, ongemakkelijke zekerheid die je even de rust geeft een nachtje te slapen. Na overvallen te zijn door een gevoel van machteloosheid vond ik een ingang in het hierboven geschetste gedicht 'Bang voor de dood'. De letterlijke overeenkomst met de titel van de bundel was te groot om te negeren. Maar er zijn meer aanwijzingen die de verdrinkende lezer houvast bieden, zo is er ook nog het titelgedicht 'Bang voor de bal door het winkelraam'. Het is vormgegeven als een Word-tabel, waarvan de eerste twee rijen uit drie kolommen bestaan en de laatste uit één. De tabel beeldt de kozijnen van een winkelraam uit. Het gedicht roept, samen met de voorkant van de bundel, het idee op dat alle gedichten in de bundel wellicht vensters zijn door welke de lezer als in een dierentuin de angst beschouwt. Een vooroordeel dat zeker bruikbaar is als werkhypothese bij het lezen van de bundel. Een verdere lezing levert echter wel enkele kanttekeningen op. In het titelgedicht wordt Bang voor de bal opgevoerd als personage: 'met wie / met bang voor de bal'. We lezen verder, in de vierde cel: vanaf het einde van deze straat (p. 16) Naast deze in het midden van de winkelruit geplaatste strofe, lezen wij hoe een componist op een camping zijn angst naar een volgende tent dirigeert. Daarnaast staat geschreven: zijn moeder hangt op (p. 16) Langzaam ontstaat het beeld van een jongetje dat een vriendje belt om te spelen, op vakantie te gaan, of muziek te maken. Om dingen te doen die kinderen zo vrij kunnen doen en volwassenen vaak spielerei noemen. Het spel dat de twee uiteindelijk spelen wordt in het gedicht uitgebeeld als een tweeregelige opsomming van dingen: 'krulspelden stoppelvelden mollenhopen dauw / bang voor de bal schopt'. Wie er nu bang is, lijkt een gerechtvaardigde vraag. Met het personage Bang voor de bal hebben we kennis gemaakt, maar is Tsead Bruinja zelf niet ook bang? In gedichten als 'Specialist op het gebied van kozijnen' lijkt hij op zoek naar de mogelijkheden van een kind. Een kind dat wellicht onvermijdelijk bang voor de bal is. Is die angst voldoende reden om geen kinderen te nemen? In het gedicht Bang voor de dood voert hij zijn geliefde op. En, als we mogen aannemen dat Bruinja zelf de hoofdpersoon van zijn gedichten is, volgt al snel het oordeel dat hij openhartig over zijn belevenissen spreekt. Hierbij schuwt hij, de schaamte voorbij, de angst niet. Hij spreekt over het fenomeen 'bioscoopbroek' en bekent dat hij van types houdt 'die hun hart op hun tong dragen / die hun zwakke plekken niet verbergen // net als bono'. Ontboezemingen waarbij je als lezer soms toch achterblijft met een gevoel van plaatsvervangende schaamte. Een verwrongen glimlach op je smoelwerk, of een knoop in je adamsappel die je maar al te graag wegwuift met de aanname dat het gelezene slechts fictie is. Middels deze fantasie hoop je die ongemakkelijke waarheid te ontvluchten. Bijtend is echter die constante dreiging die Bruinja's bundel doorwasemt. De ironie die zich opdringt wanneer we tot de conclusie willen komen dat het spel, de vakantie, of wellicht zelfs ('kruipt onder de stenen door / aan een zijden draadje / mijn zin om te spelen') de poëzie de oplossing is. Bang voor de bal vluchten wij in het spel, maar zien ons telkens geconfronteerd met de dreiging van die bijtende bal tussen je benen. als ze zeggen (p. 72) Soms lijkt Bruinja te doen of zijn neus bloedt. Tenminste, als lezer hoop je dat hij doet alsof. Deze gedachte biedt je enige houvast. De waarheid dat Bruinja's neus werkelijk bloedt is wellicht te gewaagd voor een interpretatie van zijn gedichten. De zichzelf respecterende lezer verkeert toch liever in de naïviteit dat elk woord een talige – in tegenstelling tot een vleselijke – bestaansreden heeft. Of Bruinja daadwerkelijk uit zijn neus bloedde, en of hij dit deed uit vrijgevigheid (om ons lezers iets duidelijk te maken) is iets wat je als lezer na aanschaf van de bundel slechts kan vermoeden. De dichter is niet aanwezig om uitsluitsel te geven. Het belangrijkste is echter dat Bang voor de bal een bundel is die je ook zonder de dichter aangrijpt. Het biedt je niet slechts de mogelijkheid om door het venster van de poëzie de angst te bekijken. Wie de angst enkel zo benaderde zou slechts tot een oppervlakkig begrip komen. Wie meer wil moet zich erin onderdompelen, verdrinken en vervolgens naar adem snakkend boven komen. Angst is niet iets dat zich laat opsluiten in de etalage van een winkel. Dat heeft Tsead Bruinja goed begrepen. Bron: In Letterland, juni 2007 Gelukkige en goede poëzie Bron: http://www.8weekly.nl/, 12-05-2007 Dichter Bruinja schakelt gevoel uit Bron: Haarlems Dagblad, 31-03-2007 door Hans Groenewegen In zijn derde Nederlandstalige dichtbundel (hij publiceert ook in het Fries) slaat Bruinja (1974) nieuwe wegen in. Zijn beide eerste bundels hadden een sterk lyrisch uitgangspunt. Muzikaliteit stuurde zijn verzen meer dan inhoudelijke overwegingen. Daarbij gaf hij ruimte aan grillige, surrealistische associaties. Al is lyriek niet geheel uitgebannen, 'Bang voor de bal' bevat meer gedichten die zorgvuldig zijn geconstrueerd. Grilligheid is gevolg van bewuste breuken. De dichter noemt zich een 'koppelbaas'. Hij koppelt ongelijksoortige elementen, en test daarmee hoeveel spanning een gedicht kan verdragen. De lyricus geeft zich over. De constructeur staat meer boven zijn stof. Dat uit zich in deze bundel een toegenomen aantal anekdotische gedichten en een reeks ready mades. Bruinja toont zich een dichter die niet bang is gewonnen posities te heroverwegen en andere mogelijkheden te onderzoeken. Daarom is hij een van de interessantste onder de jongere dichters. Analyses van een kleine wereld door Inge Heslinga Na vier Friestalige en twee Nederlandstalige dichtbundels verscheen van Tsead Bruinja (1974) begin dit jaar weer een Nederlandstalige bundel, getiteld Bang voor de bal. Met deze nieuwe publicatie wilde Bruinja naar eigen zeggen toegankelijker en anekdotischer schrijven en daar lijkt hij redelijk in geslaagd te zijn. In de vierenveertig gedichten, verdeeld over zes hoofdstukken, stipt de dichter thema's aan die afkomstig zijn uit de huiselijke en relationele sfeer, maar tevens komen thema's aan bod als oorlog en onverdraagzaamheid. Met een wat kinderlijke blik aanschouwt en analyseert de dichter de veranderende wereld om hem heen en weet dat op een zo nu en dan zwaar poëtische toon te verwoorden. Evenals in zijn vorige bundels schrijft Bruinja ook in Bang voor de bal sterk enjamberende gedichten. Met name in het hoofdstuk ‘vader storen' wordt deze stijlfiguur veel gehanteerd. Zo komt men in het gedicht ‘pelikanenbek' strofes tegen als “ kromme schuit / waarin visjes / spartelen ” en “ terwijl wij kinderen / door de botten // van een maquette / rennen ”. Zeker bij dit laatstgenoemde voorbeeld kan men zich afvragen waarom de dichter heeft gekozen om op deze wijze de versregels af te breken en vooral waarom hij er twee strofes van gemaakt heeft door er een witregel tussen te voegen. Omdat de twee strofes niet los van elkaar lijken te kunnen functioneren, ontstaat de indruk dat dit stijlfiguur toegepast is om het allemaal nóg iets poëtischer te laten lijken en schaadt de overdaad uiteindelijk het gedicht. “(…) stuit ze trekt een cirkel in het zand het weiland in september ligt er weelderig bij als een rentmeester die in de bloei van zijn leven het werk neer kan leggen. hoge inzet. oud geld. een man die desondanks niet plaats wil maken, die het werken is gaan zien als spelen. hij neemt de zeis om het laatste gras neer te bedden en op te voeren hoe kan hier een slotakkoord zijn aanvang vinden die bestookt door dromen die we als cruciale bondgenoten zien (…)” Twee andere gedichten die de aandacht trekken waar het gaat om vermenging van proza en poëzie, zijn het openingsgedicht ‘koppelbaas' en het prozagedicht ‘schuim'. In ‘koppelbaas' wordt door het taalgebruik en de lange zinnen de schijn gewekt dat de twee strofes van het gedicht bestaan uit twee stukken versregelloze tekst, oftewel proza. Die schijn bedriegt in dit geval. Door de bladspiegel kan niet met zekerheid beweerd worden dat álle versregels los van elkaar staan, maar toch zijn er op basis van die bladspiegel en de uitlijning van de tekst wel enkele losse versregels binnen de strofes aan te wijzen. De lezer die in poëzie op zoek is naar vernieuwing in taal of vorm, is bij Bruinja niet aan het juiste adres. Deze Amsterdammer van Friese origine schijft heel degelijke gedichten, maar bijna nergens wordt het echt spannend. Op sommige momenten beginnen de poëtische beschouwingen van Bruinja's wereld, die vooral lijkt te bestaan uit zijn vrouw, boeken en televisie en die daardoor niet zo groot is, te vervelen. Bruinja lijkt door zijn wat afstandelijke analyse van wereldse gebeurtenissen zo nu en dan ver verwijderd van diezelfde wereld. Het voelt zich verheven, maar heeft niet in de gaten dat hij door die verhevenheid minder grip heeft op zijn wereld. De gedichten van Bruinja zijn zeker niet slecht, eerder wat eentonig. Uiteraard is er ook een aantal gedichten in de bundel opgenomen die zeker het lezen en herlezen waard zijn, zoals ‘graat', ‘bang voor de dood' en het al eerder genoemde ‘schuim'. “ (…) terwijl hij met zijn harige armen Een aardige anekdote is dat Bruinja in december van 2004 al eens de zogenaamde Gouden Lykdoarn voor het grootste cliché in een gedicht in ontvangst mocht nemen. Toen won hij die ‘prestigieuze' prijs, die in het leven was geroepen door Doar.nl, met de zin 'soest sizze kinne / dat er yn syn muzyk wennet / je zou kunnen zeggen / dat hij in zijn muziek woont'. Als die prijs ooit nog weer eens uitgereikt wordt, dan maakt hij met een fragment uit zijn gedicht ‘Herhaald verzoek' weer een goede kans: “ en er zijn cafés er zijn boeken / die ik open kan doen // er zijn tafels / waar mensen aan zitten ”. Het gedicht ‘In de duinen', waarin de ik-persoon “ verzand [t] in een grap ” gooit daarbij ook hoge ogen. Mp3'sEen belangrijk aspect van poëzie is, volgens Bruinja, dat een gedicht goed klinkt. De melodie en het ritme moeten er voor zorgen dat een gedicht goed loopt en dus ook goed in elkaar zit. Wie wil controleren of de gedichten uit Bang voor de bal ook goed klinken, kan naar de website van Bruinja surfen. Daar kan men van alle gedichten een audiofile beluisteren, die Bruinja zelf op een bezwerende toon heeft ingesproken. Ook kan men daar twee mp3's terugvinden van voordrachten, met de muzikale begeleiding van Jaap van Keulen. Bron: Farsk, maart 2003 Liever geen odes, dienstregelingen! door Vrouwkje Tuinman Tsead Bruinja houdt van Marillion, Peter Gabriel en Dire Straits én hij komt er gewoon voor uit. De hoofdstukken uit Bang voor de bal worden bijna allemaal ingeleid door citaten uit een meer of minder symfonisch rocknummer. Het geeft een wat epische sfeer aan zijn derde Nederlandstalige (Bruinja schrijft ook in het Fries) bundel. De dichter werkt inderdaad verhalend, soms zelfs bezwerend. Als hij het heeft over je veilig proberen te voelen, bijvoorbeeld. Of over controledwang, in een hilarisch hoofdstuk over een hondenvereniging. 'Vroeger schreef ik gedichten over mijn vader en moeder / over opa's en oma's met een rustiek en pijnlijk verleden'. Inmiddels gaat het over Bruinja's eigen tijdperk. Hij monteert beelden en stemmingen aan elkaar. Aards wordt hij als het over de liefde gaat: 'mijn vrouw houdt mijn week oude nichtje op haar schoot / en ik raak er niet op uitgekeken hoe goed het haar staat'. Bron: La Vie en Rose, maart/april 2007 Het valt niet mee! Het valt niet mee, een recensie schrijven over een bundel van Bruinja. Ik nam het me voor en had er zin in, ben er enthousiast over. Maar kan ik in 300 woorden zeggen waarom? Had Bruinja daar geen rekening mee kunnen houden toe hij, om een klein voorbeeldje te noemen, het gedicht ‘specialist op het gebied van kozijnen' schreef? 't Kind dat niet in haar armen ligt; De verwondering in de poëzie van Tsead Bruinja De werkelijkheid bezweren Gevoel op afstand houden Dichter en criticus Piet Gerbrandy zei in een interview in Awater (zomer 2005) onder andere: 'Een dichter moet iets te vertellen hebben' en: 'Als het niet gaat over hoe ingewikkeld het leven is, hoeft het voor mij niet.' Dat is natuurlijk maar één mening over poëzie, maar wel een mening waarin ik mij kan vinden. Poëzie die raakt, daar schemert de worsteling doorheen, die roept beelden en gedachten op, waar de lezer zelf nog een tijdje op kan 'kauwen', zonder dat er meteen een pasklaar antwoord op een grote vraag uit rolt. Een andere mogelijkheid is dat het spel met klank en taal zo virtuoos is, dat inhoud en betekenis minder belangrijk worden. Dan valt er op een ander niveau te genieten. Tsead Bruinja's taalgebruik is niet uitzonderlijk virtuoos, daar moet hij het niet van hebben. Hij schrijft ook in het Fries, daar ligt dat misschien anders, maar het is mij niet gegeven om daar een uitspraak over te doen. In zijn nieuwste bundel Bang voor de bal, die in het Nederlands werd uitgegeven, trof ik vooral observaties en bespiegelingen. Bruinja denkt veel: (fragment) denk aan helden in films denk aan hoe een kalf (uit: 'Huis aan de kade') stiekem terwijl we al lang over iets anders praten het ademt en het beweegt een kring van snippers ligt (uit: 'Waakhonden') (fragment) zo waren er drie prominenten uit het hondenwereldje geert de bolster gedragstherapeut bekend van vinger aan de poot op vtm (uit: 'Promogdag van de hondenclub') de lucht achter de bomen (…) net niet spook niet geest in eigen mysterie nat lam dat in een muffe kamer er is daadwerkelijk groei zonder lijden Bron: http://meander.italics.net/recensies/recensie.php?txt=3244, februari, 2007 Een heldere mix is van nostalgie, autobiografische elementen en vernuftige taalvondsten vader die niet goed kon melken vroeg op en droeg kalm (fragment uit: KOPPELBAAS) Een gespreide hand drukt tegen een door regen vochtig geworden raam. Dichtbij en toch ver weg. Deze afbeelding siert de nieuwe bundel van Tsead Bruinja; Bang voor de bal. Nog geen woord heb je gelezen maar de toon is gezet. Prachtige bundel waarin 44 gedichten in 6 clusters zijn onderverdeeld. Alle titels zijn met kapitalen geschreven maar de gedichten zelf bevatten geen hoofdletters. Hierdoor wordt je gedwongen, vooral bij de stukken met lange regels, elk woord te wegen om de context te vangen. Gevolg? Intens leesgedrag met prettige bijwerkingen. Ik ga me niet wagen aan het duiden van de inhoud, want Bruinja zelf schrijft op pagina 13: er liggen betekenissen op de loer/die dit gedicht kunnen bederven . Wat ik wel kan zeggen is dat deze bundel een heldere mix is van nostalgie, autobiografische elementen en vernuftige taalvondsten. Nog even terug naar de foto op het omslag. Al die druppels glijden naar beneden en vormen weer een geheel. Net zoals de gedichten in deze bundel. de componist op de camping werkt aan zijn vakantie Bron: http://www.boekhandelvandervelde.nl/ Bang voor de bal door Fleur Speet Tsead Bruinja maakt furore. Eerst in het Fries, nu in het Nederlands. Ieder gedicht lijkt een miniroman, waar bijna steeds de wind van het platteland doorheen waait. Fris gras, daarnaar ruikt deze bundel. Bruinja gaat het experiment aan, gebruikt een winkelraam als letterlijk kader, zet muziekteksten in of ironiseert een vacature. Maar hij doet dit alles op een volstrekt volwassen, beheerste manier. Alsof hij is thuisgekomen in zijn eigen poëzie. Met prachtige oneliners als: ‘ik lig onder mijn vrouw te zwoegen als een man van karton'. Bron: Het Financieele Dagblad, 27-01-2007 Boek van de week - Tsead Bruinja, Bang voor de bal door Karien Hilbers, eigenaar Eerste Bergensche Boekhandel Op 9 januari 2007 verscheen de nieuwe bundel van de Fries/Nederlandse dichter Tsead Bruinja, Bang voor de bal . Zijn derde Nederlandse - hij schreef ook vier Friese bundels - en wat mij betreft is deze nog weer mooier dan de vorige.
en ik heb de meest waardeloze knieën // en ik vraag je // elke ochtend dat jij je ogen opendoet / om de wereld nieuw te maken // vraag ik je weer Deze poëzie ontroert, verfrist, verwart, irriteert en maakt je aan het lachen. Het is een persoonlijke bundel, in die zin dat de dichter zijn stof haalt uit zijn directe omgeving, de dingen die hem bezighouden. En daarmee zijn Bruinja's gedichten net zo divers als hij zelf. Een dag in de duinen bij Egmond, Henry Kissinger, de ziekte van Alzheimer, een hotelbad, waakhonden en beveiliging, Oprah, vader, vrouw, kind, liefde en dood. Regelmatig haken de afzonderlijke gedichten op elkaar in, doordat de slotregels van het ene gedicht aansluiten op de beginregels van het volgende, of omdat woorden en beelden zich herhalen. Ook de vorm van deze poëzie is grillig. Er zijn korte en lange gedichten, sommige zijn bijna prozastukjes, soms zijn ze klankrijk en zangerig, andere klinken als spreektaal en zijn anekdotisch en soms lijken ze door ritme en herhaling wel songteksten. Maar altijd is de toon oprecht en geloofwaardig. Heel spaarzaam gaat Bruinja om met komma's en punten, waardoor je als lezer wel eens twijfelt aan wat de juiste lezing is. Dat wordt overigens verduidelijkt door zijn fantastische voordracht. Op zijn website ( www.tseadbruinja.nl ) is de poëzie van Tsead Bruinja te lezen en te beluisteren, zowel met als zonder muziek en een enkele keer met beeld. Laat deze dichter nog maar veel meer breken en bouwen aan zijn universum: daarom knuppel in het hok pistool onder het kussen beter gereedschap hier begint een lied (Bron: Noord-Hollands Dagblad, 02-02-2007) door Edwin Fagel Wie bang is voor de bal, staat langs de kantlijn. Die is het sukkeltje, die telt niet mee. Wie bang is voor de bal en toch mee wil doen, moet zijn angst overwinnen. De derde Nederlandstalige bundel van Tsead Bruinja heet niet voor niets Bang voor de bal . Het titelgedicht ‘Bang voor de bal door het winkelraam' beschrijft op een associatieve manier hoe de angst wordt overwonnen. De regels bevinden zich in een aantal rechthoeken, en de angst is gepersonifieerd: met wie/met bang voor de bal Per vlak, lijkt het, wordt een stadium doorlopen, met de angst als beginpunt: vanaf het einde van deze straat via een componist die zijn angst naar een deur verderop dirigeert, tot aan ‘bang voor de bal' die opstaat: krulspelden stoppelvelden mollenhopen dauw (p. 16) Ik ben geneigd de eigenaardige typografie uit te leggen als een letterlijke uitbeelding van een winkelraam, een etalage wellicht: het overwinnen van de angst vindt op deze manier in alle openbaarheid plaats en wordt tegelijkertijd te koop aangeboden. Een vrij accurate omschrijving van de bezigheden van een dichter. Sinds Tsead Bruinja in 2000 debuteerde met de Friestalige bundel De wizers yn it read/ De wijzers in het rood , volgde bijna per jaar een nieuwe bundel; zijn Nederlandstalige debuut Dat het zo hoorde verscheen in 2003, in 2004 gevolgd door Batterij . Verder maakte hij naam als performer, bloemlezer en recensent. De dichter Bruinja is te typeren als een dichter die regelmatig zeer sterk uit de hoek komt, met ‘evergreens' als ‘ik zei ik zie de roos als wrak in aanbouw' of de fraaie titel ‘gras dat alvast lacht' (waar ook een fraai gedicht bij hoort). Maar deze sterke momenten werden vaak afgewisseld met zwakke regels, niet goed uitgewerkte beelden, gemakzuchtige woordkeuzes, kortom, met gedichten die sterk de indruk maakten nog niet af te zijn. In Bang voor de bal toont Bruinja aan als dichter gerijpt te zijn: de bundel bevat in tegenstelling tot de voorgangers geen ‘halve' gedichten. Opvallend aan de bundel is met name de gevarieerdheid ervan. Bruinja schrijft lange, verhalende gedichten, waarbij de dichter onbekommerd aan de praat raakt: tijdens het voorlezen in de duinen wordt elly de waard (Uit: ‘In de duinen', p. 52-53) Maar net zo goed schrijft Bruinja korte, staccato regels waar het hele verhaal in wordt samengebald: de lucht achter de bomen (Uit: ‘Een benauwde dag', p. 60) Soms zelfs wordt de regel gereduceerd tot een aantal kreten: geplaatst door grom…snavel (Uit: ‘Pelikanenbek', p. 21-22) Bruinja is soms op het sentimentele af lyrisch: maar mijn vrouw houdt mijn week oude nichtje op haar schoot (Uit: ‘Specialist op het gebied van kozijnen', p. 12-13) Maar net zo goed schrijft hij cynische regels over Henry Kissinger: hij kent zeker twintigduizend man die van die en die en die en die wiens huid weg te rotten ligt (Uit: ‘Een sinaasappel voor Henry', p. 38) En dan laat ik de quasi-zakelijke gedichten nog buiten beschouwing, waarin bijvoorbeeld de promodag van de hondenclub wordt geëvalueerd. Deze veelheid aan registers is de kracht van Bruinja, die in deze nieuwe bundel sterker dan tevoren tot uiting komt. De bundel vereist dan ook verschillende manieren van lezen. Dat kan niet anders, de meer verhalende gedichten vereisen nu eenmaal een andere leeshouding dan de gedichten waarbij het de dichter vooral te doen is om de verschillende beelden te laten wringen. Maar de ‘talige' gedichten, waarbij het de dichter met name gaat om het spel met klanken en betekenissen (en waarbij soms de samenhang van de woorden in een regel niet logisch is) vereist weer een ander oog van de lezer. Deze virtuositeit is wat deze bundel zo goed maakt. Keerzijde daarvan is dat de bundel als geheel richting mist. In het bonte geheel van geëngageerde, romantische, speelse, ironische, cynische en uitbundige gedichten is het moeilijk te onderscheiden wat waarbij hoort, waar het de dichter ernst is en waar je zijn beweringen met een korreltje zout moet nemen. Wat bedoelt hij bijvoorbeeld met zijn opmerking over Dion Graus van de Partij voor de Vrijheid, wat doet Oprah Winfrey in deze bundel en vanwaar de felle aanval op Henry Kissinger, terwijl een aanval op zijn opvolgers wellicht meer voor de hand zou liggen? Maar dat kan niet anders bij een dichter als Bruinja. Bang voor de bal is te zien als een primair verslag dat de dichter doet van zijn leven, zijn indrukken van de buitenwereld en zijn reactie daar op. Met alle (stemmings)wisselingen kon dit niet anders dan een barokke bundel worden, waarin de lezer op de voet kan volgen hoe de dichter de buitenwereld ervaart. Hij reageert niet altijd even beredeneerd, integendeel, en hij weet ook niet hoe het allemaal beter zou moeten. Maar hij doet minutieus verslag van de manier waarop hij de beangstigende buitenwereld probeert te bedwingen. En dit alles doet hij in alle openbaarheid en biedt hij vervolgens te koop aan. We mogen ons er gelukkig om prijzen. bron: www.derecensent.nl Door Henk Blanken N et een oude buizenradio, die poëzie van Tsead Bruinja. Groenig verlichte schaal, schuifje dat opzij draait langs onbestemde plaatsen, gekraak en af en toe een zin. Op zichzelf niet onbegrijpelijk, maar naast elkaar gezet krijgen die losse woorden iets betoverends. Bang voor de bal is de derde Nederlandstalige bundel van Bruinja. Een tikje vreemde poëzie is het, ogenschijnlijk lukraak associërend. Zin voor zin helder, maar als compleet gedicht raadselachtig: waar hééft-ie het over? Bij elkaar een bundel waarvan je hooguit min of meer kunt zeggen wat het onderwerp is. Dat is niet erg. Bruinja is met zijn verhaaltjes tegelijk heel precies. Hij weet wat het effect is van zijn zappende poëzie. Het ontregelt, roept beelden op die niet bij elkaar horen, morrelt aan wat we weten. En dat werkt omdat Bruinja een vakman is. Hij heeft een feilloos gevoel voor treffende associaties: ”dan stopt de plaat / alle ingewanden / vallen uit het lied”. Geen idee wat hij er precies mee bedoelt, maar des te meer 'voel' je wat er allicht gezegd moest worden. Neem dit curieuze begin: ”iemand sprak hem aan en de aap lachte minzaam voordat hij / iets terugzei minzaam alsof hij een marmot aan fred oster gaf”. Het laat zien hoe achteloos Bruinja spreektaal gebruikt, hoe hij komma's weglaat om de lezer te laten struikelen over twee betekenissen, en hoe muzikaal hij is. Bruinja heeft eens gezegd dat het belangrijk is dat zijn poëzie gaat zingen. Dat lees je dan ook. Misschien komt dat van het Fries, zijn eerste taal, de taal waarin men hem het liefst hoort voorlezen – voor wie geen Fries is, zangerige raadseltaal. In deze bundel is Bruinja wereldser dan voorheen. Hij noemt het ergens prettig omslachtig ”specialist op het gebied van kozijnen”, de vakman die aan het raamwerk tussen 'binnen' en buiten' sleutelt. In zijn gedichten komt Oprah voor, een aanslag in Israël, Bill Gates, Dion Graus, en ook een paar lekker lelijke woorden als ledenwerving en bedrijfswagen. Vaak leidt dat tot lelijke geëngageerde gedichten, maar niet hier. Omdat het niet opdringerig is, en Bruinja op straat gevonden taal (”in sommige winkels lijkt het altijd opruiming”) onbekommerd naast poëtisch idioom zet: ”ze ziet me/en mijn hart begint te knielen”. Bruinja is een van de opvallendste dichters van een generatie waartoe ook pakweg Menno Wigman, Vrouwkje Tuinman, Mark Boog en Albertina Soepboer behoren. Een volstrekt eigen geluid en zo geraffineerd dat je na de laatste regel – ”mijn vrouw slaapt”; dus dáár ging het eigenlijk over – denkt dat er een illusionist aan het werk was. bron: Dagblad van het Noorden, 19-01-2007 Soms loopt zijn werk van de rails Tsead Bruinja (1974) publiceert poezie in het Fries en in het Nederlands. Onlangs verscheen zijn tweede Nederlandstalige bundel ''Batterij'', nog maar een jaar na zijn debuut. Bruinja lijkt zich niks aan te trekken van de Nederlandse gewoonte om eens in de drie vier jaar een bundel te publiceren. Hij pakt het meteen groot aan, want naast deze bundel publiceerde hij dit jaar ook nog een grote bloemlezing uit het werk van hedendaagse Friese dichters: ''Droom in blauwe regenjas''*. En daarnaast was hij zelfs te bewonderen op MTV, in een zogenaamde Art Chunk, een korte kunstclip. Zijn gedichten, want daar gaat het hier om, zijn van een al even exuberante veelheid als zijn productie. Soms loopt zijn werk daarom van de rails, maar wie regels kan schrijven als 'de stilte in mijn oude handel / zingt een groeiende beurtzang' verdient sowieso meer dan het predikaat veelbelovend. Alles bij elkaar redenen genoeg om Bruinja te blijven volgen, om te zien hoe hij zich als dichter ontwikkelt. DICHTERSALFABET: De B van Bruinja Het water daalt en meer en meer shit komt aan het licht. Niet alleen wat gebeurd is, maar ook wat nu gebeurt wordt steeds pijnlijker. Barbara Bush meent dat de mensen in het Astrodome maar boffen met het gastvrije Texas, want "[they] were underprivileged anyway". Ja, dat woord gebruikte ze. Anyway. Maar bovenal: underprivileged. Dat is geen neutraal sociologische term. Want wie deelt ook al weer de privileges uit? Ik zou zeggen: de geprivilegeerden. Maar de Grand Oil'd Lady zou misschien antwoorden: "God." De typische mix van autoritair cynisme en religiositeit van de Bush dynastie blijft verbazen. Nee, fascisme is het niet. Cowboy absolutisme? Het NRC: Eén gevolg werd de afgelopen week zichtbaar: blanke en welgestelde zwarte Amerikanen bleken geen idee te hebben hoe hun zwarte landgenoten aan de onderkant leven. Het NRC onderschat, zoals gebruikelijk, de hogeropgeleiden. Natuurlijk hadden ze een idee. Hun kinderen luisteren naar rappers die het gettoleven romantiseren maar allerminst gezelliger voor doen komen dan het is; en het zal de welgestelden toch wel eens opgevallen zijn dat hun heggenknippers en schoenenpoetsers latino of zwart zijn? Maar misschien bleef het daar bij: een idee -- noodzakelijk vaag, want het leven aan "de onderkant" voltrekt zich overal en voortdurend. Nu zien de welgestelden hun idee, d.i. hun verantwoordelijkheid, geconcretiseerd in een beeld, d.w.z. een heel arsenaal aan beelden, en één symbool: het verdwenen New Orleans. Dat is een machtig symbool en interessant om te vergelijken met dat van "11 september". Het laatste is een plaatje, een gruwelijk elegante voorstelling (twee rechthoeken; twee rechthoeken verdwenen). De voorstelling dringt zich op aan de toeschouwer, maar is niettemin onmiddellijk voor-stelling: het beeld staat tegenover de toeschouwer. Nog voor we konden denken over aanleiding en gevolgen, was het beeld al compleet. Af. Klaar voor een succesvol rouwproces. Het succes van rouw, volgens Freud, ligt in het nemen van afstand tot het verloren object, in voor-stelling. In die zin was "11 september" een catastrofe die zijn eigen rouwproces in gang zette, zijn eigen ritualisering. Daarom kon het beeld onmiddellijk aangegrepen worden als rechtvaardiging. Wie dacht niet bij het zien van de beelden van de instortende torens: "Dit wordt oorlog"? Natuurlijk werd het oorlog. Maar nu... Wat kunnen we denken, verwachten? Nu hebben we te maken met een ramp zonder voorstelling. Veel, te veel beelden, maar de ramp in zijn geheel is niet te vangen in één beeld. De catastrofe strekt zich uit in de tijd; de catastrofe is de tijd zelf, de tijd tussen de doorbraak van de dijken en het begin van de reddingsacties. De tijd tussen de Middle Passage en nu? Er is één symbool maar dat is geen voorstelling. Het staat niet tegenover de toeschouwer, het dringt zich niet op, maar dringt binnen, nestelt zich als een zwarte vogel in het sociale lichaam. De onvoorstelbaarheid van het te laat komen, van de stad verdwenen onder de zeespiegel: dit is een onvoorstelbaarheid die alleen maar geïnternaliseerd kan worden, om psychoanalytisch jargon te gebruiken. Tegenover rouw staat melancholie. Rouw is geëxternaliseerde woede ("verwerkte" woede); melancholie is geïnternaliseerde woede ("onverwerkt"). Die woede keert zich uiteindelijk tegen zichzelf. Tsead Bruinja is niet zoveel ouder dan ik. Ik herken "de lekkere wijven van veronica", de "dorst van ron brandsteder en het cito-toets cement", de "horde hese kakstudentes"; hij draag een gedicht op aan Falco en Falco's klassieker "Jeanny". Maar het interesseert me niets. Minder als generatiegenoot dan als lezer herken ik het lettertype en de dikgedrukte tekst zonder hoofdletters en lettertekens. Bruinja is een gedomesticeerde Lucebert. Die kleurt beter bij het meubilair in de huiskamer van mijn goede smaak dan de getalpaïseerde Lucebert van Pfeijffer (Vlamingen en ballingen: verhef u middels deze link), maar ik kom niet graag in die kamer. Goede smaak heeft een slecht geweten. Ik ben van plan die kamer vol te hangen met foto's van lijken. Ik zie talent, maar niets bijzonders. Nee, wacht. Ik zie een bijzonder talent om op een talent te lijken. Geen enkele regel in Batterij (Contact, 2004) is het waard uit het hoofd te leren of te bewaren voor een hypothetisch nageslacht. Maar elke regel leest als officiële poëzie. Iedereen houdt dan ook van hem, en hij houdt van iedereen. Tegelijk denk ik: een talent is een talent. En als ik het mis heb, geef ik de schuld aan Barbara Bush. Bron: http://n30.nl/poezienotities Reacties op dit stuk op de Contrabas (http://www.decontrabas.com/)
Bruinja lijkt me helemaal niet zo'n straatvechter. Integendeel. Volgens mij heeft die jongen geen rancuneus bot in zijn lijf, om maar eens een aardig anglicisme in de strijd te gooien. Geplaatst door: Catharina Blaauwendraad | 7-9-05 Wie iemand zo afbrandt als Mettes doet, mag toch wel met wat meer Analyse, Argumenten, Onderbouwing en Voorbeelden komen dan hij daar presenteert, geen namelijk. Geplaatst door: Abe | 7-9-05 Schrijft Oscar van Gelderen nu onder het pseudoniem van Jeroen Mettes? Geplaatst door: Fred Papenhove | 7-9-05 "Ik zie talent, maar niets bijzonders. Nee, wacht. Ik zie een bijzonder talent om op een talent te lijken." Slap geouwehoer, inderdaad. Bruinja profileert zich vooral goed, van de Friese treurwilg die ik ooit eens in een documentaire op de Nederlandse tv zag tot een jongen die overal waar het woordje poëzie wordt uitgesproken aanwezig is, of meer nog, een vinger in de pap te brokkelen heeft. Zo lijkt het mij toch, vanuit het verre Vlaanderen. Wie overal aanwezig is, heeft veel literaire vrienden en weinig negatieve recensies. Hiermee heb ik nu nog niks gezegd over zijn poëzie en dat zal ik ook niet doen zonder grondige kennis van zaken. Ik heb 'Batterij' nog niet gelezen, bedoel ik. Maar dat komt nog wel. Ik wou dat ik zo'n website had als de zijne. Als je goed zoekt, vind je er nog ergens een recensie van mij over zijn, ik geloof, derde laatste bundel. Geplaatst door: Philip Hoorne | 7-9-05 DICHTERSALFABET: Meer B van Bruinja Een gedicht van Tsead Bruinja. Het heet "VAN TWEE KUSSENDE RUGGEN": toen ze me vond moest ze weg en toen ze weg moest hing ze op mijn huis staat propvol telefoons op het laatste toestel de haak geen abonnement wordt betaald geen schuldeiser sluit af haar rug was de mond die kuste me haar bed was de boot voor het spel ons ondergoed danste in zwart zelfde machine negentig graden aan een roestig rekje hing onze was een markt is de liefde niet praat met de rente en tel Het (letterlijk) centrale beeld van de kussende ruggen kan als volgt worden gelezen: een intieme houding -- spreekwoordelijk een kus --, die tegelijk ook afstand uitdrukt; als de neuzen niet per se in tegengestelde richting wijzen, dan is oogcontact toch praktisch onmogelijk. De ambiguïteit tussen intimiteit en afstand beheerst vanaf de eerste strofe het gedicht. In de eerste regel wordt een vondst onmiddellijk gevolgd door een vertrek: "toen ze me vond moest ze weg". De tweede regel associeert verder op de eerste: de daad wordt bij het woord gevoegd, maar verder voegt de regel niet veel toe. Wel loopt hij vooruit op de telefoons in de volgende strofe. De telefoon is op zichzelf al aardig ambigu: ze brengt de stem nabij, maar impliceert lichamelijke afstand. Bovendien ligt ondanks een huis vol communicatiemiddelen uiteindelijk de hoorn op de haak. De spreker wil wel, hij wil misschien zelfs wanhopig, maar iets frustreert zijn verlangen naar contact. In de eerste strofe is het de vrouw die elders verplichtingen had; maar in de tweede en derde strofe wordt de reden van zijn frustratie dichter bij huis gezocht. Waarom ligt de hoorn op de haak? Waarom worden de abonnementen niet betaald? Desondanks behoudt hij zijn kannalen naar de buitenwereld: "geen schuldeiser sluit af". Die schuld kan ongetwijfeld ook psychologisch gelezen worden. Dat brengt ons terug bij de vraag wie verantwoordelijk is voor het huidige gebrek: hij of zij? Het antwoord blijft voorlopig uit. De vierde en vijfde strofe zijn net als de eerste in de verleden tijd geschreven. Niet toevallig betreffen alledrie een samenzijn van de spreker met de geliefde, een samenzijn dat inmiddels evident gediscontinueerd is. Maar haar rug was de mond die kuste me haar bed was de boot voor het spel ons ondergoed danste in zwart zijn een stuk idyllischer in toon dan de eerste regels van het gedicht, al is het maar omdat we voor het eerst lichamelijke intimiteit te zien krijgen. Op de ambiguïteit van de kussende ruggen heb ik al gewezen, maar "haar bed was de boot voor het spel // ons ondergoed danste in zwart" zijn de minst ambivalente regels van het gedicht, zelfs als we in "zwart" vooral een rouwkleur willen herkennen. Ik ben geen aanhanger van de "hoe ambivalenter, hoe beter" poëtica, maar het is opvallend dat ik dit net de twee slechtste regels vindt in "VAN TWEE KUSSENDE RUGGEN". Ik begrijp werkelijk niet waarom "ons ondergoed danste zwart" een vrijstaande regel is. Hij is niet buitengewoon lelijk, maar het beeld grenst aan erotische kitsch. (En "haar bed was de boot voor het spel" is niet veel beter; of ben ik een puritein?) De functie van de regel is misschien om een climax te suggereren -- een hoogtepunt van samenzijn --, maar dat mislukt door het slappe beeld. Daardoor mislukt ook de antithese, de geplande anticlimax, van de volgende strofe. Want we draaien negentig graden, en het dansende ondergoed zit nu in een grondig reinigende wasmachine. Dan: de troosteloosheid van de natte kleren, een objectief correlaat van de post-coïtale lijven. "Post coitum omne animal triste est," zeggen we dan. In de laatste strofe keert het schuldmotief terug, of liever gezegd: de financiële metafoor voor menselijke relaties. De gelijkenis wordt ontkend ("een markt is de liefde niet"), maar tegelijk bevestigd. Tenminste, volgens deze definitie is de amoureuze relatie, zoals in het voorgaande beschreven, helemaal geen liefde. Nu horen we in "ruggen" ook de duizendjes. De vergelijking van menselijke (mis)communicatie met de onpersoonlijkheid van een financiële transactie is niet onconventioneel. Het is een beeld van de erfzonde, van schaamte t.a.v. een wereld waarin prostitutie de norm is, en aardse liefde nooit onschuldig. De verantwoordelijkheid voor de mislukte ontmoeting ligt dus minder bij één van de personages dan dat zij een universele toestand is. De moraal van het verhaal komt vanzelfsprekend in de laatste regel, een trieste les: "praat met de rente en tel". De beweging die zich in "VAN TWEE KUSSENDE RUGGEN" voltrekt: associëren in de richting van een moraal. Die moraal is volgens mij niet typisch voor Batterij , maar ik heb wel de indruk dat de associaties vooral een dienende functie hebben; ze staan in dienst van een idee, een verhaal, een centraal beeld, etc. Of Bruinja bij het schrijven vertrekt vanuit dat centrum of er al associërend bij uitkomt doet er niet toe; de lezer volgt hoe dan ook het laatste parcours. Poëtische domesticatie = het temmen van de immanent productieve (en destructieve) kracht van de taal d.m.v. een transcendent, extra-talig fetisjobject. Houdbaar Shock and awe Lucebert – dat is het eerste wat door je hoofd schiet als je bladert in Batterij , de tweede gedichtenbundel van Tsead Bruinja. Alleen al de vormgeving al: de bundel is gezet in dat zelfde vette, schreefloze lettertype dat ook altijd in Luceberts bundels is terug te vinden. Zijn voorkeur voor de onregelmatige versvorm, de Wortsatz en wild verspringende regels deelt Bruinja eveneens met de Vijftigers, net als zijn afkeer van hoofdletters en interpunctie. Sommige regels doen ook in hun toon en beeldspraak sterk denken aan Lucebert (‘ik ben in een wereld aanwezig'), ofwel aan Hans Andreus (‘ik maak nog een wereld met licht en laat trots mijn kijkdoos zien'). Er zijn nog wel meer parallellen tussen de gedichten van Bruinja en de ‘lichamelijke' poëzie van de voormalige revolutionairen van Vijftig. Zo kun je in Batterij eveneens veel beelden vinden die de lichamelijke kanten van het bestaan benadrukken – steeds weer duiken woorden als ‘hand', ‘mond' en ‘tong' op. De opmerkelijkste overeenkomst is echter dat Bruinja's bundel veel van het revolutionaire, strijdlustige elan heeft dat het vroege werk van de Vijftigers ook zo typeerde. De titel is daar een mooi, meerzinnige voorbeeld van. In eerste instantie ben je geneigd om die ‘batterij' te verklaren in het licht van het tweede gedicht uit de bundel, getiteld ‘vier en een half volt lego treintje'. In een twintigtal sterke regels wordt beschreven hoe een kind zijn tong even tegen de polen van een batterij aanhoudt – een ervaring die voor het kind van een onvergetelijk belang is. De prikkelende sensatie die het ervaart (‘tong / trekt zich terug'), blijkt onlosmakelijk verbonden blijkt te zijn met de machtsstrijd die zich in het ouderlijke huis afspeelt en die voor het kind niet onopgemerkt blijft: de moeder als man in uniform wie speelt voor god Bruinja speelt hier een intrigerend spel met synoniemen: het voltage van de batterij wordt ‘gelijkgeschakeld' aan de huwelijkse spanning tussen de ouders. Maar tegelijk ontkomt de lezer er niet aan om ook die andere betekenis van het woord ‘batterij' in zijn lezing mee in overweging te nemen: de vele militaire termen uit de bundel (‘overwinning', ‘vijand', ‘rantsoen', ‘legioen', ‘leger', ‘wapen', ‘geweer' et cetera) herinneren eraan dat die ‘batterij' net zo goed zou kunnen slaan op een artillerie-afdeling, of op de geschutlaag van een oorlogsschip. Daardoor wordt nog eens benadrukt hoe gewelddadig en explosief de thuissituatie precies is. Aangezien Bruinja ervoor heeft gekozen zijn tweede publicatie eveneens Batterij als titel mee te geven, worden deze dubbele betekenissen ook op de bundel als geheel overgedragen: dat suggereert dat de lezer hier wel eens met elektriserende, licht ontvlambare poëzie te maken zou kunnen hebben. Dat vermoeden is zeker niet onterecht, zoals nog zal blijken, maar die quasi-experimentele, wat militante inslag van Bruinja's poëzie krijgt af en toe wel iets vermoeiends. Batterij bevat veel intrigerende gedichten, maar die rijkdom aan associaties en beelden (soms op het onbegrijpelijke af), en die saboterende mix van verheven uitdrukkingen met gestamelde banaliteiten – dat weten we sinds Vijftig toch eigenlijk al wel? Bovendien krijgt Bruinja's poëzie door al wilde beeldenpracht ook iets gratuits. Uit sommige gedichten spreekt te weinig urgentie en bijgevolg vraag je je tevergeefs af waarom dat ene beeld nu is gebruikt, in plaats van een willekeurig ander. Gelukkig heeft Bruinja daar genoeg authentieks tegenover te stellen. Hij is op zijn best in de gedichten waarin hij personen van divers pluimage op treffende wijze portretteert, zoals in ‘een jurk met knopen die op haar knieën hing', ‘zuurverdiend' of ‘whisky'. Een sterk voorbeeld van zo'n bijna pijnlijk precieze karakterstudie is het gedicht ‘Portier': PORTIER rook uit de jaren zeventig slaapt in zijn snor als woede op even kijken wie de lekkerste borsten heeft tijdens het college mijn mond is een klooster vol oeh's en ah's in zijn dorp vechten meerkoeten en eksters ik wil een machtige sleutelbos als conciërge iiiiiiiiiiiiiien tijdens het vele repareren in mijn dorp vechten meerkoeten en kraaien Het is een raak portret, dat subtiel met suggestieve details wordt ingevuld. De ‘rook' die in zijn snor is blijven hangen bijvoorbeeld suggereert dat de portier – misschien uit gezondheidsoverwegingen? – is opgehouden met roken, maar dat zijn vroegere leefgewoonten toch op de een of andere manier aan hem zijn blijven kleven. Je zou er evengoed uit kunnen afleiden dat die rook nog een vage herinnering is aan brandende straatblokkades, opgeworpen tijdens demonstraties uit een ver provo-verleden (vandaar wellicht die ‘jaren zeventig' en die ‘woede'); met andere woorden, dat deze figuur nog slechts een rokerige schim is van de actieve, geëngageerde jongeman die hij ooit moet zijn geweest. Die ‘woede' strekt zich ook uit tot zijn kinderen, zo blijkt. Er wordt gezinspeeld op een gezinsleven vol ergernissen: mierende kinderen in een goedkope Ford Escort, een autoritaire vader die zijn ongelijk altijd onbewezen acht – en de keuze voor het woord ‘logeert' lijkt zelfs te refereren aan een mogelijke echtscheiding. Dat verleden bestaat echter alleen nog in de herinnering. De portier die in deze regels het woord voert, is een verbitterde, oversekste conciërge met een de nodige autoriteitsproblemen geworden. Hij werkt ergens op een ongetwijfeld onbeduidende universiteit en kan het niet nalaten om tijdens de collegepauzes de borsten onder de strakke truitjes van de studentes even te checken. Het liefst zou hij ze deelgenoot willen maken van zijn stiekeme opwinding, maar zijn ‘mond is een klooster van oeh's en ah's': een mooie regel, die duidelijk maakt dat de erotiek er nog wel degelijk is, maar onderdrukt en teruggedrongen wordt in een domein waarin die gevoelens verboden zijn. Ondanks alles heeft hij nog enige trots behouden, ook ten opzichte van zijn meerderen: voor geen ‘docent' zal deze portier ooit zijn ‘kaak' in bewondering laten zakken. Laat staan zijn ‘broek'. Ook de twee regels die daarop volgen, zijn fraai gevonden. Even lijkt het lijkt te gaan om een herinnering aan een tijd waarin de portier gelukkiger was. De landelijke setting suggereert een idyllische jeugd in een dorp dat ver verwijderd is van het meelijkwekkende leven in een universiteitsstad waar de portier nu toe veroordeeld is, maar dat paradijselijke verleden blijkt bij nader inzien te zijn opgebouwd uit bedrieglijke beelden. De ‘meerkoeten' die met ‘eksters' en, zo blijkt uit de laatste regel, ook met ‘kraaien' vechten, doen dat namelijk om hun kroost te verdedigen. Kraaien en eksters zijn nestrovers – een woord dat in de context van dit gedicht, waarin een volwassen man heimelijk aast op jonge meisjes, natuurlijk een pregnante betekenis krijgt. Ook die ‘doezelende druif' aan de op en neer wippende ‘tak' heeft een wat smoezelige bijbetekenis; je hoeft geen Freud gelezen te hebben om er een symbool in te zien voor de gesmoorde driften van de portier, die nergens meer terecht kan met zijn ‘vruchtbaarheid'. En dat hij droomt van een ‘machtige sleutelbos' sluit uiteraard naadloos aan bij zo'n lezing. De portier, zo blijkt, leidt een treurig en smoezelig dubbelleven. Op het eerste gezicht is hij de hartelijke man die zijn behendigheid graag komt demonstreren als er weer eens een kopieermachine defect is; maar in het geniep gluurt hij voortdurend om zich heen, om te zien ‘wie de heerlijkste borsten had'. Paradoxaal genoeg verpersoonlijkt de portier daarmee de ultieme pervertering van zijn beroep: hij heeft niets meer van de bewaker die de wacht houdt aan de deur (het Latijnse porta , waar ‘portier' van is afgeleid, betekent immers ‘deur'). Integendeel: hij is verworden tot iemand die elke vrouw belaagt die aan de universiteitspoorten aanklopt. Shock and awe – dat is de techniek, zou je kunnen zeggen, die Bruinja in zijn poëzie hanteert: krachtige, met betekenis overladen gedichten, waarin de dichter zich wars betoont van idealistische of romantische opvattingen over ‘schoonheid' of ‘poëzie' – gedichten die de lezer direct moeten raken en beduusd moeten achterlaten. Het gedicht ‘Portier' is een fraaie illustratie van die techniek: paradijselijke tafereeltjes verbergen allerlei verraderlijke symbolen en juist díe persoon waarop je dacht te kunnen vertrouwen, blijkt zich als een smoezelige en bedenkelijk sujet te ontpoppen. Bruinja laat met Batterij zien dat hij in staat is om regels te schrijven die impact hebben: hij slaagt erin om overtuigende beelden te vinden en die dusdanig te manipuleren, dat zij een overtuigend surplus aan betekenis genereren. Soms schiet hij zijn doel wel eens voorbij, of hebben zijn teksten meer weg van een schot hagel of een ongeleid projectiel, dan van een raak gedicht. Maar als Bruinja je treft met zijn regels, is het ook een voltreffer. (Bron: De Moanne / Trotwaer, nr. 4, februari 2005) De wereld zoals hij is Exuberantie als doel op zichzelf door Thomas Vaessens Oorspronkelijk gepubliceerd in: Koen Vergeer & Yves T'Sjoen (red.), De volksverheffing. Jaarboek voor poëzie . Amsterdam 2004, p.149-163. Ik mocht de grenzen zelf trekken: een overzicht van ‘de poëzie van 2004' zou inderdaad wat raar zijn in een boek dat in oktober 2004 verschijnt, dus 2003 mocht er ook nog wel bij. Maar ‘de poëzie van het seizoen 2003-2004' zou dan weer teveel aan het voetbal doen denken. ‘Ach, zie maar, als de lezer maar een idee krijgt van wat er momenteel in de poëzie speelt. En het mag best subjectief!' ...Van de nieuwe poëzie vielen mij in de afgelopen tweeëneenhalf jaar vooral de debuten van Neeltje van Beveren, Tsead Bruinja, Geert Buelens en Joep Kuiper op. Kuiper is voor mij het meest oorspronkelijke talent van de vier. Zijn Monarchieën (2003) lijkt nergens op, hetgeen voor een debutant soms een compliment is. De bundel is onconventioneel, humoristisch en lekker dwars van taal, zonder in maniertjes te vervallen. Van Van Beverens Alles voor de vorm (2003) kan dat laatste nog niet zonder voorbehoud gezegd worden, met de (te?) vele onaffe en bewust ontsporende zinnen die erin voorkomen. Enige (redactionele) indamming zou bij een volgende gelegenheid de kracht van het effect zeker vergroten. Iets vergelijkbaars geldt voor Bruinja. Hij durft in Dat het zo hoorde (2003) verschillende stijlregisters en ritmes opzichtig te laten botsen, maar deze dichter zou, vooral voor wat betreft zijn neiging heftig bedoelde beelden op elkaar te stapelen, bij wat meer terughouding gebaat zijn. Het meest volwassen debuut van de laatste jaren is dat van Buelens, die in Het is (2002) liever de taal dan de dichter aan het woord wil laten. Buelens' precieze aandacht voor klank en ritme maken van zijn debuut het feest van taal waartoe wij in het gedicht ‘Werk' worden genood: ‘Speel nu met mij', dicht Buelens, ‘er gaat een wereld voor je open / die weer terug dichtgaat / als je niet participeert'. Hoewel het geen debuut is, kan vanuit Nederlands perspectief ook Bart Meulemans Hulp (2004) tot de nieuwe poëzie gerekend worden, onopgemerkt als Meulemans eigenlijke debuut (het in Vlaanderen verschenen en terecht geprezen Kleine criminaliteit, 1997) hier bleef. Hulp is een meedogenloos onderzoek naar de angsten en driften waarvan we ons liever niet bewust zijn. Als ik het goed zie, staan deze vijf nieuwe bundels – bewust of halfbewust – in de avant-gardetraditie waaraan eind jaren tachtig in Vlaanderen (en later ook in Nederland) door ‘postmoderne' dichters als Erik Spinoy, Stefan Hertmans en (vooral) Dirk van Bastelaere een stevige impuls gegeven werd. Waar de filosofische oriëntatie van de genoemde ‘postmodernen' nogal eens als ‘zwaar' ervaren werd, daar lijken de nieuwe dichters er een nieuwe, ‘lichtere', verstaanbare en vooral concrete draai aan te willen geven. De postmoderne generatie van Van Bastelaere leerde leven met het befaamde idee van het ‘einde van de grote verhalen' – een kreet die inmiddels als verkeerd begrepen cliché ingeburgerd is geraakt en dient ter legitimering van een lamlendig neutraal literair klimaat: de nieuwe generatie constateert monter dat samen met de grote verhalen nog niet de grote vragen afgeschaft zijn... Woorden en hun directe omgeving Over Batterij Tsead Bruinja (1974) schrijft poëzie in het Fries en in het Nederlands. Onlangs verscheen bij uitgeverij Contact zijn tweede Nederlandstalige bundel Batterij , nog maar een jaar na zijn debuut Dat het zo hoorde . Daarvoor publiceerde hij drie Friese bundels: De wizers yn it read/De wijzers in het rood (2000), De man dy't rinne moat/De man die lopen moet (2001) en Gegrommel fan satyn/Gegrommel van satijn ; deze werden uitgegeven door de onvolprezen uitgeverij Bornmeer te Leeuwarden, herstel: Ljouwert. Bruinja trekt zich niks aan van de Nederlandse gewoonte om eens in de drie vier jaar een bundel te publiceren. Hij pakt het allemaal groot en breed aan, want naast Batterij komt hij dit jaar ook nog met een grote bloemlezing uit het werk van hedendaagse Friese dichters: Droom in blauwe regenjas , een coproductie van Contact en Bornmeer. En dáárnaast was hij zelfs te bewonderen op MTV, in een Art Chunk genaamde korte kunstclip. Nog maar net 30 en al een oeuvre achter de rug. Ontmoedigend voor mensen die gewend zijn om het allemaal wat beschouwelijker, zeg maar gerust luier aan te pakken (toen ik dertig was, wachtte ik voornamelijk op de dingen die nog komen zouden, net als nu, tien jaar later – maar dit terzijde). Wie speelt voor God Dag meisjes, dag consumptiebonnen! door Stijn Ekkers Zinnen ineen schroeven Opvallend door de onopvallendheid Het gebeurt niet vaak dat ik nog spontaan onder de indruk kom van Nederlandstalige poëzie, maar de bundel 'Dat het zo hoorde' is ronduit adembenemend. De Friese dichter Tsead Bruinja debuteert hiermee in het Nederlands, en meteen staat hij er als dichter. 'Dat het zo hoorde' is net zo opvallend door de onopvallendheid waarmee Bruinja te werk gaat. In plaats van een woordschrale poëzie en krampachtige stijlfiguren kiest hij voor een lyriek die rechttoe rechtaan lijkt te verwoorden wat de dichter bezighoudt. Vrijwel meteen valt echter op hoe doordacht deze gedichten als tekst geformuleerd zijn. De lezer stoot op herhalingen, beelden en variaties die blijven hangen, en heel wat gedichten maken gebruik van typografische middelen zoals het achterwege blijven van leestekens, waardoor de lezer gedwongen wordt om zijn eigen lectuur frequent bij te stellen. Het orale karakter van het taalgebruik wordt zo in de volle betekenis van het woord omgebogen in een scripturale lyriek; de herinnering aan Lucebert (zij het in een meer toegankelijke en minder barokke vorm) is dan ook nooit ver weg. Bruinja weet echter bijzonder goed de lezer te betrekken bij zijn gedichten door hem aan te spreken of als gesprekspartner in het gedicht te sleuren. De sfeer van deze gedichten is bijzonder ambivalent: aan de ene kant is er sprake van regelrechte romantiek, maar aan de andere kant wordt elke schijn van verzachting bijgesteld door harde formuleringen. De liefdesrelatie wordt zo herkenbaar en reëel, in een moderne wereld die beheerst wordt door vervreemding en techniek. Geregeld wordt de retoriek dan ook grotesk of humoristisch; ook dat is een duidelijke meerwaarde. 'Dat het zo hoorde' is bijgevolgd een krachtige bundel én een indringend statement, een van de bijzonderste realisaties van de afgelopen jaren; het zou mij verwonderen als daarvoor geen bekroning klaarligt. (De Leeswolf, blad voor de Belgische bibliotheken, nr.2 / 2004) Heldere stem voert de boventoon door Maria Barnas Soms denk ik dat muzikanten hun instrumenten vlak voordat
ze de concertzaal binnengaan flink ontregelen om het dramatisch effect
van het stemmen tot optimale hoogte te voeren. Ook binnen het gedicht moet iets gebeuren: nu komt het erop aan dit maakt het stemmoment overbodig Het stemmoment is heel letterlijk het moment waarop hij
iets zegt. Als hij iets zegt. Het is ook het moment waarop de twee zich
op elkaar kunnen afstemmen, wat volgens de man overbodig is: als er maar
iets gebeurt, dan komt de rest vanzelf. waar is dan de gorgelman met kloten in zijn keel waar is dan de klier met de hanentred waar is de sjoelkampioen met het onechte kind Het gedicht is een liedje geworden. Met de gorgelman als
bizarre tussenvorm van mosselman en orgelman. Het mechanischer worden
van de vorm gaat hand in hand met de stunteligheid van de man die blijft
denken: nu komt het erop aan. Hij valt wellicht terug in hem bekende handelingen,
neuriet godbetert misschien zelfs een liedje om zijn verkramping te maskeren.
Muzikaliteit zindert in alle gedichten van Bruinja, en is meeslepend wanneer
de dichter met stemmomenten en bezwerende herhalingen meeslepende situaties
creëert waarbij de heldere stem de boventoon voert. (De
Groene Amsterdammer, maart 2004)
Door Adriaan Jaeggi (...)De dichter met de onuitspreekbare naam Tsead Bruinja (1974) is het slachtoffer van ruimte- en tijdgebrek. Ik probeerde hem al maandenlang te bespreken, maar er kwam steeds iets tussen. Voor de goede orde: 'Dat het zo hoorde' is een interessante bundel. Ik zou liever een ander woord voor interessant gebruiken, omdat dat woord sinds Sjef van Oekel een onmiskenbare negatieve lading heeft ('Verdomd interessant, maar gaat u verder'), maar dat is toch echt wat het is. Bruinja's doorzagende, interpunctieloze poëzie blijft voortdurend aan je arm bungelen en aan je kop zeuren, als een klein jongetje dat in het reuzenrad wil en geen nee wil horen. Het is geen geweldige bundel, maar Bruinja is welgemoed op weg, en het is altijd leuk dat te volgen. STAPT ZE IN EEN PLAS dus dus zij daar heen (Het Parool, 02-01-2004) Rijpe appels als fruit geworden verdriet Door Ron Rijghard 'Dat het zo hoorde' is het Nederlandstalige debuut van
de Fries Tsead Bruinja (1974), na drie Friestalige bundels. Bruinja zet
zelfverzekerd in. In het eerste gedicht 'u slikt' wordt de lezer meteen
zijn plaats gewezen. Vanaf de eerste drie regels: 'hier bent u/hoort u/hier'.
Kom maar op, denk je dan, knik en slikbereid. We zullen zien.
door Hein Walter Tsead Bruinja schrijft zonder interpunctie in gedichten met korte zinnen is dat niet zo opmerkelijk sinds de vijftigers mag dat maar in zijn prozaïsche gedichten die eruitzien als blokken tekst met meer dan vijftien regels paginabrede zinnen is het op zijn minst opvallend het is alsof je onder een douche staat van taal een woordenwaterval waarin het je bovendien moeilijk wordt gemaakt door de wemelende wendingen het water kan bijvoorbeeld dronken zijn iemand kan er gastentenen kietelen of de dagen kunnen er stokstijf braken het zijn met name deze gedichten die je moet ondergaan en begrijpen zonder dat je ze begrijpt ik zal een kort stukje citeren 'hij lacht zijn tanden bloot en bekijkt tevreden rouwranden die kleurloos dwarrelen boven nagelriemen resten echte boter drongen zich op aan speekselklieren ledigden tong van wrok ontspanden tunnelvisie kriebelden met fladdertriolen de maagwand etcetera' In het (lelijke) openingsgedicht 'U slikt' geeft Bruinja de gevoelens die hij met zijn woorden bij de lezer verwacht op te roepen zo weer: hier bent u/hoort u/hier//de kraag hoog/de hond mank/het pak krap//van schaap/net van wiel/wat spint dat//u knikt/kijk/u knikt//knikt u/dan knak/ik//ik laat u/uw hond mank/uw pak krap//u knikt/ziet u/u knikt Ik moet zeggen dat het genoemde knikken van instemming
bij mij lang op zich heeft laten wachten, maar dat ik nu, na her- en herlezing,
toch wel overtuigd raak van de zeggingskracht van veel van de gedichten
in deze debuutbundel. (Terzijde: Tsead Bruinja is al jaren zeer actief,
getuige zijn c.v. op zijn website, en ook al heeft hij al verschillende
bundels in eigen beheer uitgegeven. Dan is het in feite toch raar om te
spreken over een debuut, alsof de wereld van de uitgevers de enige echte
is.) ik zei ik zie de roos ze zwierde aan de kroonluchters met een vorkje porde ik van alle kanten vat vol ongenoegen dat ik ben en ik maar denken toen ze zei dag ik hou van je Een mooi gedicht. Ik lees de relatie tussen een jongen
en een meisje die op de proef wordt gesteld doordat het meisje voor een
bepaalde periode weggaat, naar het buitenland bijvoorbeeld. Het wordt
gevierd met gebak. Het meisje is een en al vrolijkheid, en de jongen eet
tegen heug en meug. Hij neemt zich voor om haar niet te laten gaan, of
op zijn minst alles te zeggen wat hij wil zeggen, maar hij zegt niks.
En het gedicht eindigt met de ontlading aan de telefoon, waarbij alle
ellendige boosheid en opgekropte teleurstelling er in één
woord wordt uitgeflapt: 'dahaaaaag'. Nogmaals, een mooi gedicht, maar
ik heb ook kritiek: de eerste drie regels zijn prachtig, maar ik vind
ze niet passen bij de rest van het gedicht. Het meisje is euforisch, de
jongen pessimistisch, en bij geen van beiden past de romantiek van de
vervallen roos. Als de jongen werkelijk een romanticus was, dan zou een
snik hem beter passen dan boosheid. een man staat voor mijn deur/met een hopeloos wonder/voor een zachte prijs//langsheen vallen voor hem/onmerkbaar/tien zich aan elkaar vergrijpende/jonge stellen ik denk/liefde is weer hier/nu ze terug is zullen we/kunnen maken/dat ik weg kan komen maar/hij staart me rechter in de ogen//haalt wat van de prijs/en oppert dat ik ermee/zou kunnen leuren//wat lonkt ze aantrekkelijk/z'n verouderde vreugde/kan ik dit niet aannemen/en ermee naar bovenzeulen//een jas aan/een pad op/een kant uit In de wereld van het woord kan alles bestaan, ook dingen die doorgaans niet bestaan. Dus ook een 'directeur van de zon', die in het gedicht langzaam de vormen aanneemt van zijn eigen vader: hij scheen de baas van een prachtig brandend huis/men zegt het behang was geel nicotine/het hart van buiten is het hart van binnen/vlammend rood zegt men vlees in het licht is rood//maar als je door mijn aderen kroop/en me deelde dan ben je die ene/die zich in het na de lamp uit/voor de slaap klaarmaakt de trap op gaat//van wie een hand rust op een schakelaar/van wie de avond steeds het lichaam met/donkerrood verzet en twijfel vult//de kleur van vertrek het zwart dat past/om een spook van voor voorbijganger/de kleur van iemand iemand/die zomaar een woonkamer verlaat De gedichten waarin Bruinja dicht bij zijn eigen herinnering blijft ('nooit wordt iets zo ver vergeten/dat het niet meer kan worden bedacht') zijn het makkelijkst, zoals in het gedicht 'Brief', waarin zijn jeugd het onderwerp is: voor je een oprit met duimendik vers rood grint/het zal
knisperen onder je laarzen/aan weerszijden van dit begin wit beschilderde
palen/met reflectorstrepen die wachten op hoe koplampen/strelen over de
houten wielen zonder wagen/hun spaken en ijzeren banden nu samen/half
verzonken in de aarde//in de verbouwde boerderij aan de smal kronkelende
landweg/huizen een deel van je dromen/en spoken achter het lichtelijk
vergeelde vitrage van de ramen/van toen je vader nog rookte en in de stenen/kraakt
het langzaam van herinnering aan warmere dagen/van vloeibaarheid en zonnewind//je
denkt aan hoe de jongen 's avonds/het hout voor de allesbrander uit de
schuur moest halen/hoe je van een programma als dallas nog zonder reclame/dan
een deel moest missen//ziet hoe jij en je vriendje op een woensdagmiddag/in
een wedstrijdje/wie het verst kan pissen/naast de sloot dampende gele
stralen/op het eendekroos plaatsen/en verdwijnt zoals je kwam Dat is een mooi beschreven jeugdherinnering. Waar komen die beelden vandaan? Uit een groot zwart gat, dat eruit ziet als het zwarte gat in het kroos. Daaronder, in het water, bestaat de wereld van de herinnering, zoals Nijhoff die ook al heeft beschreven. Hij maakte met zijn hand een wak tussen de lissen. Tsead Bruinja doet het met pissen. (Roodkoper, herfst 2003)
door Edwin
Fagel het bos knelt om nauwe stadsschoenen die in ondiepe Dit zoeken is kenmerkend voor de poëzie. Veel gedichten
vallen pas na zes, zeven regels in elkaar. Die eerste regels zijn vaak
bestemd voor een sfeerschets, het neerzetten van een situatie; daarna
volgt dan een wending die deze situatie in een (vervreemdend) perspectief
plaatst. Het gedicht eindigt dikwijls heel ergens anders dan waar het
begon. Dit procédé levert grillige regels op: Bruinja biedt een wonderlijke mix van romantische melancholie met ‘moderne’ speelsheid. Het werkt goed, zolang beide componenten elkaar in evenwicht houden. Als de balans doorslaat, is de poëzie direct een stuk minder interessant. Bruinja’s romantische melancholie spreekt me het minst aan, omdat het al snel pathetisch aandoet. (...) ze zei je moet niet langer Een nadrukkelijk speels gedicht, zoals bijvoorbeeld ‘Stapt ze in een plas’ (waarin de titel de clou is, het gedicht de anekdote), zegt mij niks. Het is een anekdotisch gedicht, en de anekdote zou zelfs in de kroeg niet veel succes hebben. De poëzie gaat sprankelen, waar Bruinja deze twee kwaliteiten verenigt. Dat gebeurt mooi in ‘Appels kopen’ (pagina 5), een lief en ondeugend liefdesgedicht, en in het gedicht ‘golfplaten daken mosdaken’ (pagina 10). Dit laatstgenoemde gedicht stapelt beelden op elkaar, waarvan de samenhang onduidelijk is, maar die een eigen logica blijken te hebben: (...) spieken over de
Dit is een samenvatting van het programma Radio Oeps dat wekelijks wordt uitgezonden door OOg het lokale radiostation van de stad Groningen. Aan het woord waren presentatoren en dichters Maria van Daalen en Daniël Dee. Ik heb geprobeerd de tekst zo letterlijk mogelijk te houden, maar her en der een zin iets leesbaarder gemaakt. Daniël Dee: 'Volgens mij is het gewoon een goeie bundel...Je kan zien dat het iemand is met talent...Deze poëzie is niet makkelijk...Bruinja is duidelijk een poëzielezer...Hij gebruikt zinnen met dubbele betekenissen....Ik proef veel romantiek in deze bundel...Het is een continue zoektocht in het hier en nu door iemand die nooit tevreden is met wat hij vindt...Bruinja is een zingende dichter...De bundel doet denken aan het werk van de Vijftigers...Het is ongetwijfeld goeie poëzie, maar ik vraag me af of leken dit ook met plezier zullen lezen...Bruinja speelt veel met taal maar je hebt het niet meteen door. Maria
van Daalen: 'Deze poëzie lijkt simpel, maar is het niet...Het
is pijnlijk...Het deed me erg denken aan van Ostaijen en dat is geen slechte
vergelijking...In deze bundel gaat het vaak over ergens niet thuis zijn.
Deze poëzie is klankrijk...Bruinja is een visie aan het opbouwen
over zijn generatie...Zijn werk doet denken aan het werk van Lucebert,
veel taalspel en taalplezier...'nooit meer kan iets zo ver worden vergeten
dat niet opnieuw kan worden bedacht,' is volgens mij bijna letterlijk
terug te vinden in het werk van Hans Faverey. De inhoudsopgave is bijna
te lezen als een gedicht...We kunnen nog veel van hem verwachten. Heel
anders dan in bij veel podiumpoëzie blijft dit werk overeind als
je het leest...Het deed me denken aan van Ostaijens Huldegedicht aan Singer...Tsead
Bruinja, romanticus. Het is een prachtige bundel die we onze luisteraars
aanraden.'(Radio Oeps, oktober, 2003)
'IK ZIE DE ROOS ALS EEN WRAK IN AANBOUW' (deze tekst is in het Fries) door Elmar Kuiper De man dy’t rinne moat, swimt yn Sehnsucht yn 'e nijste, Nederlânstalige bondel fan Tsead Bruinja. De dichter hat himsels losmakke, hy is in minske sûnder thús. Bruinja skriuwt assosjative, byldrike en fragmintaryske poëzije. Syn fersen skolperje net, se streame. De wrâld yn en om it ‘fers ik’ hinne is kontinu yn beweging. De dichterlike ik-persoan libbet yn ’e geast, syn gedachten nimme sa no en dan in hege flecht. Hy wol oeral by wêze, aktyf meidwaan en snobje fan it libben wylst er wit dat de dea oer it skouder gluorket en spytgnysket.Yn myn eagen is Bruinja yn syn fersen ek in doarmjende ridder, in earnstige profeet, in bluisterige puber, in teatrale jongfeint, in roerleaze skipper, in wanheapige b-akteur en in koele foyeur. Yn dizze bondel is hy benammen in knappe dichter. It is Bruinja sels dy sprekt en him oertsjûgjend útsprekt. UT IT KEURSLIIF Bruinja kin sunige fersen skriuwe, lykas it krêftige iepeningsfers ‘U slikt’. Faak giet er by Lankum om en struit er rij mei bylden. Hy swimt bytiden yn sprekwetter en fersûpt suver yn ’e eigenskipswurden. Ik wurd in romantikus gewach dy’t it keursliif fan taal útstrûpt en himsels yn in bloedrivier wasket. Hy wol him frij ferwege en stekt de holle eptich boppe it wetter út. De ik-figuer yn Bruinja syn fersen hat net in soad kriich yn ’e bealch. Benammen sa gau’t de muze him tasprekt is er net thús: ‘de kleur van iemand iemand / die zomaar een woonkamer verlaat’. Ek lit de muze him wol ûnbeskamme achter: ze heeft me rood laten zien Ensenearret de dichterlike ik hjir syn eigen dea?: dat ik eelt snijd uit graven Bruinja nimt skerp waar, hy is in liedsman dy’t driftich it ritme fan de fersen bepaalt en dy’t de lêzer mei swierige hân meinimt yn syn belibbingswrâld. Hy lûkt it wite skerm nei ûnderen en lit dy ferdrinke yn ’e nacht. Hy lit dy boatsjefarre op wieljend wetter en bringt dy moarns yn rêstich farwetter werom. Dat is in Bruinja yn ’e foarm fan syn libben! SPAGAAT Sa no en dan moat ik in spagaat meitsje om fan de iene strofe nei de oare te kommen. It ferbiningslyntsje is tin, in wite haai nimt de boat op sleeptou. It smyt spannende, dynamyske poëzije op lykas: ik zag de zachtste geesten van mijn geweten generatie gaten in de kleedkamer vlogen draken over stormachtige
hoofden zag ik jongensogen mannenkassen uitblinken uit een verworpen schoot wier moeders vergeefs HARSENSKRABJE Bruinja lit my harsenskrabje as er sokke rigels skriuwt: aan het ontbijt groet ik haar dan fabriekfantoom met Ja, ja dat sil wol Tsead… Dit smakket my net. Wollige
taal! Kom op, skear dit skiep mei it mes fan in taalbeul! Tsja, dat is
no krekt ék de klasse fan dizze poëzije. DEAGEWOAN Dat brekt him ek wol ris op. Yn guon fersen komt it sa deagewoan oer wat Bruinja skriuwt. Bruinja is net yn foarm. Hjir is in brave boarger oan it wurd dy’t ferslach docht fan in ‘afterparty’: laat de wereld nu maar vloeibaar worden laat de stemmen
opkomen als (ensafuorthinne) Ik fronselje de wynbrauen. Nee, hjir fyn’k neat oan. Koarkdroech. Te hastich en te maklik opskreaun. Dit fers wol net dronken wurde. AKROBAAT Bruinja kin in linige akrobaat wêze dy’t nuvere tinksprongen makket: ik zei ik zie de roos ze zwierde aan de kroonluchters met een vorkje porde ik van alle kanten vat vol ongenoegen dat ik ben en ik maar denken toen ze zei dag ik hou van je Bruinja set yn dit prachtige fers fuortendaliks de toan mei de ferrassende ferliking: ‘de roos / als een wrak / in aanbouw’. Dit fers blinkt út yn syn soart. It is dwers en eigensinnich. Candelight klysjees, lykas ‘vat vol ongenoegen dat ik ben’ en ‘zonder / slag of stoot’, binne prakkesaasjes fan de ik dy’t oanjouwe dat er net liket te leauwen yn ’e leafde. Dy klysjees set Bruinja op subtile wize neist ‘slenterhart’ en ‘ik stotterde alleen maar rook’. Dat binne moaie fynsten! Bruinja lit de muze even luchtich foarby swiere en pikt har oan de ein - in yllúzje earmer - wer op: ‘dahaaaaaag’. De sprekker jout kommentaar op himsels en wol striidber oerkomme, mar der komt him neat út ’e mûle. Hy jout it oer, hy kin net kommunisearje, allinnich lêbich roppe. Yn ’e tillefoan. OPTIMA FORMA It fers sketst it byld fan in romantikus yn optima forma: in roas rûkt lekker, in gebakje smakket bêst, mar net foar him. Hy wit syn plak op dizze wrâld en berêst dêryn. It subtile ‘ik liet haar gaan’ jout oan hoe’t de (wite) flagge der by hinget. It fers ropt frjemde assosjaasjes op. Ik moat fuortendaliks tinke oan romantyske diners, de aventoeren fan Kuifje, Clint Eastwood en Goede tijden, slechte tijden. Ik nim der ien. Bruinja hat in prima bondel skreaun. Dy pear missers spiel ik wol fuort. Tsjoch! (www.farsk.nl, oktober 2003)
Zij komt om te dansen door Ilja Leonard Pfeijffer Je hoort vaak zeggen dat het bij poëzie eerder draait
om suggestie dan om explicitering. Dat klopt. Een goed gedicht is zelden
een eenduidig verslag in alle eenvoud ingediend, maar veeleer een requisitoir
van vermoedens. Het biedt niet zozeer de notulen van belevenissen als
wel aanknopingspunten voor agendapunten voor een veelvoud aan mogelijke
gedachten.
door Piet
Gerbrandy Deze strofen gaan niet alleen over het opheffen van een verwijdering tussen een man en een vrouw, maar ook over de macht van het woord. In de volgende strofe realiseert de vrouw zich dat het een beslissend moment is: 'nu komt het erop aan de koffie is gedronken de maan is aan de hemel gehangen'. Ook de man weet dat er geen tijd meer voor aarzeling is: 'nu komt het erop aan hoe vertaalt hij haar lach en de houding van haar schouders'. Waarna het gedicht van karakter verandert en in een krankzinnig liedje overgaat, dat zowel luchtig als dreigend is: waar is dan de gorgelman met kloten in
zijn keel (...) waar is de hand met het mes Deze merkwaardige ontsporing doet denken
aan het werk van Tonnus Oosterhoff, aan wie Bruinja een gedicht heeft
opgedragen. |
||